Uitspraak 201604483/1/A2


Volledige tekst

201604483/1/A2.
Datum uitspraak: 12 juli 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], de erven [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellante J] en [appellant K] (hierna ook tezamen: [appellant] en anderen), allen wonend te Heerde,

tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 8 januari 2016 en 17 mei 2016 in zaak nr. 15/4286 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Heerde.

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het college aan [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], de erven [appellant F], [appellant G], [appellant H] en [appellant I] tegemoetkomingen toegekend in de door hen geleden planschade.

Bij besluit van 23 april 2013 heeft het college aan [appellante J] een tegemoetkoming toegekend in de door haar geleden planschade.

Bij besluit van 28 mei 2013 heeft het college aan [appellant K] een tegemoetkoming toegekend in de door hem geleden planschade.

Bij besluit van 28 mei 2013 heeft het college het door [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], de erven [appellant F], [appellant G], [appellant H] en [appellant I] tegen het besluit van 5 februari 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft het college het door [appellante J] tegen het besluit van 23 april 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 24 september 2013 heeft het college het door [appellant K] tegen het besluit van 28 mei 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 18 februari 2014 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld binnen zes weken na de datum waarop de tussenuitspraak is verzonden het door haar vastgestelde motiveringsgebrek te herstellen door overlegging van een aanvullende motivering, in de vorm van een nader advies van een deskundige, dan wel binnen diezelfde termijn een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Bij uitspraak van 4 september 2014 heeft de rechtbank de door [appellant] en anderen tegen de besluiten van 28 mei 2013, 6 augustus 2013 en 24 september 2013 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en het college opgedragen om, met inachtneming van haar uitspraak, opnieuw op de bezwaren van [appellant] en anderen te beslissen.

Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het college de door [appellant] en anderen tegen de besluiten van 5 februari 2013, 23 april 2013 en 28 mei 2013 gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 8 januari 2016 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld binnen zes weken na de datum waarop de tussenuitspraak is verzonden de door haar vastgestelde gebreken te herstellen.

Bij uitspraak van 17 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen tegen het besluit van 30 juni 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand worden gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen de uitspraken van 8 januari 2016 en 17 mei 2016 hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2017, waar het college, vertegenwoordigd door J.J. van Burg en T.R.F. Asbreuk, vergezeld door mr. D.S. Krijsman, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ), is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het bestemmingsplan "Heerde Dorp, Brede School Heerde West" maakt het mogelijk een schoolgebouw met omringend schoolplein of speelterrein en bijbehorende parkeervoorzieningen te realiseren op gronden gelegen tussen de Rhijnsburglaan en De Pagenberg te Heerde, ter vervanging van twee schoolgebouwen en een gymzaal. [appellant] en anderen wonen aan de Rhijnsburglaan, De Pagenberg en de Lijphartlaan. Zij hebben het college verzocht een tegemoetkoming toe te kennen voor de planschade die zij lijden als gevolg van de inwerkingtreding van genoemd bestemmingsplan.

Besluitvorming

2. Het college heeft aan zijn besluit van 5 februari 2013 zeven adviezen van Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (hierna: Kenniscentrum) van 31 oktober 2012 en twee adviezen van Kenniscentrum van 20 november 2012 ten grondslag gelegd. Aan zijn besluit van 23 april 2013 heeft het een advies van Kenniscentrum van 13 maart 2013 ten grondslag gelegd. Aan zijn besluit van 28 mei 2013 heeft het college een advies van Kenniscentrum van 4 april 2013 ten grondslag gelegd. In de adviezen komt Kenniscentrum, kort samengevat, tot de conclusie dat [appellant] en anderen als gevolg van het bestemmingsplan "Heerde Dorp, Brede School Heerde West" in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren. Kenniscentrum heeft het college daarom geadviseerd [appellant] en anderen tegemoetkomingen toe te kennen.

