Uitspraak 201602732/1/R4


Volledige tekst

201602732/1/R4.
Datum uitspraak: 9 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Groningen,
2. [appellant sub 2], wonend te Groningen, en anderen (hierna: [appellant sub 2] en anderen),
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Groningen,

en

de raad van de gemeente Groningen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordoosthoek Hoornse Meer" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2016, waar zijn verschenen [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. G.J. Hingstman, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], [gemachtigden], alsook de raad, vertegenwoordigd door drs. H.M.M. Meinderts, bijgestaan door A.C. Walsen. Voorts zijn daar als belanghebbenden gehoord Steengoed B.V., vertegenwoordigd door J. Legters, bijgestaan door drs. H. Praamstra, en het college, vertegenwoordigd door A.H. Wiechertjes.

Buiten bezwaren van partijen hebben [appellant sub 2] en anderen ter zitting een stuk in het geding gebracht.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plangebied bestaat uit het terrein van een hotel en de noordoostelijke hoek van het Hoornse Meer in Groningen. Het plan voorziet in de vergroting van het Hoornse Meer in de richting van het hotel. Op dit gedeelte van het meer voorziet het plan in de bouw van aanlegsteigers en een paviljoen/restaurant in het water. Verder maakt het plan een vergroting van het bestaande terras bij het hotel mogelijk.

3. Het merendeel van de appellanten woont op percelen die grenzen aan het plangebied. Zij vrezen onder meer dat de voorziene nieuwe ontwikkelingen leiden tot geluidoverlast.

Ontvankelijkheid

4. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is mede ingesteld namens [appellant sub 2A], die woont aan de [locatie]. De afstand van het perceel van Goossens tot de gronden met de bestemming "Water" en de aanduiding "aanlegsteiger" is ongeveer 395 meter. De afstand van het perceel tot de gronden met diezelfde bestemming en de aanduiding "horeca van categorie 2" bedraagt ongeveer 435 meter. De afstand van het perceel tot de gronden met de bestemming "Dienstverlening" en de aanduiding "terras" is ongeveer 385 meter.

Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, zijn deze afstanden naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Hierbij betrekt de Afdeling dat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat [appellant sub 2A] ondanks de hiervoor vermelde afstanden een objectief en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks door het bestemmingsplan zou worden geraakt.

5. De conclusie is dat [appellant sub 2A] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], is dan ook niet-ontvankelijk.

6. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is wel ontvankelijk, voor zover dat is ingesteld door anderen dan [appellant sub 2A]. Het beroep zal daarom hierna inhoudelijk aan de orde komen.

Inhoud

-ingetrokken beroepsgronden

7. Ter zitting heeft [appellant sub 1] de beroepsgrond over natuurcompensatie ingetrokken.

-ontheffing Omgevingsverordening Groningen 2009

8. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het college ten onrechte ontheffing heeft verleend van de Omgevingsverordening Groningen 2009 (hierna: de omgevingsverordening). Hiertoe voeren zij aan dat in de ontheffing niet duidelijk is vermeld op grond van welke criteria het plan aanvaardbaar zou zijn. Daarnaast stellen zij dat het college tekort is geschoten in het nakomen van de afspraken over het Nationaal Landschap Drentsche Aa. In het nadere stuk hebben [appellant sub 2] en anderen in dit kader nog aangevoerd dat in de besluitvorming onvoldoende is stilgestaan bij de vraag of het plan afbreuk doet aan de kwaliteiten van dat landschap.

[appellant sub 2] en anderen betogen verder dat de raad evenmin rekening heeft gehouden met het feit dat het plangebied gedeeltelijk behoort tot het Nationaal Landschap Drentsche Aa.

8.1. Ingevolge artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In artikel 8.3, vierde lid, van de Wro, is het systeem van geconcentreerde rechtsbescherming opgenomen. Dit betekent dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en het besluit tot verlening van de ontheffing voor de mogelijkheid van beroep als één besluit moeten worden aangemerkt. In dat kader kunnen de bezwaren tegen de verleende ontheffing daarom aan de orde worden gesteld en zal worden beoordeeld of het college van gedeputeerde staten de ontheffing heeft kunnen verlenen en of de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan gebruik heeft mogen maken van de verleende ontheffing.

