Uitspraak 201603840/1/R6


Volledige tekst

201603840/1/R6.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats], en anderen,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2016 heeft het college op grond van de Waterwet goedkeuring verleend aan het door het algemeen bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei (hierna: het algemeen bestuur) op 16 maart 2016 vastgestelde projectplan "Dijkverbetering Oude Gieterij, Blerick" (hierna: het goedkeuringsbesluit).

Tegen het goedkeuringsbesluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het algemeen bestuur heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2016, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Eindhoven, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.L. Brauers en J.J. Goudriaan, beiden werkzaam bij de provincie Limburg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, J.M.M. Vrusch en M.M.W.J. Arntz, beiden werkzaam bij het Waterschap, als partij gehoord.

Overwegingen

Intrekking

1. Nu het algemeen bestuur ter zitting heeft verklaard dat de legger niet is gewijzigd voor de gronden van [appellante] en anderen, hebben [appellante] en anderen de beroepsgrond die ziet op het ten onrechte niet ingaan op hun zienswijze, voor zover deze betrekking heeft op het ontwerp van de leggerwijziging, ingetrokken.

Artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet

2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) in samenhang met bijlage I, onder 7.3, van deze wet is afdeling 2 van deze wet van toepassing op de aanleg of wijziging van waterstaatswerken als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet.

Nu sprake is van een projectplan als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet, is afdeling 2 van hoofdstuk I van de Chw van toepassing op het onderhavige goedkeuringsbesluit.

2.1. Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

2.2. Bij brief van 9 september 2016 hebben [appellante] en anderen beroepsgronden aangevoerd over het ten onrechte niet met het projectplan ter inzage leggen van het rapport van Tauw van 9 september 2015 "WPM, waterkering Oude Gieterij, VKA03 - Alternatievenafweging" (hierna: het Alternatievenonderzoek), het aanleggen van de waterkering op gronden die in eigendom zijn van het Waterschap en het niet inzichtelijk maken van de aanlegkosten van een groene dijk. Deze beroepsgronden hebben zij niet in hun beroepschrift naar voren gebracht. Ingevolge artikel 1.6a van de Chw dienen deze beroepsgronden derhalve buiten beschouwing te worden gelaten.

Het projectplan

3. Het projectplan voorziet in een aanpassing van de primaire waterkering van de Maas gelegen te Blerick tussen dijkpaal 69.034 en dijkpaal 69.036 over een lengte van 250 m. In de planbeschrijving staat in paragraaf 1.1 dat de waterkering in 2007 door Rijkswaterstaat in het kader van de Maaswerken is opgehoogd als tijdelijke voorziening, waarvan de technische houdbaarheid inmiddels is verlopen. Op 23 april 2014 heeft het algemeen bestuur vastgesteld dat de tijdelijke waterkering vóór 2017 vervangen moet zijn door een waterkering die voldoet aan de wettelijke eisen, omdat dit dijkvak een te groot risico vormt voor de veiligheid van de inwoners van Blerick die achter de noodwaterkering wonen.

Procedureel

4. Het beroep van [appellante] en anderen is gericht tegen het goedkeuringsbesluit. [appellante] en anderen voeren allereerst aan dat de beroepstermijn voor het indienen van een beroepschrift tegen het goedkeuringsbesluit nog niet kan zijn aangevangen, nu enkele besluiten die nodig zijn ter uitvoering van het projectplan nog niet zijn vastgesteld en bekend gemaakt. Volgens hen had de coördinatieregeling van artikel 5.8, eerste lid, van de Waterwet toegepast dienen te worden. Hierbij merken zij op dat het niet aan het algemeen bestuur is om te bepalen of deze coördinatieregeling dient te worden toegepast, maar dat het college dit dient te besluiten.

4.1. Ingevolge artikel 5.8, eerste lid, van de Waterwet bevordert het college van gedeputeerde staten een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten die nodig zijn ter uitvoering van het projectplan.

Ingevolge artikel 5.12 worden de in artikel 5.8, eerste lid, bedoelde besluiten, voor zover zij gecoördineerd zijn voorbereid, gelijktijdig door het college van gedeputeerde staten bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 5.13, tweede lid, vangt in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de besluiten, bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, aan met ingang van de dag na die waarop de in artikel 5.12 bedoelde bekendmaking is geschied.

