Uitspraak 201600059/1/R6


Volledige tekst

201600059/1/R6.
Datum uitspraak: 29 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Muiderberg, gemeente Gooise Meren, en andere,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Muiden, gemeente Gooise Meren,

en

de raad van de gemeente Muiden, thans Gooise Meren,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Bredius" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en andere en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en andere en [appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2016, waar [appellant sub 1] en andere, vertegenwoordigd door [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.M. van de Laar, advocaat te Haarlem, drs. C.H. Boland, wethouder, en drs. A.F.W.M. Zeegers, ir. H.M.J. van Zuijlen-van der Made, ing. E. de Bos en mr. C.F.J. Cornelisse, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het bestemmingsplan voorziet erin om in het plangebied - dat voorheen grotendeels een agrarische bestemming had - de aanleg van een aantal sportvelden en de bouw van een sporthal, een hotel en maximaal 50 woningen mogelijk te maken.

2. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 1] en andere niet-ontvankelijk is. In dat verband voert de raad aan dat [appellant sub 1] gelet op de afstand tussen het plangebied en zijn woning geen belanghebbende is bij de vaststelling van het plan. Volgens de raad kan uit het beroepschrift niet worden afgeleid dat dit mede is ingediend namens bepaalde andere natuurlijke personen en evenmin dat dit mede is ingediend namens de in het beroepschrift genoemde Stichting Muiden-Muiderberg. Voor het geval het beroep niettemin geacht moet worden mede namens deze stichting te zijn ingesteld, stelt de raad zich op het standpunt dat ook de stichting geen belanghebbende is.

2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Ingevolge artikel 8:1 kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen.

2.2. De wetgever heeft de eis van belanghebbendheid gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

2.3. De kortste afstand tussen het plangebied en de woning van [appellant sub 1] bedraagt ruim 3,5 kilometer. De Afdeling is met de raad van oordeel dat die afstand zodanig ruim is dat [appellant sub 1] daaraan niet de hoedanigheid van belanghebbende kan ontlenen. Aan de omstandigheid dat, naar [appellant sub 1] stelt, tientallen personen op hem hebben gestemd bij een raadsverkiezing, kan hij die status evenmin ontlenen. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant sub 1]. Voor zover [appellant sub 1] stelt mede in beroep te komen namens de door hem bedoelde kiezers is het beroep reeds hierom eveneens niet-ontvankelijk, nu [appellant sub 1] heeft verzuimd om de namen van betrokkenen te vermelden. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, vóór afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Voor dat oordeel verwijst de Afdeling naar haar uitspraken van 20 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT9632, en van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:681.

2.4. Het betoog van de raad dat het beroep niet mede namens de Stichting Muiden-Muiderberg is ingesteld, volgt de Afdeling niet. In dat verband wordt opgemerkt dat [appellant sub 1] blijkens zijn beroepschrift mede in beroep is gekomen als voorzitter van die stichting. Verder volgt uit de overgelegde statuten en het overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de kamer van koophandel dat [appellant sub 1] bevoegd is om de stichting in rechte te vertegenwoordigen.

Over de vraag of de stichting als belanghebbende bij de vaststelling van het plan moet worden beschouwd, wordt allereerst overwogen dat de stichting eveneens in beroep was in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3388. Die zaak betrof besluiten van de raad en het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Muiden tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e hockeyveld MHC Muiderberg" onderscheidenlijk het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een tweede hockeyveld op een perceel aan de Googweg te Muiderberg. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 november 2015 geoordeeld dat de stichting belanghebbende was bij deze besluiten. Daartoe is overwogen dat de besluiten activiteiten mogelijk maken die vallen binnen de reikwijdte van de doelstelling van de stichting. Voorts heeft de Afdeling in die uitspraak van belang geacht dat de voorzitter van de stichting maandelijks spreekuur houdt en dat er een actuele website is.