8.2. Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, omgevingsverordening wordt in een besluit van gedeputeerde staten tot het nemen van een beschikking op een aanvraag tot ontheffing vermeld van welke regels van deze verordening ontheffing wordt verleend.

Ingevolge artikel 4.4, tweede lid, kan ontheffing van de regels in titel 4.3 van dit hoofdstuk - waaronder artikel 4.27 - uitsluitend worden verleend voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.

Ingevolge artikel 4.27, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in nieuw ruimtebeslag ten behoeve van, noch in nieuwvestiging van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zoals horeca.

Ingevolge artikel 4.35, eerste lid, worden in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het Nationaal Landschap Drentsche Aa regels gesteld ter bescherming van de kleinschaligheid van het landschap, de vrij meanderende beek de Drentse Aa, alsmede de samenhang van essen, bossen, heides en moderne ontginningen.

8.3. Bij besluit van 18 juni 2015 heeft het college ontheffing verleend van artikel 4.27, eerste lid, van de omgevingsverordening ten behoeve van het bestemmingsplan "Noordoosthoek Hoornse Meer", voor zover het betreft de bouw van een nieuwe horecavoorziening en de aanleg van een terras.

8.4. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 30 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1906 geconcludeerd dat in het aangevoerde geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college ten onrechte ontheffing heeft verleend van het verbod in artikel 4.27, eerste lid, van de omgevingsverordening. Voorts komt de voorzieningenrechter in die uitspraak tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 4.35 van de omgevingsverordening (overweging 5.5). De Afdeling onderschrijft dit oordeel van de voorzieningenrechter.

[appellant sub 2] en anderen hebben in de onderhavige procedure geen argumenten aangevoerd die de Afdeling thans tot een ander oordeel brengen. Het betoog faalt dan ook.

-actuele regionale behoefte

9. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betogen dat het plan wat betreft het voorziene paviljoen/restaurant niet voorziet in een actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

9.1. Het plan voorziet in een restaurant/paviljoen op de gronden met de bestemming "Water" en de aanduiding "horeca van categorie 2". Hier mag een bouwwerk met een oppervlakte van ongeveer 440 m2 en een bouwhoogte van maximaal 5 meter worden gebouwd. Naar het oordeel van de Afdeling is deze ontwikkeling naar aard en omvang te klein om te kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het betoog faalt reeds hierom. Aan de bespreking van de aangedragen argumenten over de actuele regionale behoefte aan het voorziene paviljoen/restaurant komt de Afdeling dan ook niet toe.

-nut en noodzaak

10. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de in het plan voorziene nieuwe ontwikkelingen niet nodig zijn. Zij voeren hiertoe aan dat kan worden betwijfeld of het plan algemene belangen dient. Ter zitting hebben zij aangevoerd dat het plan slechts tegemoet komt aan het belang van het hotel. Daar staat tegenover dat het plan ten koste gaat van het natuurgebied. Bovendien zijn [appellant sub 2] en anderen van mening dat het plangebied kan worden verbeterd op een minder ingrijpende wijze, bijvoorbeeld door de ontwikkelingen minder ver op het water te situeren. Voor zover de raad erop wijst dat de bereikbaarheid van het gebied zal verbeteren voor fietsers, voetgangers en rolstoelgebruikers, brengen [appellant sub 2] en anderen naar voren dat de bereikbaarheid in de huidige situatie al goed is. Verder betwijfelen zij of de aanleg van de steigers leidt tot een betere bereikbaarheid van het plangebied via het water. In dit kader wijzen [appellant sub 2] en anderen erop dat het bijvoorbeeld de vraag is of booteigenaren hun boten willen achterlaten ter plaatse van de steigers, omdat deze op relatief grote afstand van het geplande paviljoen/restaurant zijn voorzien.