4.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet (Kamerstukken II, 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 105) blijkt dat de artikelen 5.6 tot en met 5.10 (thans de artikelen 5.8 tot en met 5.12) betrekking hebben op alle besluiten die nodig zijn ter uitvoering van het projectplan, met uitzondering van eventuele onteigeningsbesluiten en besluiten inzake nadeelcompensatie. Voor de uitvoeringsbesluiten is voorzien in een specifieke coördinatieprocedure, die ertoe leidt dat deze binnen hetzelfde tijdsbestek worden genomen. Het college van gedeputeerde staten is daarbij het coördinerende gezag en kan ter zake medewerking vorderen van andere overheden. Het betreft hier telkens zowel besluiten op aanvraag te nemen als ambtshalve te nemen besluiten.

4.3. Daargelaten de vraag of er in het onderhavige geval besluiten nodig zijn ter uitvoering van het projectplan, volgt naar het oordeel van de Afdeling noch uit de tekst van artikel 5.8, eerste lid, van de Waterwet noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet dat de in dit artikel opgenomen coördinatieregeling het college er toe verplicht besluiten die nodig zijn ter uitvoering van een projectplan, gecoördineerd te behandelen.

4.4. Vast staat dat ter uitvoering van het projectplan geen besluiten als bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, van de Waterwet zijn genomen. Dit betekent dat artikel 5.13, tweede lid, van de Waterwet niet van toepassing is. Het goedkeuringsbesluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb en overeenkomstig artikel 3:42, tweede lid, van de Awb bekend gemaakt. De Afdeling stelt vast dat in de kennisgeving van het goedkeuringsbesluit van 13 april 2016 is vermeld dat dit besluit ter inzage ligt met ingang van 14 april 2016. Gelet hierop is, anders dan [appellante] en anderen veronderstellen, de beroepstermijn voor het indienen van een beroepschrift tegen het goedkeuringsbesluit ingevolge artikel 6.8, vierde lid, van de Awb op 15 april 2016 aangevangen en geëindigd op 26 mei 2016.

Het betoog van [appellante] en anderen faalt.

5. Verder betogen [appellante] en anderen dat het goedkeuringsbesluit ten onrechte geen inhoudelijke afweging bevat met betrekking tot het projectplan.

5.1. Uit het goedkeuringsbesluit volgt dat het college kennis heeft genomen van het projectplan, de zienswijzen van [appellante] en anderen en de Nota van zienswijzen. In het goedkeuringsbesluit wordt verder overwogen dat het projectplan in voldoende mate de functionele eisen bevat ten aanzien van de waterkerende functie, de landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden, de ruimtelijke aspecten en het woon-, werk- en leefmilieu en dat het college de effecten van het plan aanvaardbaar acht. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich een zelfstandig oordeel heeft gevormd over het projectplan.

Het betoog van [appellante] en anderen faalt.

Inhoudelijk

6. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet, wordt onder primaire waterkering verstaan een waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze behoort tot een dijkring ofwel vóór een dijkring is gelegen.

Ingevolge dit lid wordt onder waterstaatswerk verstaan een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, of ondersteunend kunstwerk.

Ingevolge artikel 1.3, eerste lid, worden de dijkringen en de primaire waterkeringen aangegeven op de als bijlage I en IA bij deze wet behorende landkaarten.

Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een door hem vast te stellen projectplan.

Ingevolge het tweede lid bevat het plan ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk.

Ingevolge artikel 5.5, voor zover hier van belang, is paragraaf 2 van de Waterwet van toepassing op projectplannen tot versterking van primaire waterkeringen en, in de gevallen bij of krachtens provinciale verordening bepaald, op projectplannen van besturen van waterschappen voor de aanleg of wijziging van andere waterkeringen dan primaire waterkeringen en op andere waterstaatswerken van bovenlokale betekenis die met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht.