De raad heeft de Afdeling nadrukkelijk verzocht om in het kader van de onderhavige procedure andermaal na te gaan of de stichting als belanghebbende moet worden beschouwd. Zoals hiervoor is vermeld, is de raad van opvatting dat dat in deze situatie niet het geval is. Daartoe stelt de raad dat de belangen waarvoor in het beroep wordt opgekomen, geen grondslag vinden in de statutaire doelstelling van de stichting. Daarnaast acht de raad onduidelijk of de belangen die de stichting behartigt, tot uitdrukking komen in haar feitelijke werkzaamheden. De raad wijst er in dit verband op dat [appellant sub 1] tot 1 januari 2016 zelf raadslid is geweest in de voormalige gemeente Muiden en dat hij thans, na installatie op 4 januari 2016, raadslid is in de gemeente Gooise Meren. Volgens de raad gaat het niet aan dat hij in gevallen waarin hij zich niet kan vinden in de besluitvorming van de raad als geheel, via de stichting in rechterlijke procedures alsnog zijn gelijk probeert te halen. Naar de mening van de raad doet zich ook een relevant verschil voor met de zaak waarin op 4 november 2015 uitspraak is gedaan, in die zin dat de stichting in die zaak opkwam voor het behoud van in ecologisch opzicht waardevol landschap en in de onderhavige zaak niet.

Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Bepalend is niet of de aangevoerde gronden zien op belangen die onder de statutaire doelstelling van de stichting vallen. Voor dat oordeel verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 17 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL4139. In zoverre treft het betoog van de raad dat zich een relevant verschil voordoet met de zaak waarin uitspraak is gedaan op 4 november 2015, derhalve geen doel. Mede gelet op hetgeen de raad voor het overige naar voren brengt ten aanzien van de stichting, bestaat niettemin aanleiding om de statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden van de stichting aan een nader onderzoek te onderwerpen en niet, onder verwijzing naar de uitspraak van 4 november 2015, op voorhand te oordelen dat de stichting belanghebbende is.

Gebleken is dat [appellant sub 1] de stichting heeft opgericht nadat in het verleden zijn lidmaatschap van de raad van de toenmalige gemeente Muiden was geëindigd. Vast staat dat [appellant sub 1] nadien weer raadslid is geworden en niet is bestreden dat hij het enige bestuurslid van de stichting is. De stichting heeft geen donateurs, omdat zij, naar [appellant sub 1] heeft verklaard, niet afhankelijk wil zijn van giften. Een doelstelling die de stichting volgens haar statuten behartigt, is het volksvertegenwoordigende werk dat [appellant sub 1] in de raad verrichtte direct en indirect voort te zetten, primair in de zorg voor het landschap, secundair in brede zin, betreffende alles wat hij nuttig acht voor de inwoners van Muiden en Muiderberg. De andere doelstelling van de stichting is volgens de statuten om via acties, publicaties en juridische procedures, zowel in als buiten rechte, binnen en buiten de gemeenteraad en de politiek alles te doen wat de stichting goeddunkt om het landschap in Muiden en Muiderberg ecologisch verantwoord te behouden en waar mogelijk te herstellen en te verbeteren, in de ruimste zin des woords.

Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken. De Afdeling is van oordeel dat voor zover de stichting als doelstelling heeft om in brede zin het volksvertegenwoordigende werk dat [appellant sub 1] in de raad verrichtte voort te zetten, niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 1:2, derde lid, van Awb dat rechtspersonen algemene en collectieve belangen in het bijzonder behartigen. De hier bedoelde doelstelling is zodanig algemeen en politiek (vergelijk in dat verband de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3578, rechtsoverweging 2.2) van aard, dat de stichting daaraan en aan de feitelijke werkzaamheden die in het verlengde van die doelstelling liggen, niet de hoedanigheid van belanghebbende kan ontlenen. Voor zover het belang dat de stichting zich blijkens haar statuten ten doel stelt de zorg voor het landschap betreft binnen het in de statuten omschreven gebied, is deze doelstelling op zichzelf wel gericht op het behartigen van algemene belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Voorts ligt het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, binnen de territoriale begrenzing van de statutaire doelomschrijving.