10.1. In de plantoelichting staat dat het hotel zijn aantrekkelijkheid wil verbeteren door zijn directe omgeving op te waarderen. Het hotel krijgt een voorkant aan het water en een restaurant op het water. Hierdoor zal de beleving van het Paterswoldsemeergebied voor zowel hotelgasten als voor dagjesmensen verbeteren. Er kan direct aan het water een kleine consumptie of maaltijd worden gebruikt. Deze mogelijkheid is er op dit moment aan de noordzijde van het meer niet. Voorts wordt de toegankelijkheid voor fietsers en voetgangers verbeterd door de aanleg van goede paden. Bovendien kunnen botenbezitters aanmeren en gebruikmaken van de voorziene horeca. Daarnaast is de doorbraak door het Gasthuisland en de aanleg van de steigers een onderdeel van het plan. Eén van de basiselementen voor de verbetering van dit gebied is het betrekken van dit gebied bij de rest van het Paterswoldsemeer en het, via het water, beter bereikbaar maken van het gebied, aldus de plantoelichting.

Verder staat in de plantoelichting dat met het plan ook de natuurlijke kwaliteit wordt verbeterd. De raad heeft op dit punt toegelicht dat door de voorgenomen ontwikkeling weliswaar een stuk natuur verdwijnt, maar dat dit verlies op twee manieren wordt gecompenseerd. Niet alleen wordt nieuw groen aangeplant, de ruimtelijke kwaliteit verbetert ook in bredere zin: door het aanbrengen van verschuilgroen kan wild zich in het gebied terugtrekken. In het plan is verder nog de aanleg voorzien van een oeverzwaluwwand, een nectargazon, kruidenmengsels in grassen en een ooievaarsnest. Een groot deel van de oevers wordt voorts ecologisch ingericht. Hiermee komen de vele rietkragen en vegetaties in de randen van het meer terug, aldus de raad.

10.2. Gelet op de toelichting van de raad ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de keuze voor het onderhavige plan. De raad heeft bij die keuze in redelijkheid kunnen betrekken dat de door [appellant sub 2] en anderen voorgestane locatie van de nieuwe ontwikkelingen dichterbij het bestaande hotel niet de voorkeur heeft, omdat - zoals ter zitting is toegelicht - de meerwaarde van het voorziene terras, het paviljoen/restaurant en de aanlegsteigers juist is gelegen in de combinatie van die ontwikkelingen met de kwaliteit van het natuurgebied.

Het betoog faalt.

-geluidhinder

11. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betogen dat het plan leidt tot onaanvaardbare geluidhinder. Zij voeren hiertoe aan dat het akoestisch onderzoek dat de raad heeft laten uitvoeren onvolledig is, omdat het paviljoen/restaurant en de aanlegsteiger hierin niet zijn meegenomen. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] vrezen voorts dat er veel evenementen zullen worden georganiseerd ter plaatse van het voorziene paviljoen/restaurant, die geluidoverlast veroorzaken. Voorts hebben [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betoogd dat zij niet alleen vanwege het paviljoen/restaurant en de aanlegsteiger geluidoverlast vrezen, maar ook vanwege de bezoekers van het terras, met name in de nachturen. [appellant sub 1] heeft ter zitting nog aangevoerd dat weliswaar wordt voldaan aan de richtafstanden voor een jachthaven en een restaurant, maar dat bij deze afstanden geen rekening is gehouden met de cumulatie van recreatieve functies.

11.1. Bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure). Uitgegaan is van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’. De richtafstand voor een restaurant bedraagt volgens de brochure in dat geval 10 meter. Steigers staan niet vermeld in de VNG-brochure, maar daarmee vergelijkbare jachthavens wel. De richtafstand voor een jachthaven bedraagt 50 meter. Bij alle woningen wordt aan deze afstanden voldaan, zodat in zoverre een acceptabel woon- en leefklimaat is gewaarborgd, zo staat in de plantoelichting. Hierbij is vermeld dat de geluidbelasting vanwege de aanlegsteigers in feite lager zal zijn dan bij een jachthaven.