Ingevolge artikel 5.7, eerste lid, behoeft het projectplan de goedkeuring van het college van gedeputeerde staten van de provincie op wier grondgebied het wordt uitgevoerd. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

7. [appellante] en anderen betogen dat het college goedkeuring had dienen te onthouden aan het projectplan, nu het plan in strijd is met artikel 5.4, tweede lid, van de Waterwet. Volgens hen zijn er ten onrechte geen voorzieningen getroffen die de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk ongedaan maken of beperken. Voorts zijn zij van oordeel dat het algemeen bestuur bij de vaststelling van het projectplan onvoldoende met hun belangen heeft rekening gehouden. Hierbij wijzen [appellante] en anderen erop dat zij op hun gronden een appartementengebouw wensen te realiseren. Het aanpassen van de waterkering heeft volgens hen echter tot gevolg dat zij slechts een smalle strook grond kunnen bebouwen, zodat hun gronden feitelijk onbruikbaar worden. Volgens [appellante] en anderen is een alternatieve uitvoering van de waterkering beschikbaar, zijnde een waterkering die in het hart is voorzien van een damwand, die tot minder kosten leidt en de ontwikkelingsmogelijkheden van hun gronden minder beperkt. Volgens [appellante] en anderen leidt de in het projectplan gekozen uitvoering van de waterkering juist tot zeer hoge kosten, die uit publieke middelen betaald zullen worden, nu de kosten voor de onteigening van gronden en de kosten die [appellante] en anderen dienen te maken voor het aanpassen van de waterkering zodat zij hun bouwplannen kunnen uitvoeren, ten onrechte niet in de besluitvorming zijn betrokken.

7.1. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5.4, tweede lid, van de Waterwet (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 103) zal per project moeten worden bezien wat de mogelijke nadelige gevolgen van de uitvoering van een project zijn en welke concrete voorzieningen ter beperking of ongedaanmaking daarvan kunnen worden getroffen.

7.2. Blijkens de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan "Stadsdeel Blerick", welk plan op 25 september 2013 door de raad is vastgesteld, is aan de gronden van [appellante] en anderen die nodig zijn voor het realiseren van de nieuwe waterkering de bestemmingen "Wonen - Uit te werken" en "Groen" met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" toegekend.

Ingevolge artikel 8, lid 8.2, aanhef en onder a, van de planregels mogen op of in gronden met de bestemming "Groen" uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd.

Ingevolge artikel 19, lid 19.1, zijn gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken" bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, met dien verstande dat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, en de oppervlakte niet meer dan 50% mag bedragen.

Ingevolge lid 19.2, onder a, mag op de gronden uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een door het college van burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat in werking is getreden.

Ingevolge artikel 30, lid 30.1.1, zijn de gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering", naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het beheer en onderhoud van de waterkering.

Ingevolge lid 30.1.2 is al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" is toegestaan, uitsluitend toelaatbaar indien het, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering.

Ingevolge lid 30.2 zijn op de gronden bestemd als "Waterstaat - Waterkering" de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Peel en Maasvallei van toepassing.

Ingevolge artikel 38, lid 38.1, dienen, voor zover voor gronden tevens een dubbelbestemming geldt, bij toepassing van de regels primair de regels van de dubbelbestemming(en) in acht te worden genomen.

Vast staat dat geen uitwerkingsplan is vastgesteld voor de gronden van [appellante] en anderen.

7.3. Ingevolge artikel 1.1, onder k, van de Keur Waterschap Peel en Maasvallei 2013 dient onder het begrip kernzone waterkering te worden verstaan de zone tussen de grens van de waterkering aan de rivierzijde en de grens van de waterkering aan de landzijde van de waterkering, zoals aangegeven in de legger.

Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s), daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan (te vervoeren) of te liggen.

7.4. Het dagelijks bestuur van het Waterschap heeft op 3 december 2013 de Beleidsregel "Waterkering Bouwwerken" vastgesteld. Deze beleidsregel is van toepassing op nieuwe bouwwerken en op de herbouw van bestaande bouwwerken, welke zijn gelegen binnen de kern-, beschermingszones en het profiel van vrije ruimte, die opgenomen zijn in de legger van het Waterschap. Het doel van deze beleidsregel is om het voor alle betrokkenen intern en extern transparant te maken op welke manier het Waterschap bouwwerken binnen de kern- en beschermingszones beoordeelt. Hierbij staat de veiligheid tegen overstroming van de waterkering voorop. De waterkering dient zoveel mogelijk vrij te zijn van bouwwerken, omdat niet waterkerende objecten of werkzaamheden nabij een waterkering in beginsel het waterkerend vermogen en beheer van de kering in gevaar kunnen brengen, belemmeren of de kosten van het beheer onevenredig kunnen doen toenemen. In de Beleidsregel zijn de volgende algemene toetsingscriteria opgenomen:

1. op aangeven van het Waterschap dient met berekeningen te worden aangetoond dat bouwwerken het waterkerend vermogen van de waterkering, nu en in de toekomst niet in gevaar brengen. De aspecten die daarbij beoordeeld worden zijn macrostabiliteit, microstabiliteit, erosiebestendigheid en piping;

2. bouwwerken mogen de mogelijkheid tot inspectie en onderhoud van de waterkering niet belemmeren;

3. bouwwerken binnen de beheer- en onderhoudsstrook van

4 m, vanaf de binnen- en buitenteen van de waterkering, zijn toegestaan mits het beheer en onderhoud vanaf de kruin mogelijk is;

4. bouwwerken mogen niet tot extra kosten leiden voor het beheer van de waterkering;

5. bouwwerken mogen niet worden gefundeerd op paalkoppen met een verzwaarde voet.

Voor bouwen in de kernzone zijn verder de volgende specifieke toetsingscriteria opgenomen:

6. een nieuw bouwwerk moet voortkomen uit een zwaarwegend belang;

7. het bouwwerk moet buiten het profiel van vrije ruimte en de bijbehorende beheer- en onderhoudsstrook van 4 m worden aangelegd;

8. herbouw moet binnen het bestaande bouwoppervlak plaatsvinden;

9. wanneer op korte termijn volgens een vastgesteld plan maatregelen of een dijkversterking worden uitgevoerd, dient de herbouw te worden afgestemd met het Waterschap.

7.5. Uit paragraaf 2.3 van de planbeschrijving volgt dat de nieuwe waterkering zo ontworpen is dat deze ter hoogte van de gronden van [appellante] en anderen binnen de huidige kernzone zal vallen. Om hinderlijke effecten voor toekomstige ontwikkelingen binnen het gebied waar de woonbestemming nog uitgewerkt moet worden zoveel mogelijk te beperken, is gekozen voor een doelmatig alternatief met een zo klein mogelijk ruimtebeslag. Door ter hoogte van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling de waterkering binnen de huidige kernzone te realiseren, is er geen verslechtering van de binnendijkse ontwikkelingsmogelijkheden, aldus de planbeschrijving. In paragraaf 5.1 staat dat er geprobeerd zal worden de grond onder de kernzone van de nieuwe waterkering aan te kopen, voor zover deze niet in bezit is van het Waterschap. Aan de buitenzijde wordt grond aangekocht tot de begrenzing van de teenopsluiting en binnendijks tot de huidige grens van de kernzone.

7.6. In het Alternatievenonderzoek staat dat onder meer alternatieven voor de dijkversterking zijn onderzocht, zodat een onderbouwde keuze gemaakt kan worden voor een voorkeursalternatief, die als basis zal dienen voor de verdere planuitwerking. In het Alternatievenonderzoek zijn verschillende vormen van waterkeringen onderzocht. Over het alternatief damwandconstructie in de huidige dijk staat opgemerkt dat in dit alternatief een damwand wordt aangebracht in de huidige dijk. Deze damwand moet in combinatie met het grondlichaam de geotechnische stabiliteit en de overstroombaarheid garanderen. Daarnaast moet het folie in dijk worden vervangen door een stabiele bekleding, bijvoorbeeld een kleidek met een grasbekleding. Een belangrijk aandachtpunt bij deze configuratie is de overstroombaarheid. Zonder voorzieningen ten behoeve van de overstroombaarheid zal het binnentalud wegspoelen. De damwand kan ontworpen worden om overloop en/of grote overslagdebieten te kunnen weerstaan. In dat geval zijn echter relatief lange en zware damwandschermen nodig, die relatief hoge kosten met zich meebrengen. Ook kan de kruin en het binnentalud worden ontworpen met bijvoorbeeld een kleibekleding zodat ze overloop en/of grote overslagdebieten kunnen weerstaan. In dat geval is deze configuratie echter niet onderscheidend van een groene oplossing zonder damwand. Vanwege de mogelijke verlegging van de dijk voor het jaar 2050 leidt dat tot life cycle costs die in verhouding erg hoog zijn, maar ook voor een levensduur van 100 jaar zullen de life cycle costs hoger zijn dan voor oplossingen in grond. Het toepassen van een damwand in combinatie met bekleding op het binnentalud die bestendig is tegen overloop en/of grote overslagdebieten is niet-onderscheidend ten opzichte van een groene oplossing zonder damwand.