De vraag rijst echter of de stichting voldoende feitelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb ontplooit die in het verlengde van dit deel van de statutaire doelstellingen liggen. In dat verband wordt opgemerkt dat het louter in rechte opkomen tegen besluiten als regel niet kan worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Daartoe wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF3911.

De Afdeling heeft vóór de behandeling van de zaak ter zitting een brief naar de stichting doen uitgaan waarin is medegedeeld dat ter zitting de vraag aan de orde zal komen welke feitelijke werkzaamheden door de stichting worden ontplooid als ook dat van die werkzaamheden waar mogelijk bewijsstukken dienen te worden overgelegd.

[appellant sub 1] heeft, deels in reactie hierop, een uiteenzetting gegeven van de door de stichting verrichte activiteiten. In dat verband heeft hij verklaard dat hij als bestuurslid van de stichting maandelijks spreekuur houdt voor de inwoners van de voormalige gemeente Muiden, die hem om advies kunnen vragen over uiteenlopende, ook persoonlijke, vertrouwelijke zaken. Voorts heeft hij verklaard dat de stichting over een website beschikt en dat de stichting behulpzaam is bij het onderhouden van twee landgoederen binnen de voormalige gemeente Muiden. Daarbij gaat het volgens [appellant sub 1] in het bijzonder om de zorg voor de houtwallen en de plaatselijke fauna en het beheer van een aantal bunkers alsmede om het verschaffen van informatie hierover. Op een overgelegd afschrift van een pagina van de website staat dat de voorzitter [appellant sub 1] spreekuur houdt op een avond voorafgaand aan de gemeentelijke commissievergaderingen.

De Afdeling acht het mede gelet op de ter zitting overgelegde verklaringen weliswaar aannemelijk dat [appellant sub 1] maandelijks spreekuur houdt, maar dat de onderwerpen die tijdens dit spreekuur aan de orde komen, voor het overgrote deel niet zien op landschapsbeheer, maar verband houden met kwesties die [appellant sub 1] zich als raadslid dan wel als particulier aantrekt. Voorts is de website van de stichting zeer beperkt van omvang en heeft deze een statisch karakter. Wat het onderhoud van de landgoederen betreft heeft [appellant sub 1] ter zitting een aantal foto's getoond waarop is te zien dat onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd op, naar moet worden aangenomen, de beide door hem genoemde landgoederen. Uit deze foto's kan echter niet worden afgeleid dat de stichting geheel of gedeeltelijk de hand heeft gehad in de onderhoudswerkzaamheden. Onder die omstandigheid kan er niet van worden uitgegaan dat de stichting in betekenende mate bij die werkzaamheden is betrokken.

De Afdeling acht dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de stichting krachtens haar statutaire doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Dit betekent dat de stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij de vaststelling van het plan en dat het beroep van [appellant sub 1] en andere ook niet-ontvankelijk is voor zover het is ingesteld door de stichting. De Afdeling komt gelet op de feiten en omstandigheden zoals die thans naar voren zijn gekomen, daarmee tot een andersluidend oordeel dan ten aanzien van de belanghebbendheid is vervat in haar uitspraak van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3388. Nu bij [appellant sub 1] gelet op die uitspraak de gedachte mocht postvatten dat de stichting ook in deze procedure als belanghebbende zou worden beschouwd, ziet de Afdeling aanleiding om te bepalen dat de griffier van de Raad van State het door [appellant sub 1] en andere voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht terugbetaalt.

3. De raad betoogt verder dat het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk is. Volgens de raad wonen ook zij te ver van het plangebied om aangemerkt te kunnen worden als belanghebbenden. Subsidiair acht de raad dit beroep niet-ontvankelijk voor zover het gronden betreft die niet zijn vervat in de zienswijze die betrokkenen tegen het ontwerpplan naar voren hebben gebracht.

3.1. De kortste afstand tussen het plangebied en de woning van [appellant sub 2A] bedraagt ongeveer 750 meter en de kortste afstand tussen het plangebied en de woning van [appellant sub 2B] ongeveer 200 meter.

