Uitspraak 201605914/1/A3


Volledige tekst

201605914/1/A3.
Datum uitspraak: 10 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Onnen, gemeente Haren,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juni 2016 in zaak nr. 15/2729 in het geding tussen:

[appellant]

en

de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2015 heeft de bewaarder het verzoek van [appellant] om herstel van de grenzen van het perceel, kadastraal bekend als gemeente Haren, sectie […], nummer […] (hierna: het [perceel A]), afgewezen.

Bij besluit van 8 juni 2015 heeft de bewaarder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De bewaarder heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2017, waar [appellant], en de bewaarder, vertegenwoordigd door mr. M.I. Mollee-ten Hoor, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] heeft in 2004 gronden van zijn ouders gekocht en is van mening dat bij de vastlegging van de nieuwe grenzen van de percelen fouten zijn gemaakt. Volgens hem blijkt uit de akte van levering dat zijn [perceel A] dat daarna is ontstaan een oppervlakte van 1 ha zou moeten hebben, terwijl het perceel volgens het kadaster een oppervlakte heeft van ongeveer 0,91 ha.

2. [appellant] betoogt dat het relaas van bevindingen van 6 juni 2005 niet overeenstemt met de aanwijzing van de grenzen die hij destijds heeft gegeven en dat de plattegrond bij het relaas fouten bevat en dat de rechtbank hieraan ten onrechte is voorbijgegaan. Als correctie van de grenzen van zijn perceel niet meer mogelijk is, wil [appellant] een schadevergoeding, omdat zijn perceel kleiner is dan de bij aankoop overeengekomen oppervlakte daarvan.

2.1. Artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet luidt:

"Indien een belanghebbende gerede twijfel heeft omtrent de juistheid van een in de basisregistratie kadaster opgenomen gegeven dat krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt, kan die belanghebbende onder opgaaf van redenen aan de Dienst een verzoek tot herstel van dat gegeven in de basisregistratie kadaster doen".

Uit de wetsgeschiedenis van artikel 7t van de Kadasterwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 544, nr. 3, blz. 18 en 20) kan worden afgeleid dat met deze bepaling is beoogd een regeling te bieden voor het ambtshalve of op verzoek herstellen van misslagen.

2.2. De rechtbank heeft zich aangesloten bij de motivering van de bewaarder dat de vermelde oppervlakte in de akte van levering van ongeveer 88 a en 40 ca slechts betekenis heeft als aanduiding, die niet bepalend is voor de eigendomsverkrijging van een onroerende zaak en geen invloed heeft op de grenzen van het perceel. De kadastrale grens moet overeenkomen met de grens die door belanghebbenden wordt aangewezen aan de landmeter van het kadaster, waarna de grootte van het perceel op basis van die grenzen wordt berekend.

2.3. In de akte van levering van de gronden die [appellant] van zijn ouders heeft gekocht, zijn de registergoederen beschreven die het nieuwe perceel vormen. Het gaat om een woonperceel met een oppervlakte van 11 a en 60 ca en twee perceelsgedeelten grasland ter grootte van ongeveer 88 a en 40 ca, van welke perceelsgedeelten, zo staat in de akte, de ligging nader is aangeduid op een aan de akte gehechte, door de comparanten gewaarmerkte situatietekening, welke tekening slechts de bedoeling heeft om bij benadering een indicatie te geven omtrent de plaats waar het verkochte is gelegen.

2.3.1. [appellant] voert aan dat de kadastrale grenzen van zijn perceel onder meer onjuist zijn omdat de oppervlakte van zijn perceel niet de oppervlakte van 1 ha heeft die volgt uit de in de leveringsakte opgenomen oppervlakte en omdat na de aanwijzing van de grenzen van het nieuwe perceel in 2005 niet aan hem is gemeld dat het nieuwe perceel een kleinere oppervlakte heeft.

Bij de vorming van een nieuw kadastraal perceel komt aan de vermelding van die oppervlakte in de leveringsakte echter niet de betekenis toe die [appellant] daaraan toekent. Zoals volgt uit artikel 7:17, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek, wordt bij koop van een onroerende zaak vermelding van de oppervlakte vermoed slechts als aanduiding bedoeld te zijn, zonder dat de zaak daaraan behoeft te beantwoorden. De in de akte van levering opgenomen oppervlakte van de aan [appellant] te leveren gronden wordt daarom in beginsel vermoed slechts als aanduiding te zijn bedoeld, nog daargelaten dat de omschrijving van de oppervlakte van de twee perceelsgedeelten grasland in de akte van levering niet exact is omschreven, maar volgens de akte van levering "ongeveer 88 a en 40 ca" bedraagt. Het was dan ook de verantwoordelijkheid van de koper en de verkopers om bij de aanwijzing van de grenzen ten overstaan van de landmeter van het kadaster die heeft plaatsgevonden ten behoeve van de levering van de gronden de begrenzing van de gronden aan te wijzen waarop de leveringsakte betrekking heeft. In de enkele omstandigheid dat de oppervlakte van het perceel van [appellant] minder dan 1 ha bedraagt, heeft de rechtbank daarom terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de bewaarder had moeten onderkennen dat de kadastrale grenzen van dit perceel onjuist zijn. Het betoog van [appellant] faalt.

2.3.2. [appellant] betoogt voorts dat de kadastrale grenzen van zijn perceel onjuist zijn omdat de west- en oostgrens van zijn perceel door het hart lopen van twee bomen op die grenzen aan de Appelbergenweg, terwijl hij bij het aanwijzen van de grenzen van het perceel in 2005 heeft gezegd dat de grenzen van het perceel tot en met die bomen lopen. Volgens het relaas van bevindingen is de westelijke aangewezen grens van het perceel van [appellant] gericht op het hart van een prunus aan de Appelbergenweg en de oostelijke grens gericht op het hart van een eik aan de Appelbergenweg. De bewaarder heeft toegelicht dat het hart van een boom een gebruikelijk meetpunt is en dat het bij het aanwijzen van een nieuwe perceelgrens logischer is om het hart van een boom als grens te nemen dan een grens tot en met de boom, omdat het hart van de boom op dezelfde plek blijft liggen, ook als de boom na verloop van tijd groeit. [appellant] was bij de aanwijzing van de grenzen waarvan dit relaas van bevindingen is opgemaakt aanwezig als koper en namens de verkopers om die grenzen aan te wijzen. [appellant] heeft zijn stelling dat hij destijds niet te kennen heeft gegeven dat de zijgrenzen zijn gericht op het hart van de bomen, maar dat deze doorlopen tot en met die bomen, niet aannemelijk gemaakt. Ook in deze stelling heeft de rechtbank dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de bewaarder ten onrechte van de juistheid van de kadastrale grenzen van het perceel van [appellant] is uitgegaan. Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling zal het verzoek van [appellant] om schadevergoeding daarom afwijzen.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017

528.