7.7. Uit de bij het projectplan behorende kaart met nummer 150 "Definitief ontwerp situatietekening" volgt dat het nieuwe dijklichaam binnen de begrenzing van de bestaande kernzone is voorzien. Ter zitting heeft het algemeen bestuur toegelicht dat de bestaande waterkering reeds voor een deel op de gronden van [appellante] en anderen ligt en dat voor het aanpassen van de waterkering geen extra gronden van [appellante] en anderen benodigd zijn. [appellante] en anderen hebben dit niet bestreden. Derhalve is de Afdeling van oordeel dat het college en het algemeen bestuur zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat voor het aanpassen van de waterkering ter hoogte van de gronden van [appellante] en anderen geen extra ruimtebeslag nodig is. Nu uit de Beleidsregel volgt dat voor het in de kernzone realiseren van nieuwe bebouwing alleen een watervergunning wordt verleend indien deze bebouwing voorkomt uit een zwaarwegend belang, overweegt de Afdeling dat het derhalve al vóór de vaststelling van het projectplan ingevolge artikel 30, lid 30.2, van de planregels in samenhang bezien met artikel 3.2, eerste lid, van de Keur niet zonder meer was toegestaan om op voornoemde gronden bebouwing te realiseren. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het projectplan niet leidt tot een verdere beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de gronden van [appellante] en anderen.

Voor zover [appellante] en anderen hebben gewezen op de door hen aangedragen alternatieve uitvoering van de waterkering die hun ontwikkelingsmogelijkheden minder zal beperken, overweegt de Afdeling als volgt. Vast staat dat [appellante] en anderen voor de vaststelling van het projectplan bij het gemeentebestuur geen concreet plan hebben ingediend met betrekking tot het bouwen van een appartementencomplex op hun gronden. Ter zitting heeft het algemeen bestuur verder toegelicht dat het door [appellante] en anderen aangedragen alternatief is onderzocht maar vanuit in het bijzonder kostentechnisch perspectief niet wenselijk is gevonden. Hij wijst erop dat vanuit de Voorkeursstrategie Limburgse Maasvallei, een onderdeel van het Deltaprogramma Rivieren, ter plaatse van het projectgebied voor 2050 een teruglegging van de waterkering gepland is. Hiermee moet de doorstroming van de Maas verbeterd worden waardoor de waterstanden bij hoogwater verlaagd worden. De consequentie van dit plan is dat een groot gedeelte van de waterkering in Blerick zal moeten worden vervangen. Het algemeen bestuur heeft te kennen gegeven dat hij het derhalve niet wenselijk vindt om nu grote en dure investeringen te doen voor het aanbrengen van constructies, zoals een damwand of een kademuur, met een gangbare levensduur van 100 jaar. Verder heeft het algemeen bestuur toegelicht dat een damwand niet past binnen de financiële randvoorwaarden voor projecten in het Hoogwaterbeschermingsprogramma, zodat voor dit alternatief geen financiering wordt verstrekt. Gelet op het voorgaande heeft het algemeen bestuur zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het door [appellante] en anderen aangedragen alternatief niet geschikt is.

Het betoog van [appellante] en anderen faalt.