Mede doordat het plangebied relatief groot is, heeft het ook een tamelijk grote ruimtelijke uitstraling. In het licht daarvan is de afstand tussen het plangebied en de woning van [appellant sub 2B] in de wijk onmiddellijk grenzend aan het plangebied niet zodanig dat [appellant sub 2B] geen belanghebbende is. De afstand tussen het plangebied en de woning van [appellant sub 2A] is evenwel van dien aard dat [appellant sub 2A], ondanks de tamelijk grote uitstraling van het plan, niet als belanghebbende kan worden beschouwd. De omstandigheid dat hij zich verbonden voelt met de vereniging Sport Combinatie Muiden (SC Muiden) en dat bij het vaststellen van het plan volgens hem niet voldoende rekening is gehouden met de belangen van die vereniging, maakt dit niet anders. [appellant sub 2A] kan daaraan immers geen rechtstreeks belang ontlenen als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb maar hooguit een belang dat is afgeleid van dat van SC Muiden. Dit betekent dat het beroep van [appellanten sub 2] voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 2A] niet-ontvankelijk is.

Ten aanzien van het betoog van de raad dat het beroep voor zover ingesteld door [appellant sub 2B], mocht de Afdeling hem als belanghebbende beschouwen, toch niet-ontvankelijk is voor zover de desbetreffende gronden geen steun vinden in de naar voren gebrachte zienswijze, overweegt de Afdeling als volgt. De toetsing door de Afdeling van het besluit naar de feiten en omstandigheden ten tijde van de totstandkoming daarvan, noch enige rechtsregel binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat eraan in de weg, dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van dat besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure naar voren zijn gebracht. Dit betekent dat het beroep voor zover ingesteld door [appellant sub 2B] in zijn geheel ontvankelijk is, ook waar het de door de raad bedoelde gronden betreft.

4. Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep van [appellant sub 1] en andere in zijn geheel niet-ontvankelijk is en dat het beroep van [appellanten sub 2] alleen ontvankelijk is voor zover het is ingesteld door [appellant sub 2B]. Gelet daarop wordt in de hierna vermelde overwegingen, waarin een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden volgt, niet langer gesproken van [appellanten sub 2], maar uitsluitend van [appellant sub 2B].

5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

6. [appellant sub 2B] voert aan dat het plan in onvoldoende mate in sportvoorzieningen voor Muiden voorziet. Dit is volgens hem te wijten aan het feit dat het plan mede voorziet in het realiseren van woningen en een hotel en het voorts een natuurbestemming toekent aan een deel van het gebied. [appellant sub 2B] wijst erop dat het plangebied in ieder geval plaats zal moeten bieden aan de velden en andere voorzieningen van SC Muiden. Die vereniging richt zich op voetbal, handbal, zaalvoetbal, tafeltennis en biljart. De vereniging was voorheen gevestigd in het gebied "De Krijgsman", maar diende vanwege de daar voorziene ontwikkelingen te verhuizen. Volgens [appellant sub 2B] heeft de raad er bij het vaststellen van het plan onvoldoende rekening mee gehouden dat het inwonertal van Muiden sterk zal toenemen door de ontwikkelingen in onder meer het gebied "De Krijgsman". Hierdoor zal het terrein van SC Muiden een grotere oppervlakte moeten beslaan dan het oude terrein, aldus [appellant sub 2B]. Daarnaast zijn volgens hem voorzieningen nodig voor onder meer de beoefening van hockey en tennis. [appellant sub 2B] wijst in dit verband op een in opdracht van de gemeente opgesteld rapport van Middelkoop Advies van 2 september 2014. Naar de mening van [appellant sub 2B] heeft de raad bij zijn besluitvorming ten onrechte geen acht geslagen op dit rapport. [appellant sub 2B] stelt zich verder op het standpunt dat er geen noodzaak bestaat tot het realiseren van woningen en een hotel in het plangebied. Daarnaast heeft de raad volgens hem onvoldoende onderzoek gedaan naar de verkeersaantrekkende werking van het hotel. Daardoor en doordat volgens hem niet de juiste rekenmethodiek is gehanteerd, is de depositie van stikstof op het natuurgebied het Naardermeer naar zijn mening onderschat. Wanneer van de juiste gegevens was uitgegaan, had volgens hem mogelijk geconcludeerd moeten worden dat een milieueffectrapport (hierna: MER) noodzakelijk is. [appellant sub 2B] betwist ten slotte dat het plan in financieel opzicht uitvoerbaar is nu er geen budget beschikbaar is gesteld voor het afhandelen van claims inzake planschade.

