Uitspraak 201501764/1/A3


Volledige tekst

201501764/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juli 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], wonend te [woonplaats] en [appellant B], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2015 in zaak nr. 14/2751 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluiten van 13 onderscheidenlijk 19 november 2013 heeft de korpschef informatie krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) openbaar gemaakt.

Bij besluit van 4 maart 2014 heeft de korpschef beslist op het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar.

Bij uitspraak van 26 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] en de korpschef hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2016, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij Salus Juristen, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A.IJ. Ruiter, zijn verschenen.

Overwegingen

De verzoeken

1. [gemachtigde] heeft namens [appellant B] op 20 september 2013 en namens [appellant A] op 14 oktober 2013 op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) administratief beroep ingesteld wegens aan hen opgelegde verkeersboetes. In die geschriften heeft hij tevens, op grond van de Wob, verzocht om informatie.

De verzoeken zijn identiek en luiden als volgt: "Tevens wordt u verzocht om te verstrekken en openbaar te maken (Wob) alle informatie die bij u berust of bij u zou moeten berusten in documenten over de hiervoor genoemde bestuurlijke aangelegenheid, waaronder in ieder geval alle zaaks bescheiden die voor een beoordeling van de beschikking en het beroep van belang (kunnen) zijn zoals, doch niet uitsluitend, het zaak overzicht dat ziet op de bestreden beschikking en de daaraan ten grondslag liggende beweerdelijke overtreding. Verzocht wordt in ieder geval ook om alle documenten waaruit de bevoegdheid en scholing/bekwaamheid volgt van de betrokken verbalisanten, het legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie, alsook alle personeelsbescheiden. Voorts wordt verzocht om alle ijkrapporten, mutaties en andere vergelijkbare bescheiden die zijn vastgelegd voor de gebruikte meetapparatuur, de meting alsook de waarneming".

Misbruik

2. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het door [appellant A] en [appellant B] ingestelde hoger beroep te komen, ziet de Afdeling zich gesteld voor de vraag of dat hoger beroep misbruik van recht inhoudt, zoals de korpschef heeft aangevoerd. De Afdeling volgt daarbij niet het betoog van [gemachtigde] dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. Daarbij betrekt de Afdeling dat de korpschef in een aanvullend verweerschrift in hoger beroep heeft aangevoerd dat stukken betreffende een opgelegde verkeersboete op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Wahv verkregen kunnen worden en dat daartoe geen verzoek op grond van de Wob behoeft te worden gedaan. In dat aanvullend verweerschrift heeft de korpschef zich beroepen op twee uitspraken van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135, waarin de Afdeling oordeelde dat misbruik van recht aan de orde was. Ook in die zaken ging het om informatieverzoeken gebaseerd op de Wob, gedaan in verband met een opgelegde verkeersboete. Daarom kon [gemachtigde] verwachten dat ter zitting aan die vraag aandacht zou worden besteed. Overigens heeft [gemachtigde] ter zitting gemotiveerd uiteengezet waarom hij zich op het standpunt stelt dat hij in dit geval geen misbruik heeft gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Hij heeft zijn standpunt over die vraag dus kenbaar kunnen maken.

3. Zoals de Afdeling in de eerder vermelde uitspraken van 19 november 2014 heeft overwogen, kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet- ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.

Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.

3.1. De gemachtigde van [appellant A] en [appellant B], [gemachtigde], voert als rechtsbijstandverlener een groot aantal procedures betreffende verkeersboetes, informatieverzoeken met een beroep op de Wob en het niet tijdig nemen van besluiten. Hij maakt daarbij veelvuldig gebruik van algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in dit geval heeft gedaan.

3.2. Uit de verzoeken van [appellant A] en [appellant B] blijkt dat deze zijn ingediend in verband met een opgelegde dan wel op te leggen verkeersboete. De aard van de gevraagde gegevens wijst erop dat met het informatieverzoek niet is beoogd de gegevens voor een ieder openbaar te laten zijn, doch slechts dat [appellant A] en [appellant B] zelf in het bezit daarvan komen teneinde de verkeersboetes mede op basis daarvan te kunnen aanvechten. Artikel 7:18, vierde lid, van de Awb voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het bestuursorgaan. Gelet op de ruime kennis en ervaring van [gemachtigde] moet ervan worden uitgegaan dat hij ermee bekend was dat voor informatieverzoeken met voormeld doel de Wob niet de geëigende grondslag is en voorts dat een op de Wob gebaseerd informatieverzoek ertoe kan leiden dat het aangezochte bestuursorgaan in geval van niet-tijdige besluitvorming aan de aanvrager een dwangsom of proceskostenvergoeding moet betalen. Dit wijst erop dat het een bewuste keuze is geweest de informatieverzoeken op de Wob te baseren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het procesgedrag van [appellant A] en [appellant B] in deze zaak blijk geeft van handelingen waarvan zij, althans hun gemachtigde, geweten moeten hebben dat die een tijdige besluitvorming onnodig konden bemoeilijken. De verzoeken zijn aldus geformuleerd dat het voor de korpschef niet mogelijk is om er volledig en adequaat op te beslissen. Zo wordt verzocht om stukken die bij de korpschef ‘zouden moeten berusten’, wordt verzocht om ‘in ieder geval’ alle zaaks bescheiden die voor een beoordeling van belang ‘(kunnen)’ zijn ‘zoals, doch niet uitsluitend’, het zaakoverzicht. Onduidelijk is voorts wat wordt bedoeld met ‘documenten die zien op scholing en bekwaamheid’, met ‘alle personeelsbescheiden’ en ‘andere vergelijkbare bescheiden’. De vaagheid van de verzoeken doet afbreuk aan het gestelde doel ervan en maakt de op de verzoeken te nemen besluiten onnodig extra vatbaar voor discussie in bezwaar- en beroepsprocedures.

3.3. Voorts heeft [gemachtigde] de aan [appellant A] en [appellant B] in deze zaak verleende rechtsbijstand, op "no cure no pay"-basis verricht, waarbij het te betalen bedrag voor de rechtsbijstand is gelijkgesteld aan de hoogte van toegekende proceskostenvergoedingen. Een dergelijke wijze van rechtsbijstandverlening maakt [gemachtigde] rechtstreeks gebaat bij een veroordeling van het bestuursorgaan tot betaling van een proceskostenvergoeding aan [appellant A] en [appellant B].

3.4. Uit hetgeen is overwogen onder 3. tot en met 3.3. volgt dat [gemachtigde] de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Hij heeft misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor de bevoegdheid beroep in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarvoor de Wob is gebruikt. De handelwijze van [gemachtigde] moet aan [appellant A] en [appellant B] worden toegerekend, aangezien hij de betrokken handelingen namens hen heeft verricht en zij hem daartoe hebben gemachtigd.

4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016

280.