Uitspraak 201605495/1/R2


Volledige tekst

201605495/1/R2.
Datum uitspraak: 12 april 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Hoeven, gemeente Halderberge,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Hoeven, gemeente Halderberge,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Halderberge,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Rietmade Hoeven" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2017, waar [appellanten sub 2], bij monde van [appellant sub 2B], en de raad, vertegenwoordigd door A.M.C. Coppens-Timmermans en R. Timmermans, zijn verschenen.
Verder is ter zitting Heijmans N.V., vertegenwoordigd door ir. A Werner, gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroep [appellant sub 1]

1. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend.

1.1. Artikel 6:7, van de Awb luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken".

Artikel 6:8, vierde lid, van de Awb luidt: "De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd."

1.2. De terinzagelegging van het vastgestelde plan ving aan op 9 juni 2016. De termijn voor het indienen van een beroepsschrift is derhalve begonnen op 10 juni 2016 en geëindigd op 21 juli 2016. [appellant sub 1] heeft zijn beroepschrift ingediend op 26 juli 2016 en derhalve buiten de termijn. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant sub 1] in verzuim is geweest.

1.3. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.

2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] geen aanleiding.

Beroep [appellanten sub 2]

Inleiding

3. Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de kom Hoeven. Het plan voorziet in maximaal tien wooneenheden, vrijstaand of twee-aan-een, op de hoek van de Rietmade te Hoeven. De Rietmade vormt een erftoegangsweg ter ontsluiting van woningen in het gebied. Het plangebied is op dit moment in gebruik als tuin en schapenwei. Aan de noordzijde op zo'n 60 meter afstand ligt de N640 (Sint Bernardusstraat), een weg die de kern Hoeven verbindt met Oudenbosch. [appellanten sub 2] wonen aan de [locatie]. Zij verwachten een toename van verkeer en wateroverlast als gevolg van de woningbouw.

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Intrekking beroepsgronden

5. Ter zitting hebben [appellanten sub 2] de beroepsgronden over de actuele regionale behoefte aan de te bouwen woningen en de akoestische situatie van deze woningen ingetrokken.

Verkeer

6. [appellanten sub 2] voeren aan dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat de nieuwe verkeerssituatie voldoende veilig is. Het plan zal leiden tot een forse toename van verkeer, waardoor de veiligheid van omwonenden in gevaar wordt gebracht. Dit komt volgens hen mede door het ontbreken van een trottoir. Verder stellen zij dat de afwikkeling van het bouwverkeer, ook vanwege het ontbreken van een trottoir, ten koste gaat van de verkeersveiligheid.

6.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet tot een verkeersonveilige situatie zal leiden. Daarbij betrekt de Afdeling dat de tien woningen deel uitmaken van het stedelijk gebied van Hoeven. De raad stelt dat de extra verkeersbewegingen voor de in het plan voorziene tien woningen in relatie tot de huidige situatie zeer beperkt zijn. De extra verkeersbewegingen kunnen volgens hem nog worden verwerkt op het bestaande wegennet. Niet is gebleken dat dit onjuist is. Voorts staat het plan niet aan een verkeersveilige invulling van het plangebied, al dan niet met een trottoir, in de weg. Of een trottoir zal worden aangelegd betreft een kwestie van uitvoering en kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.

Voor het bouwverkeer van en naar het plangebied geldt dat dit bezwaar geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan.

Het betoog faalt.

Wateroverlast

7. [appellanten sub 2] voeren aan dat de raad heeft gekozen om het regenwater binnen het plangebied te laten infiltreren in een wadi in het openbaar plantsoen. Deze wadi zou volgens hen wateroverlast kunnen voorkomen. Het is evenwel onduidelijk of de nieuwe woningen op een hoger peil zullen staan dan de bestaande woningen en daarmee voor meer wateroverlast zullen zorgen. [appellanten sub 2] betogen voorts dat de aanleg van de wadi, gelet op de regels van het plan, niet kan worden afgedwongen. Daarnaast betogen zij dat de initiatiefnemer en de gemeente een realisatieovereenkomst hebben gesloten, waarin de aanleg van de wadi is vastgelegd, maar dat zij geen partij zijn bij deze overeenkomst, zodat de aanleg van de wadi nog steeds onvoldoende is gewaarborgd.

7.1. Het plangebied heeft in de huidige situatie een functie als erf of tuin en is grotendeels onverhard. Als gevolg van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met circa 2304 m2. Uit de plantoelichting en de reactie van het Waterschap Brabantse Delta in het vooroverleg volgt dat de raad voornemens is binnen de bestemming "Groen" een waterberging aan te leggen. In de wadi wordt een overstort op eigen terrein opgenomen. Vanuit de wadi stroomt het water naar lager gelegen gebied en naar een watergang van het waterschap Brabantse Delta. Daarmee wordt volgens de raad voorkomen dat lager gelegen percelen in de omgeving wateroverlast zullen ondervinden. [appellanten sub 2] hebben deze conclusie niet gemotiveerd bestreden.

Overigens heeft het waterschap Brabantse Delta een positief wateradvies gegeven met betrekking tot het plan.

Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 2] dat de wadi in het plan onvoldoende is verzekerd heeft de raad erop gewezen dat de gemeente met initiatiefnemer een overeenkomst met betrekking tot de wadi heeft gesloten.

De Afdeling stelt vast dat het plan binnen de bestemming "Groen" voorziet in de mogelijkheid van de aanleg van een waterberging. De planregels stellen de aanleg van de wadi evenwel niet verplicht als voorwaarde voor de in het plan mogelijk gemaakte woningbouw. Niet is gebleken dat de gemeente het in haar macht heeft om de bedoelde wadi zelf aan te leggen, indien de gesloten overeenkomst niet wordt nageleefd. Evenmin is de aanleg van de wadi anderszins publiekrechtelijk gewaarborgd, zodat [appellanten sub 2] de aanleg en instandhouding hiervan niet bestuursrechtelijk kunnen afdwingen. Dat de gemeente met de initiatiefnemer een overeenkomst met betrekking tot de wadi heeft gesloten maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande had de raad aanleiding moeten zien om de wadi als voorwaardelijke verplichting in het plan op te nemen. Vanwege het ontbreken van deze voorwaardelijke verplichting is het plan in zoverre in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt.

Slotoverwegingen

8. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

9. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 7.1 een planregeling vast te stellen waarin de aanleg en instandhouding van een wadi met voldoende capaciteit als voorwaardelijke verplichting is opgenomen.

10. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij het nieuw te nemen besluit niet te worden toegepast. De raad dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

11. Wat betreft het beroep van [appellanten sub 2] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

II. draagt de raad van de gemeente Halderberge op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van overweging 7.1 het daar omschreven gebrek te herstellen, en;

- de Afdeling de uitkomst mede te delen en de wijziging van het besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017

425-656.