7. De raad brengt naar voren dat het plan waar het om sportactiviteiten gaat, voorziet in de verhuizing van SC Muiden en niet om het faciliteren van activiteiten als hockey en tennis. Volgens de raad heeft hij wel acht geslagen op het rapport van Middelkoop Advies, maar heeft dit geen aanleiding gegeven de behoefte aan sportvelden bij SC Muiden ruimer in te schatten dan bij het vaststellen van het plan is gedaan. In de visie van de raad bevat het onderzoek naar de verkeersaantrekkende werking van het hotel geen lacunes en is een correcte rekenmethodiek gehanteerd bij het berekenen van de stikstofdepositie. Verder is de financiële uitvoerbaarheid van het plan afdoende verzekerd, aldus de raad.

Wat de noodzaak van de woningen en het hotel betreft heeft de raad verwezen naar het onderzoek dat hiernaar is gedaan. Zo is in paragraaf 5.1.2 van de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen dat de voorziene woningbouw met medeweging van de beoogde woningbouw in het gebied "De Krijgsman" en de Bloemendalerpolder in de gemeente Weesp voorziet in een regionale woningbehoefte.

8. De Afdeling stelt voorop dat bij de behandeling van het beroep naar voren is gekomen dat de per 1 januari 2016 gevormde gemeente Gooise Meren zich beraadt op de mogelijke aankoop van gronden in het plangebied, hetgeen mogelijk tot een andere invulling van de gronden in het gebied zou kunnen leiden. Van de kant de raad is echter ter zitting benadrukt dat deze uitkomst in hoge mate onzeker is. De raad houdt dan ook vast aan het plan zoals dat op 15 oktober 2015 is vastgesteld. Naar zijn mening is dat plan nog steeds in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en is het ook uitvoerbaar. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de raad dat de uitkomst van de ontwikkelingen die zich na het nemen van het bestreden besluit met betrekking tot het plangebied hebben voorgedaan, nog uiterst ongewis is. Daarbij wordt opgemerkt dat niet is gebleken dat al een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is dat voorziet in een andere inrichting van het gebied. Voor de conclusie dat het belang van [appellant sub 2B] bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit binnen afzienbare termijn zal vervallen, bestaat derhalve geen ruimte. In het hierna volgende zal de Afdeling het plan beoordelen zoals het op 15 oktober 2015 is vastgesteld en op basis van de feiten en omstandigheden zoals die zich destijds voordeden.

8.1. Bij de voorbereiding van het plan is een zogenoemde voortoets over de toepassing van de Natuurbeschermingswet 1998 uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 21 april 2015. Verder is beoordeeld of een MER moest worden gemaakt. De uitkomsten van deze zogenoemde m.e.r.-beoordelingsprocedure zijn verwoord in een rapport van 15 april 2015. Dit rapport heeft als conclusie dat geen MER behoeft te worden opgesteld omdat zich geen nadelige gevolgen voor het milieu zullen voordoen die om een nadere toetsing vragen. Hetgeen [appellant sub 2B] in beroep naar voren heeft gebracht, geeft geen grond voor de veronderstelling dat de verkeersaantrekkende werking van het voorziene hotel in deze rapporten in voor de uitkomst relevante mate is onderschat. Evenmin bestaat aanleiding om te concluderen dat een onjuiste rekenmethodiek is gehanteerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat, zoals de raad met juistheid heeft opgemerkt, bij de toepassing van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 als hier in geding geen gebruik behoeft te worden gemaakt van het rekenprogramma AERIUS. Gelet op het vorenstaande levert hetgeen in beroep is aangevoerd geen grond op voor het oordeel dat vanwege de depositie van stikstof een MER had moeten worden opgesteld.