In de plantoelichting staat voorts dat de VNG-brochure een buitenterras niet als een specifieke functie met bijbehorende richtlijnafstanden benoemt. Hiervoor en voor de extra verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functies in het plangebied is daarom nader akoestisch onderzoek uitgevoerd.

In het akoestisch rapport staat het volgende. Zowel met als zonder de bijdrage vanwege het stemgeluid wordt in de bestaande en toekomstige situatie voldaan aan de grenswaarden die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De grootste toename vindt plaats in de dagperiode (7.00-19.00 uur), waarbij de toename ter plaatse van de maatgevende woningen ten hoogste 1 dB bedraagt als gevolg van de uitbreiding van het terras, een toename van het aantal bezoekers/verkeer en een toename van de laad- en losactiviteiten. In de praktijk is een toename van 1 dB niet of nauwelijks waarneembaar; het heeft geen effect op de akoestische woonkwaliteit, zo staat in het rapport.

De conclusie uit het rapport luidt dat de akoestische effecten vanwege de voorziene wijzigingen beperkt zijn. Zowel in de bestaande situatie als na realisatie van het plan voldoet het hotel aan de grenswaarden als opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De totaal te verwachten geluidstoename vanwege het terras en de extra verkeersaantrekkende werking bedraagt ter plaatse van de omliggende woningen niet meer dan 1 dB ten opzichte van de bestaande situatie.

11.2. Niet in geschil is dat aan de richtafstanden uit de VNG-brochure voor een restaurant en een jachthaven wordt voldaan. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad desondanks nader onderzoek had moeten doen naar de geluidbelasting als gevolg van het paviljoen/restaurant en de aanlegsteigers. Hierbij betrekt de Afdeling dat de richtafstanden in ruime mate worden gehaald. Zo is ter zitting gebleken dat de dichtstbijzijnde woning vanaf het voorziene paviljoen/restaurant bezien op een afstand van 103 meter ligt. De raad heeft gelet op deze grote afstand aannemelijk gemaakt dat het paviljoen/restaurant en de aanlegsteigers een verwaarloosbare bijdrage zullen hebben op de geluidbelasting ter plaatse van de woningen van appellanten. Nu voorts uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting als gevolg van het voorziene terras slechts zeer beperkt toeneemt, ziet de Afdeling in het aangevoerde evenmin aanleiding voor het oordeel dat naar de cumulatieve geluidbelasting nader geluidonderzoek had moeten worden gedaan.

Het betoog faalt.

12. Ten slotte hebben [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] erop gewezen dat ze overlast vrezen te ondervinden van het stemgeluid van komende en vertrekkende bezoekers, omdat de verbindingsweg tussen het terras en het paviljoen/restaurant aan de achterzijde van hun woning en op een afstand van 60 meter is voorzien.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het stemgeluid van aankomende en vertrekkende bezoekers niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsituatie ter plaatse van de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B]. Hiertoe heeft de raad er ter zitting op gewezen dat bezoekers tussen het kantoor en het hotel naar de parkeerplaats zullen lopen. Het schouwpad dat ligt achter de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] zal volgens de raad niet worden gebruikt om de parkeerplaats te bereiken. Gelet op deze toelichting ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, uitgaande van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het stemgeluid van komende en vertrekkende bezoekers geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tot gevolg heeft.

Het betoog faalt.

-parkeren

13. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] vrezen dat het plan leidt tot parkeerhinder, omdat vanuit hun wijk eenvoudig naar het plangebied kan worden gelopen. Daar heeft de raad volgens hen ten onrechte geen rekening mee gehouden.