Het college heeft aan zijn besluiten op bezwaar van 28 mei 2013, 6 augustus 2013 en 24 september 2013 drie afzonderlijke adviezen van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Heerde van onderscheidenlijk 14 mei 2013, 27 juni 2013 en 12 september 2013 ten grondslag gelegd. De commissie komt in de adviezen tot de conclusie dat het college de bestreden besluiten op juiste gronden heeft genomen.

Beroep

3. De rechtbank heeft in de eerdere procedure in haar tussenuitspraak van 18 februari 2014 en haar einduitspraak van 4 september 2014 geoordeeld dat Kenniscentrum in zijn adviezen onvoldoende rekening heeft gehouden met de bouwmogelijkheden op de gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van sport-speelterrein" in het bestemmingsplan "Heerde Dorp, Brede School Heerde West". Op die gronden zou over de volledige lengte van het terrein en dichter op de woningen die aan De Pagenberg zijn gelegen een volledige speelwand of klimmuur kunnen worden opgericht van 8 m hoog. Verder heeft Kenniscentrum in zijn adviezen onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheden voor de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen de aanduiding "parkeerterrein" in het nieuwe planologische regime. Volgens de rechtbank zou binnen het aanduidingsvlak als maximale invulling bijvoorbeeld een tweelaags parkeerdek met een hoogte van 8 m kunnen worden gerealiseerd.

4. Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van 18 februari 2014 en 4 september 2014, die daarmee gezag van gewijsde hebben gekregen.

5. Het college heeft aan zijn nieuwe besluit van 30 juni 2015 een advies van de SAOZ van maart 2015 ten grondslag gelegd. In dit advies komt de SAOZ tot de conclusie dat het planologisch nadeel dat [appellant] en anderen lijden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Heerde Dorp, Brede School Heerde West" groter is dan door Kenniscentrum getaxeerd. Volgens de SAOZ kan een deel van de planschade van [appellant I], [appellant H], erven [appellant F], [appellant A], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellante J] evenwel worden weggenomen door een beperkte herziening van het schadeveroorzakende bestemmingsplan. Aan [appellant G], [appellant B] en [appellant K] moeten volgens de SAOZ hogere tegemoetkomingen worden toegekend. Het college heeft in zijn besluit bepaald dat hij de door de SAOZ voorgestelde hogere tegemoetkomingen toekent aan [appellant I], [appellant H], erven [appellant F], [appellant A], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellante J] als de schade niet op de door de SAOZ voorgestelde wijze kan worden verzekerd.

6. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 8 januari 2016 geoordeeld dat de SAOZ bij de planvergelijking en bij het bepalen van de schade ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat beide zijden van de klimwand zouden kunnen worden gebruikt. Het maakt voor wat betreft de schadefactoren geluid en inkijk volgens de rechtbank uit of de klimwand aan één kant of aan twee kanten kan worden beklommen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de door het college gegeven toelichting dat [appellant G] niet direct zicht heeft op een eventueel te realiseren parkeerdek geen steun vindt in het advies van de SAOZ, zodat het besluit van 30 juni 2015 ook op dit onderdeel onvoldoende is gemotiveerd.

7. De SAOZ heeft in een nader advies van 10 februari 2016 opgemerkt dat ingeval het de bedoeling is een klimwand te realiseren die aan beide zijden te gebruiken is, de wand, zeker aan de Rhijnsburglaan, verder naar binnen moet worden geplaatst binnen het bestemmingsvlak, waardoor de wand op grotere afstand van de woningen van [appellant] en anderen komt. Een situering aan de rand van het bestemmingsvlak heeft als voordeel dat het niet mogelijk is de wand aan beide zijden te gebruiken, maar is nadelig voor het uitzicht van [appellant] en anderen. Als er voor wordt gekozen een klimwand te plaatsen die aan beide zijden te beklimmen is, heeft dit slechts beperkt nadelige gevolgen voor de omwonenden voor wat betreft inkijk en geluid. Daar staat tegenover dat het uitzicht enigszins verbetert. De SAOZ heeft verder te kennen gegeven dat met de effecten van het parkeerdek aan de zuidzijde voldoende rekening is gehouden bij de begroting van de schade van [appellant G]. Het college heeft bij brief van 18 februari 2016 te kennen gegeven het nader advies mede aan zijn besluitvorming ten grondslag te leggen. In deze brief heeft het college verder te kennen gegeven dat het bestemmingsplan "Heerde Dorp, Brede School Heerde West, 1e herziening" is vastgesteld. In dit plan zijn de door de SAOZ in haar advies van maart 2015 voorgestelde wijzigingen verwerkt, zodat een deel van de planschade die het bestemmingsplan "Heerde Dorp, Brede School Heerde West" voor [appellant I], [appellant H], erven [appellant F], [appellant A] [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellante J] heeft veroorzaakt is weggenomen.