7.8. Voor zover [appellante] en anderen stellen dat de kosten voor de onteigening van gronden en de kosten die [appellante] en anderen dienen te maken voor het aanpassen van de waterkering zodat zij hun bouwplannen kunnen uitvoeren, ten onrechte niet in de besluitvorming zijn betrokken, zodat de in het projectplan gekozen uitvoering van de waterkering alsnog tot zeer hoge kosten zal leiden, overweegt de Afdeling als volgt. Het algemeen bestuur heeft toegelicht dat met eventuele kosten voor onteigening van de gronden rekening is gehouden bij de vaststelling van het projectplan. Het algemeen bestuur wijst hierbij op paragraaf 5.1 van de planbeschrijving waarin staat dat het Waterschap als beleid heeft dat het de gronden waarop de waterkeringen zijn gelegen zoveel mogelijk in eigen bezit wil hebben. Het Waterschap wil de benodigde stroken grond die in particulier eigendom zijn op basis van vrijwillige verwerving verkrijgen. Mocht onverhoopt minnelijke verwerving niet tot de gewenste overeenstemming leiden, dan kan het Waterschap de benodigde grond verkrijgen via onteigening als bedoeld in artikel 5.14 van de Waterwet of via het opleggen van een gedoogplicht als bedoeld in artikel 5.24 van de Waterwet. Wat betreft de eventuele kosten die [appellante] en anderen dienen te maken voor het aanpassen van de waterkering aan hun bouwplannen, overweegt de Afdeling dat in paragraaf 5.3 van de planbeschrijving terecht wordt verwezen naar de in artikel 7.14 van de Waterwet opgenomen schadevergoedingsregeling. Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat met de door [appellante] en anderen genoemde kosten rekening is gehouden.

Het betoog van [appellante] en anderen faalt.

7.9. Gelet op hetgeen in 7.7 en 7.8 is overwogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college wegens strijd met artikel 5.4, tweede lid, van de Waterwet goedkeuring aan het projectplan had dienen te onthouden. Voorts heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het algemeen bestuur bij de vaststelling van het projectplan voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellante] en anderen.

8. Ten slotte betogen [appellante] en anderen dat onduidelijk is in hoeverre de waterkering de veiligheid van de inwoners van Blerick beschermt, nu de aangepaste waterkering lager wordt dan het bestaande dijkprofiel. Hierbij voeren zij aan dat niet inzichtelijk is gemaakt op basis van welke berekeningen en uitgangspunten de waterkering lager mag worden.

8.1. Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van de Waterwet wordt bij ministeriële regeling ten aanzien van primaire waterkeringen voor daarbij aan te geven plaatsen vastgesteld welke relatie tussen hoogwaterstanden en overschrijdingskansen daarvan uitgangspunt is bij de bepaling van het waterkerend vermogen daarvan. Bij die vaststelling kunnen tevens waarden worden vastgesteld van andere zodanige factoren.

Ingevolge artikel 1 van de Regeling veiligheid primaire waterkeringen gaat de beheerder bij de bepaling van het waterkerend vermogen van primaire waterkeringen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Waterwet uit van de in bijlage I bij deze regeling opgenomen Hydraulische Randvoorwaarden primaire waterkeringen.

In de Hydraulische Randvoorwaarden primaire waterkeringen staat dat deze randvoorwaarden onder meer van belang zijn voor het dijkringgebied 69. De hoogte van waterkeringen in de Limburgse Maas moet getoetst worden met behulp van het rekenmodel Hydra-R.

8.2. In paragraaf 2.3 van de planbeschrijving staat dat de huidige noodwaterkering te hoog is aangelegd. Dit is in strijd met de eisen uit de Waterwet, waarin staat dat de waterkeringen langs de Limburgse Maas bij de maatgevende waterstanden moeten overstromen. De nieuwe waterkering zal zonder die overhoogte worden aangelegd, hetgeen betekent dat de waterkering iets lager wordt. Het ontwerp van de waterkering is verder uitgewerkt in het door Tauw opgestelde rapport "Ontwerpnota Definitief Ontwerp waterkering ‘Bij de Oude Gieterij" van 20 november 2015 (hierna: het rapport Definitief Ontwerp).

8.3. Als bijlage 1 bij het rapport Definitief Ontwerp is de Hydra-R Maas berekening bijgevoegd. Uit deze berekening volgt een benodigde kruinhoogte van 19,42 m boven NAP voor de waterkering. Uit de bij het projectplan behorende kaart met nummer 170 "Definitief ontwerp Profielen" volgt dat de nieuwe waterkering een kruinhoogte heeft van 19,45 m boven NAP. In deze bijlage acht de Afdeling, anders dan [appellante] en anderen, inzichtelijk gemaakt welke berekeningen en uitgangspunten zijn gehanteerd. De onjuistheid daarvan is niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat dat de voorziene kruinhoogte van de waterkering afbreuk doet aan de waterveiligheid.

Het betoog van [appellante] en anderen faalt.

Conclusie

9. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het projectplan.

Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Driessen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016

634.