Uitspraak 201600400/1/R2


Volledige tekst

201600400/1/R2.
Datum uitspraak: 14 december 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1A], gevestigd te [plaats], en [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D] en [appellante sub 1E], allen wonend te [woonplaats] (hierna: [appellante sub 1A] en anderen),
2. de vereniging Vereniging Gelderse Natuur en Milieufederatie
(hierna: GNMF), gevestigd te Arnhem,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2015, kenmerk 2015-009508, heeft het college op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) een vergunning verleend aan [belanghebbende] voor het wijzigen/uitbreiden van een rundveehouderij aan de [locatie] te [plaats].

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1A] en anderen en GNMF beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1A] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2016,
waar [appellante sub 1A] en anderen, vertegenwoordigd door mr. W.M. Wessels, GNMF, vertegenwoordigd door ing. A.H. Stoltenborg, en het college, vertegenwoordigd door M. de Jonge en N. Jeukens, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

Het geschil

1. Het college heeft bij het bestreden besluit een vergunning verleend voor het wijzigen en uitbreiden van een rundveehouderij gelegen in de nabijheid van het Natura 2000-gebied "Korenburgerveen". De vergunning heeft betrekking op het houden van 1.200 vleeskalveren in een nieuwe stal met luchtwassysteem BWL 2013.08.V1. In het bestreden besluit is vermeld dat het gaat om een wijziging van de bedrijfssituatie die ten opzichte van de relevante referentiesituatie niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied, zodat is uitgesloten dat de vergunde situatie significante gevolgen heeft voor dit gebied.

[appellante sub 1A] exploiteert in de directe omgeving van de rundveehouderij een zogenoemde ekoboerderij en is, naar gesteld, afhankelijk van het biologisch en ecologisch evenwicht in het gebied. De anderen die beroep hebben ingesteld wonen in de directe omgeving van de rundveehouderij. [appellante sub 1A] en anderen, en ook GNMF, vrezen dat uitbreiding van de rundveehouderij negatieve gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van [appellante sub 1A] en het woon- en leefklimaat in de buurt. Daarenboven vrezen zij dat de aanvrager niet overeenkomstig de verleende Nbw-vergunning zal handelen.

Toepasselijk recht

2. GNMF betoogt dat het college de aanvraag ten onrechte heeft beoordeeld met toepassing van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof), het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof en de Regeling programmatische aanpak stikstof (hierna tezamen: de PAS). GNMF voert hiertoe aan dat de aanvraag na 1 juli 2015 is aangepast en dat nadere stukken zijn overgelegd.

2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de PAS, gelet op het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel 67a van de Nbw 1998, niet van toepassing is. Volgens het college was voor het aangevraagde project voor de inwerkingtreding van de PAS reeds een besluit in voorbereiding aangezien voor 1 juli 2015 een aanvraag is ingediend. Bovendien heeft voorafgaand aan deze aanvraag overleg plaatsgevonden en stond het uitgangspunt vast dat een wijziging van de bedrijfssituatie niet zou mogen leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Voorts waren volgens het college voldoende gegevens en bescheiden beschikbaar voor een beoordeling van de aanvraag. In dit verband heeft het college gesteld dat de aanvraag volledig was en was voorzien van depositieberekeningen. Dat nadien wijzigingen in de aanvraag zijn aangebracht, zoals het type luchtwassysteem, maakt dit niet anders. Tot slot stond, gelet op voornoemd uitgangspunt, vast dat geen passende beoordeling behoefde te worden gemaakt en geen aanvullende maatregelen dienden te worden getroffen, aldus het college.

2.2. Ingevolge artikel 67a van de Nbw 1998 zijn de artikelen 19km, 19kn en 19ko niet van toepassing op projecten, plannen en andere handelingen die stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied veroorzaken indien:

- voor het project, plan of de andere handeling voor het tijdstip van inwerkingtreding van het programma een besluit als bedoeld in artikel 19km, eerste lid, in voorbereiding is bij het desbetreffende bestuursorgaan;

- de voor het nemen van het desbetreffende besluit beschikbare gegevens en bescheiden naar het oordeel van het desbetreffende bestuursorgaan voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van het desbetreffende besluit en bovendien, ingeval het besluit betrekking heeft op een project als bedoeld in artikel 19f, eerste lid, een volledige passende beoordeling als bedoeld in dat artikellid is gemaakt, en

- degene die het desbetreffende project zal realiseren, onderscheidenlijk de andere handeling zal verrichten, heeft een tijdige uitvoering verzekerd van de maatregelen die in het kader van de realisering van het project, onderscheidenlijk het verrichten van de andere handeling worden getroffen om te verzekeren dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast als gevolg van het project, onderscheidenlijk om verslechteringen of significant verstorende effecten als gevolg van de andere handeling te voorkomen.