8. De rechtbank heeft in haar einduitspraak van 17 mei 2016 geoordeeld dat het college de door haar geconstateerde gebreken heeft hersteld door het nader advies van de SAOZ over te nemen.

Hoger beroep

9. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld, door eerst een tegemoetkoming in geld toe te kennen en vervolgens, na de eerste tussenuitspraak van de rechtbank, alsnog een - gedeeltelijke - vergoeding in natura toe te kennen. Omdat het college in zijn besluiten van 5 februari 2013, 23 april 2013 en 28 mei 2013 een financiële tegemoetkoming heeft toegekend en tegen dit onderdeel van de besluiten geen bezwaar is gemaakt, kan het college hiervan niet terugkomen, aldus [appellant] en anderen.

9.1. Met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Heerde Dorp, Brede School Heerde West, 1e herziening" is een deel van het planologisch nadeel dat de inwerkingtreding van "Heerde Dorp, Brede School Heerde West" voor [appellant I], [appellant H], erven [appellant F], [appellant A] [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellante J] met zich heeft gebracht weggenomen. Niet valt in te zien op welke wijze [appellant I], [appellant H], erven [appellant F], [appellant A] [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellante J] worden benadeeld door het wegnemen van een deel van hun planschade. In dit verband wijst de Afdeling erop dat een tegemoetkoming in planschade in voorkomende gevallen kan bestaan uit compensatie in natura, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat tegemoetkoming in de schade anderszins is verzekerd. De voorkeur van degene die schade lijdt voor een bepaalde wijze van compenseren is daarbij niet doorslaggevend (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582).

Het betoog faalt.

10. [appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het advies van de SAOZ van maart 2015 niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvolledig is en daarmee niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Hiertoe voeren [appellant] en anderen aan dat de SAOZ in haar advies de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van het herziene bestemmingsplan onvoldoende heeft gemaximaliseerd en dat de SAOZ voor de woningen aan de Rhijnsburglaan geen planologische vergelijking en voor de woningen aan De Pagenberg geen schadeanalyse heeft gemaakt. De rechtbank heeft niet onderkend dat ook ingeval de klimwand wordt verplaatst, het gebruik van beide zijden van de klimwand tot meer hinder leidt. De rechtbank is verder ten onrechte tot de conclusie gekomen dat [appellant G] geen hinder ondervindt van het parkeerdek, vanwege de ligging van zijn woning. [appellant] en anderen voeren hiertoe in de eerste plaats aan dat de SAOZ dit aspect niet in haar advies heeft genoemd. In de tweede plaats ontbreekt een schadeanalyse, aldus [appellant] en anderen.

10.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken (zie bijvoorbeeld de hiervoor genoemde uitspraak van 28 september 2016). Anders dan [appellant] en anderen aanvoeren, dienen voor een beoordeling van de maximale invulling van de planologische regimes niet de verschillende bouwmogelijkheden aan de hand van voorbeelden te worden uitgewerkt. Een dergelijke beoordeling dient in abstracto plaats te vinden. Voorbeelden van bouwwerken kunnen wel nuttig zijn ter illustratie van hetgeen gerealiseerd kon of kan worden. Dit betekent dat de SAOZ er niet toe was gehouden voorbeelden te noemen van de verschillende typen bouwwerken die zouden kunnen worden gerealiseerd onder het nieuwe planologische regime. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de SAOZ gemaakte beoordeling van hetgeen maximaal mogelijk is onder het nieuwe planologische regime.