13.1. De raad stelt voorop dat binnen het plangebied is voorzien in voldoende ruimte voor parkeerplaatsen. Ter zitting heeft de raad verder aan de hand van een plattegrond geïllustreerd dat er een sloot ligt tussen het plangebied en de woonwijk waarin appellanten wonen. Omdat er geen bruggen over de sloot liggen, is het plangebied niet gemakkelijk bereikbaar vanuit de woonwijk. Verder heeft de raad laten zien dat het bestaande en thans ook als zodanig bestemde parkeerterrein dat voor het hotel ligt, direct vanaf de doorgaande weg bereikbaar is. De woonwijk ligt op grotere afstand van de doorgaande weg. Ook daarom ligt het niet voor de hand dat voor parkeren gebruik zal worden gemaakt van de woonwijk, aldus de toelichting van de raad ter zitting. Gelet op deze toelichting acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare parkeerhinder in de omgeving van de woningen van appellanten.

Het betoog faalt.

-wateroverlast

13.2. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betogen dat de raad in het plan had moeten waarborgen dat geen overlast ontstaat door een stijging van de grondwaterspiegel. In dit kader wijzen zij erop dat het Hoornse Meer als gevolg van het plan dichter bij hun woningen komt te liggen. [appellant sub 1] voert voorts aan dat onvoldoende specifiek in kaart is gebracht wat de negatieve gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn en welke maatregelen nodig zijn om die gevolgen te compenseren. De raad kon dit niet doorschuiven naar het moment van de verlening van een watervergunning, omdat nu al duidelijk is dat het plan leidt tot wateroverlast voor omwonenden, zo voert zij aan.

13.3. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro gaat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin is neergelegd een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

13.4. In paragraaf 4.4 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Hierin staat onder meer dat het vergroten van het Hoornse Meer een mogelijke verhoging betekent van het grondwaterpeil in de zone ten noorden van het meer rondom de Aldo Morostraat. Er dient te worden aangetoond dat bij een mogelijke verhoging van de grondwaterstand problemen in de aangrenzende woonwijk en bij het hotel worden voorkomen. De nog af te geven watervergunning zal dit waarborgen, aldus de plantoelichting. In het kader van het vooroverleg over het plan is namens het waterschap Noorderzijlvest instemmend gereageerd op deze paragraaf uit de plantoelichting.

13.5. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat er meerdere mogelijkheden zijn om de verhoging van het grondwaterpeil te voorkomen. De raad heeft in dat kader als voorbeeld gewezen op de aanleg van sloten of buizen. De keuze voor één van de mogelijke maatregelen hangt af van de inrichting van het plan, maar duidelijk is dat de uitvoering daarvan mogelijk is, aldus de raad. De raad heeft zich verder ter zitting op het standpunt gesteld dat de uitvoering van de te treffen maatregelen zal worden gewaarborgd in de watervergunning. Gelet op deze toelichting geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorkomen van overlast als gevolg van een eventuele stijging van het grondwaterpeil afdoende is gewaarborgd.

Het betoog faalt.

-natuurcompensatie

14. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad had moeten waarborgen dat de ontwikkelingen in het plangebied pas worden uitgevoerd als de door de raad gewenste natuurcompensatie is gerealiseerd. Zij stellen dat de planregel in artikel 6, lid 6.3, voor de bestemming "Water" niet voldoende is. Een dergelijke regel had ook voor de bestemming "Recreatie" moeten gelden, omdat daar de aanplant moet plaatsvinden, zo voeren zij aan.

Ter zitting hebben zij voorts aangevoerd dat de compensatie die is voorzien in artikel 6, lid 6.3, van de planregels onvoldoende is. In dit kader hebben zij erop gewezen dat de raad had moeten voorzien in een verplichting tot de herplant van drie bomen voor iedere te kappen boom, vanwege de hoge leeftijd van de bomen. [appellant sub 2] en anderen betwisten voorts dat de compensatie binnen het plangebied mogelijk is. Ten slotte hebben zij ter zitting naar voren gebracht dat de boomeffectanalyse onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.

14.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Dagrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden ter plaatse van de aanduiding "natuurwaarden".