8.2. Voor de beantwoording van de vraag of behoefte bestaat aan de te realiseren woningen in het plangebied, verwijst de raad ten dele naar onderzoek dat is gedaan in het kader van het bestemmingsplan "De Krijgsman". In het rapport van Rigo Research en Advies dat in dat verband op 9 oktober 2014 is uitgebracht, is een berekening gemaakt van de woningbehoefte in de Gooi- en Vechtstreek, waarvan beide plangebieden deel uitmaken. Daarbij is in aanmerking genomen dat naar verwachting ook een zekere migratie zal plaatsvinden vanuit de naburige regio Amsterdam. In het rapport wordt geconcludeerd dat in kwantitatief opzicht voldoende behoefte zal bestaan aan het aantal woningen dat in het plan "De Krijgsman" is voorzien. Verder is in het rapport vermeld dat in kwalitatief opzicht in de streek vooral behoefte bestaat aan eengezinswoningen in een groene omgeving zoals die in dat plan worden mogelijk gemaakt. Aan dergelijke woonmilieus bestaat een tekort in Amsterdam en de gemeenten onmiddellijk ten zuiden daarvan, aldus het rapport. De Afdeling ziet in hetgeen in beroep is aangevoerd geen reden om aan de juistheid van deze conclusies te twijfelen. De 50 woningen die het bestemmingsplan "Bredius" ten hoogste mogelijk maakt, zijn voorzien in het noorden van het plangebied en komen derhalve in de onmiddellijke nabijheid van het gebied van het plan "De Krijgsman" te liggen. Verder ligt het in de bedoeling dat het type woningen en de omgeving daarvan vergelijkbaar zijn met woningen die in het bestemmingsplan "De Krijgsman" zijn voorzien. Onder deze omstandigheden mocht de raad er naar het oordeel van de Afdeling van uitgaan dat behoefte bestaat aan een hoeveelheid van maximaal 50 woningen in het gebied van het plan "Bredius".

Voor de vraag of behoefte bestaat aan het voorziene hotel heeft de raad gewezen op het rapport "Muiden, marktscan hotels" dat het bureau BRO heeft uitgebracht op 25 november 2014. In dat rapport is geconcludeerd dat er een omvangrijke en groeiende vraag naar hotelkamers in de regio bestaat, en dat het daarbij zowel om de toeristisch-recreatieve als de zakelijke markt gaat. Volgens het rapport is er in de regio geen leegstaand vastgoed voorhanden met voldoende fysieke ruimte, gebiedskwaliteiten en een bereikbaarheidsprofiel zoals dat voor de beoogde hotelontwikkeling noodzakelijk is. In beroep zijn de conclusies van het rapport niet gemotiveerd bestreden. Hetgeen in beroep is aangevoerd levert gelet daarop geen grond op om te twijfelen aan de juistheid van die conclusies.

Gelet op het voorgaande kan de Afdeling [appellant sub 2B] niet volgen in zijn standpunt dat aan de voorziene woningen of aan het voorziene hotel geen behoefte bestaat.

[appellant sub 2B] heeft voorts niet gemotiveerd waarom geen behoefte zou bestaan aan de bestemming "Natuur" zoals de raad die aan een deel van het plangebied heeft toegekend. Ook het daarop gerichte betoog faalt.

8.3. Blijkens het vorenoverwogene bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet mocht voorzien in het realiseren van het hotel en ten hoogste 50 woningen of dat de raad geen natuurbestemming mocht toekennen aan een deel van het plangebied. Voor zover [appellant sub 2B] heeft aangevoerd dat door het hotel, de woningen en de natuurbestemming onvoldoende ruimte resteert voor de aanleg van sportvelden, kan dit geen doel treffen. Verder wordt opgemerkt dat SC Muiden zelf niet in beroep is gekomen tegen het besluit tot vaststelling van het plan. Evenmin is beroep ingesteld door verenigingen die zich richten op bijvoorbeeld hockey en tennis. Daardoor kan ervan worden uitgegaan dat SC Muiden en andere verenigingen geen onoverkomelijke bezwaren hebben tegen het plan.