2.3. De Afdeling ziet zich gelet op het betoog van GNMF voor de vraag gesteld of is voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 67a van de Nbw 1998.

De Afdeling is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het onderhavige project vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van de PAS een besluit als bedoeld in artikel 19km, eerste lid, in voorbereiding was. Vaststaat dat de vergunningaanvraag in het voorliggende geval immers voor 1 juli 2015 is ingediend.

Voorts is de Afdeling, gelet op de mate van volledigheid van de vergunningaanvraag, van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende gegevens en bescheiden beschikbaar waren voor een beoordeling van de aanvraag. Uit de tekst van artikel 67a, tweede gedachtestreepje, van de Nbw 1998 vloeit voort dat het college bij het bepalen hiervan beoordelingsruimte toekomt. Er bestaat bovendien geen aanleiding voor het oordeel dat na 1 juli 2015 geen enkele wijziging van de gegevens en bescheiden zou mogen plaatsvinden. Deze wijzigingen mogen echter niet zo ver strekken dat een andere activiteit wordt aangevraagd. Dit is in het voorliggende geval niet aan de orde.

Tot slot stelt de Afdeling vast dat geen sprake is van maatregelen die in verband met het project dienen te worden gerealiseerd teneinde te verzekeren dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast als gevolg van het project.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het voorliggende geval niet aan de voorwaarden opgenomen in artikel 67a van de Nbw 1998 is voldaan. Het college heeft dan ook terecht niet de PAS toegepast.

Inhoudelijk

Dieraantal en leeftijdscategorie

3. GNMF en [appellante sub 1A] en anderen betogen dat meer vleeskalveren, en bovendien van een andere leeftijdscategorie, zullen worden gehouden dan waarvoor de Nbw-vergunning is verleend.

3.1. De Afdeling overweegt dat, wat hier verder ook van zij, het gestelde een overtreding van de vergunning zou betekenen, waartegen in beginsel handhavend dient te worden opgetreden. Kwesties met betrekking tot handhaving kunnen niet aan de orde worden gesteld in de onderhavige procedure.

Het betoog faalt.

Luchtwassysteem

4. GNMF en [appellante sub 1A] en anderen betogen voorts dat ten onrechte een vergunning is verleend voor het houden van vleeskalveren in een stal die is voorzien van luchtwassysteem BWL 2013.08.V1. Zij voeren aan dat luchtwassysteem BWL 2009.12.V1 de uitstoot van fijnstof en geur meer reduceert. Zij wijzen erop dat ook fijnstof en geur de natuurlijke kenmerken van een gebied kunnen aantasten.

4.1. De Afdeling overweegt dat het bestuursorgaan dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Blijkens de, gewijzigde, aanvraag is een stal met luchtwassysteem BWL 2013.08.V1 aangevraagd. In hetgeen GNMF en [appellante sub 1A] en anderen hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat bij gebruik van dit luchtwassysteem de uitstoot van fijnstof en geur dusdanig zal zijn dat dit zal leiden tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied. De enkele stelling dat deze mogelijkheid bestaat, is daartoe onvoldoende.

Het betoog faalt.

Belangenafweging

5. GNMF en [appellante sub 1A] en anderen betogen dat het college bij de verlening van de vergunning een aantal belangen ten onrechte niet in de belangenafweging in het kader van artikel 19e van de Nbw 1998 heeft betrokken. Zij wijzen in het bijzonder op het belang van [appellante sub 1A] bij een ongestoorde voortzetting van haar bedrijfsvoering. Zij wijzen voorts op het belang bij het zo min mogelijk aantasten van het milieu in het algemeen en het woon- en leefklimaat in de omgeving.

5.1. De Afdeling overweegt dat bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 ingevolge artikel 19e van de Nbw 1998 een afweging wordt gemaakt tussen de belangen die gemoeid zijn met de aangevraagde activiteit en de aantasting van de habitats en soorten, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen.

Het belang van [appellante sub 1A] bij een ongestoorde bedrijfsvoering is geen belang dat bij de besluitvorming omtrent de verlening van de vergunning krachtens de Nbw 1998 kan worden betrokken.

De overige omstandigheden en aspecten zien op de mogelijke gevolgen voor het milieu in het algemeen en het woon- en leefklimaat in de omgeving. Deze omstandigheden en aspecten maken evenmin deel uit van de uit te voeren beoordeling bij het verlenen van bedoelde Nbw-vergunning.

De genoemde omstandigheden en aspecten vinden primair regeling in andere wetgeving. Het college heeft deze omstandigheden en aspecten dan ook terecht buiten zijn beoordeling gelaten.

Het betoog faalt.

Conclusie

6. De beroepen zijn ongegrond.

Proceskostenvergoeding

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Relativiteit

8. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van de Awb van toepassing is.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Van Ettekoven
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016

694.