De Afdeling stelt verder vast dat het bestemmingsplan "Heerde Dorp, Brede School Heerde West, 1e herziening" inmiddels in werking is getreden en onherroepelijk is geworden. Met dit bestemmingsplan heeft de gemeenteraad van Heerde de door de SAOZ in haar advies van maart 2015 voorgestelde wijzigingen doorgevoerd. Het gevolg hiervan is dat volgens het geldende planologische regime geen parkeerdekken meer kunnen worden gerealiseerd op de gronden die als "parkeerterrein" zijn aangemerkt, bergingen slechts op drie locaties kunnen worden gerealiseerd en er voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximale bouwhoogten zijn aangegeven. Nu het niet meer mogelijk is een klimwand te realiseren op gronden gelegen tussen de Rhijnsburglaan en De Pagenberg, behoeft hetgeen [appellant] en anderen hierover hebben aangevoerd geen bespreking.

De Afdeling volgt [appellant] en anderen niet in hun standpunt dat de SAOZ onvoldoende rekening heeft gehouden met de hinder die de realisatie van een parkeerdek voor [appellant G] had kunnen veroorzaken. In haar advies van maart 2015 licht de SAOZ toe dat [appellant G] de woning aan De Pagenberg op 1 oktober 2012 heeft verkocht. Dit betekent dat de mogelijkheid om een parkeerdek te realiseren op de gronden met de bestemming "parkeerterrein" voor de beoordeling van de planschade van [appellant G] nog steeds relevant is, omdat zijn planschade niet meer in natura kan worden gecompenseerd. De SAOZ wijst er in haar nader advies van 10 februari 2016 op dat de woning van [appellant G] "sterk zijdelings" ligt en vanuit de woning geen zicht van betekenis is op mogelijke parkeerdekken aan de noordzijde van het plangebied. Er is volgens de SAOZ wel enig zicht op een ongeveer 12 m breed deel van mogelijke parkeerdekken in het zuidelijke deel van het plangebied, op 25 m afstand van de woning. [appellant G] heeft echter een beter zicht en daarmee meer last van de direct voor zijn woning gelegen (onderbroken) klimwand, aldus de SAOZ. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan deze beoordeling.

Uit het vorenstaande volgt dat hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd niet kan leiden tot het door hen daarmee beoogde doel.

Het betoog faalt.

11. [appellant] en anderen betogen verder tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte het in opdracht van [appellant G] opgestelde rapport van de Johan van Oldenbarnevelt Stichting van 14 april 2014 niet in haar beoordeling heeft betrokken en niet heeft gereageerd op hun verzoek het college te veroordelen in de kosten van dit rapport. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 september 2014 geoordeeld dat de door [appellant G] gemaakte deskundigenkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het advies van de Johan van Oldenbarnevelt Stichting naar haar oordeel niet heeft bijgedragen aan de beantwoording van de voor de beslechting van dit geschil van belang zijnde vragen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

12. [appellant] en anderen betogen ook tevergeefs dat de rechtbank bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de factor "samenhangende zaken" en dat zij niet heeft onderkend dat de proceskosten met een factor 1,5 vermenigvuldigd dienen te worden, omdat er in meer dan drie, namelijk elf, zaken beroep is ingesteld. [appellant] en anderen gaan er met hun betoog aan voorbij dat de rechtbank heeft beslist op één beroep dat door hen is ingesteld tegen het besluit van 30 juni 2015.

13. [appellant] en anderen verzoeken ten slotte tevergeefs om een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188 volgt dat in

niet-punitieve procedures die volgen op primaire besluiten die bekend zijn gemaakt vóór 1 februari 2014 als uitgangspunt geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer dan drie jaar mogen duren. Voor de berechting van een zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat uitspraak moet worden gedaan binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Aangezien het geschil binnen vijf jaar nadat [appellant] en anderen bezwaar hebben gemaakt is beslecht, is van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake.

Slotsom

14. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Dijkshoorn
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017

735.