Uit de stukken blijkt dat de aanleiding om in een groot deel van het plangebied sportvoorzieningen mogelijk te maken, is gelegen in het vooruitzicht dat SC Muiden haar bestaande terrein diende te verlaten in verband met ontwikkelingen in het gebied "De Krijgsman". Het stond de raad vrij om waar het gaat om andere sportactiviteiten te kiezen voor één of meer andere locaties binnen de gemeente.

In het door [appellant sub 2B] bedoelde rapport van Middelkoop Advies is vermeld dat SC Muiden ten behoeve van voetbal voorheen beschikte over twee wedstrijdvelden en twee trainingsvelden. Volgens het rapport deed zich in die situatie overcapaciteit voor en is een aantal van drie velden tot 2023 in ieder geval ruim voldoende. Daarna zal de behoefte aan velden kunnen toenemen tot maximaal vijf velden, aldus het rapport. Dit is volgens het rapport afhankelijk van de vraag of en in hoeverre in het gebied "De Krijgsman" en in de Bloemendalerpolder woningbouw wordt ontwikkeld.

In het bestemmingsplan "Bredius" is volgens de raad voorzien in een capaciteit van in ieder geval twee velden, met een uitbreidingsmogelijkheid naar drie en desnoods vier of vijf velden. De raad heeft toegelicht dat de bestemming "Sport" is toegekend aan gronden waarop de aanleg van de als gevolg van de verplaatsing benodigde twee sportvelden is voorzien, alsmede aan gronden die een deel van de ruimtereservering beslaan ten behoeve van een eventueel toekomstig benodigd derde veld. Het andere deel van de bedoelde ruimtereservering betreft gronden waaraan binnen de bestemming "Gemengd" het aanduidingsvlak "sport" is toegekend. Voor zover binnen de bestemming "Gemengd" het aanduidingsvlak "sport" is toegekend staat het plan niet in de weg aan het zonodig benutten van deze bestemming ten behoeve van extra sportvelden, dat wil zeggen een vierde en ook een vijfde veld. Het betoog van [appellant sub 2B] dat het plan niet voorziet in meer dan twee sportvelden, faalt gelet op het voorgaande.

In hetgeen in beroep is aangevoerd kan geen grond worden gevonden om te veronderstellen dat SC Muiden, anders dan vermeld in het rapport, al vóór 2023 meer dan drie velden nodig heeft. De raad heeft zich voorts op het standpunt mogen stellen dat de verwachte toename van de behoefte aan velden in de periode daarna nog onzeker is. De raad behoefde met die mogelijke toename dan ook geen rekening te houden in de zin dat bij het vaststellen van het bestemmingsplan in verdergaande mate dan thans is gedaan, het realiseren van een vierde of zelfs vijfde veld zou worden gefaciliteerd.

8.4. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

Naar het oordeel van de Afdeling kan in hetgeen [appellant sub 2B] heeft aangevoerd, geen aanleiding worden gevonden om die laatste conclusie te trekken. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat volgens de raad een inventarisatie van het risico op planschade heeft plaatsgevonden en dat er tussen het Rijk en de gemeente afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de verwachte kosten gemoeid met vergoeding van planschade.

9. Nu de beroepsgronden van [appellant sub 2B] die in het voorgaande inhoudelijk aan de orde zijn gekomen falen, behoeft het betoog van de raad dat het besluit ingevolge artikel 8:69a van de Awb op een aantal van die gronden niet kan worden vernietigd, geen verdere bespreking. Het beroep van [appellanten sub 2] voor zover ingesteld door [appellant sub 2B], is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en andere

niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 2A] niet-ontvankelijk;

III. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 2B] ongegrond;

IV. bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant sub 1] en andere het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Sparreboom
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016

195.