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor:

(…)

c. aanlegsteigers met maximaal 40 ligplaatsen ten behoeve van het aanleggen van recreatie- of pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "aanlegsteiger";

d. horecabedrijf in de categorie horeca - 2 ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2";

(…).

Ingevolge lid 6.3 is het gebruik en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken zoals bedoeld in lid 6.1, onder c en d, uitsluitend toegestaan indien, ten behoeve van de ecologische en landschappelijke inpassing van de hier bedoelde gronden en bouwwerken, een aanvang is gemaakt met:

- het aanplanten van bosschages, realisering van mantelvegetatie, nectar- en kruidenvegetatie, een paaibaai, een natuurlijke oever, een ooievaarsnestpaal en een oeverzwaluwwand en met de extra maatregelen zoals bedoeld in bijlage 1, c.q. extra mantelvegetatie omvormen, plantvakken en extra aan te planten mantelvegetatie realiseren, vermindering verharding en uitbreiding kruidenvegetatie, aanbrengen van verschuilgroen en faunabuis, overeenkomstig de inrichtingsschets opgenomen in bijlage 1 behorend bij deze regels en voor zover gelegen binnen het plangebied, alsmede

- de plaatsing van 2 gevelkasten aan het hotel en in het gebied 20 vogelnest- en 4 vleermuiskasten.

14.2. Omdat niet de realisering van de bestemming "Recreatie - Natuur" maar de bestemming "Water" in verband met natuurcompensatie aan een voorwaarde moet worden verbonden, is de Afdeling van oordeel dat toereikend is dat in artikel 6, lid 6.3, van de planregels een voorwaardelijke verplichting is opgenomen. Voorts acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de te treffen maatregelen. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de in artikel 6, lid 6.3, opgenomen maatregelen, waaronder de aanplant van nieuwe bomen zoals weergegeven op bijlage 1 bij de planregels, onvoldoende zijn.

Het betoog faalt.

-privacy

15. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betogen dat het plan leidt tot aantasting van hun privacy. Zij vrezen inkijk in hun woning, nu die woning grenst aan het plangebied.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op de privacy. Hiertoe heeft de raad er ter zitting op gewezen dat weliswaar tegenover de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] een pad ligt, maar dit is slechts een onverhard schouwpad. Volgens de raad leent dat pad zich niet voor gebruik door gasten van het hotel. Bovendien liggen er tussen het pad en de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] bosschages, die inkijk verhinderen.

15.2. Ter plaatse
van de gronden die liggen tegenover de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] is de bestemming "Dienstverlening" toegekend. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden en parkeervoorzieningen (artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder e, van de planregels). Hiermee laat het plan ruimte voor de aanleg van een weg of parkeervoorzieningen ter plaatse van de gronden die direct tegenover de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] liggen. Dat het - zoals de raad ter zitting heeft gesteld - momenteel niet in de lijn der verwachting ligt dat de bestaande situatie zal worden gewijzigd, doet aan het voorgaande niet af. De maximale planologische mogelijkheden zijn namelijk in dit kader bepalend. De raad heeft dit niet onderkend, zodat het plan is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het betoog slaagt.

-bestuurlijke lus

15.3. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van overweging 15.2 een passende planregeling vast te stellen. De raad dient de Afdeling de uitkomst mede te delen en het nadere besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een nader besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Conclusie

16. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], is niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is wat dat betreft een einduitspraak.

17. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, zijn ongegrond. Deze uitspraak is wat dat betreft een einduitspraak.

18. In de einduitspraak over het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] zal een conclusie over dat beroep volgen. Wat dat betreft is dit een tussenuitspraak.

Proceskosten en griffierecht

19. Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

20. Ten aanzien van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond;

III. draagt de raad van de gemeente Groningen op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

a. met inachtneming van overweging 15.2 het daar omschreven gebrek te herstellen;

b. de Afdeling de uitkomst van de onder III.a. opgenomen opdracht mede te delen en het nadere besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Nijveld, griffier.

w.g. Polak w.g. Nijveld
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016

786.