Uitspraak 201503283/1/R2


Volledige tekst

201503283/1/R2.
Datum uitspraak: 1 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Amersfoort,
2. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Ahold Europe Real Estate & Construction B.V. en Albert Heijn B.V., gevestigd te Zaandam (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: Ahold), en [appellant sub 2], wonend te Amersfoort,

en

de raad van de gemeente Amersfoort,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2015, kenmerk 4768330, heeft de raad het bestemmingsplan "Euterpeplein 1 e.o." vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Ahold en [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2015, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ing. D.S. van der Laan en ir. J.F. Smits, [appellant sub 2] en Ahold, bijgestaan onderscheidenlijk vertegenwoordigd door mr. A. Span, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door drs. D. van Beusekom, en de raad, vertegenwoordigd door N.J.M. Ludeking, R. Broekmeulen en M. Stemerdink, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door drs. J.W. Reichenfeld, bijgestaan door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, als partij gehoord.

Buiten bezwaren van partijen heeft de raad ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.

Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling de raad in de gelegenheid gesteld nadere stukken over te leggen. De raad heeft daarvan gebruik gemaakt. [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2] hebben op de nadere stukken van de raad gereageerd.

[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak verder behandeld ter zitting van 17 maart 2016, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 2] en Ahold, vertegenwoordigd door mr. B. Heijne, bijgestaan door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door N.J.M. Ludeking, R. Broekmeulen, M. Stemerdink en E. Roelofsen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door drs. J.W. Reichenfeld, bijgestaan door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, en J. Vos, als partij gehoord.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Toetsingskader, planbeschrijving en het geschil

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in de herontwikkeling van de locatie Euterpeplein 1 te Amersfoort (hierna: de locatie) en maakt de bouw van een supermarkt met bijbehorende voorzieningen mogelijk. Het plangebied bestaat uit drie plandelen met de bestemmingen "Detailhandel",

"Verkeer - Verblijfsgebied" en "Groen" en wordt aan de noordzijde begrensd door de waterpartij Flierbeek en een groenzone, in het oosten door bestaande woningen aan de Bachweg en de winkels met bovenwoningen op het Euterpeplein, in het zuiden door de openbare ruimte van het Euterpeplein en in het westen door een groenstrook.

4. Het plan maakt op verzoek van [partij] de vestiging van een supermarkt met 950 m² winkelvloeroppervlakte (hierna: wvo), wat gelijk is aan 1170 m² brutovloeroppervlakte (hierna: bvo), ten behoeve van Vomar mogelijk op een plek waar voorheen de Opstandingskerk stond bij het wijkwinkelcentrum Euterpeplein. Op circa 50 meter ten zuiden van de locatie ligt een Albert Heijn supermarkt, ter plaatse van het perceel Euterpeplein 43A.

Ahold is een potentiële concurrent van de voorziene supermarkt. [appellant sub 2] woont op het aan het plangebied grenzende perceel aan de [locatie 1]. [appellant sub 1] en anderen wonen op zevenendertig locaties in de omgeving van het plangebied. Allen kunnen zich niet verenigen met de in het plan voorziene ontwikkeling.

Ontvankelijkheid

5. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

5.1. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ingediend door personen die wonen op zevenendertig percelen, verspreid over het Euterpeplein, de Bachweg, de Elgarstraat, de Randenbroekerweg en de Mendelssohnstraat.

5.2. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of [appellant sub 1] en anderen allemaal dienen te worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

Ter zitting hebben [appellant sub 1] en anderen desgevraagd toegelicht dat zij allen als gevolg van de verwezenlijking van de voorziene ontwikkeling, gelet op de toename van de verkeersbewegingen van en naar de supermarkt in de voormelde straten, toename van verkeershinder zullen ondervinden.

Vast staat dat van de voorziene supermarkt een verkeersaantrekkende werking uitgaat en dat het verkeer van en naar de supermarkt niet uitsluitend via de Randenbroekerweg zal komen en gaan. Gelet op de ligging van de ontsluiting van de supermarkt, zal het verkeer van en naar de voorziene supermarkt ter plaatse van de percelen van [8 anderen appellant sub 1] reeds of nog steeds in het heersende verkeersbeeld zijn opgenomen. Daarbij is van belang dat het zich op de Randenbroekerweg bevindende verkeer van en naar deze supermarkt zich ter plaatse van de kruising met de Mendelssohnstraat zodanig heeft verspreid en zich op zodanige afstand van de voorziene supermarkt bevindt, dat aannemelijk is dat de intensiteit van dit verkeer aldaar zodanig is afgezwakt dat het zich niet langer dan wel nog niet onderscheidt van het overige verkeer dat zich op deze weg kan bevinden. Aldus kan niet staande worden gehouden dat ter plaatse van de woningen van voormelde personen verkeershinder wegens het verkeer van en naar de voorziene supermarkt kan worden ondervonden dat daaraan kan worden toegerekend. Gelet hierop hebben deze personen geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belangen.

De conclusie is dat de voormelde personen geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dat is ingediend door [8 anderen appellant sub 1], is niet-ontvankelijk.

5.3. In de hierna volgende overwegingen worden onder [appellant sub 1] en anderen de voormelde personen niet begrepen.

Informatievoorziening en inspraak

6. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de besluitvorming met betrekking tot het plan onzorgvuldig is geweest. Zij betogen daartoe dat de procedure inzake de informatievoorziening naar omwonenden toe onzorgvuldig was en dat onvoldoende overleg met hen is gevoerd.

6.1. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting, wat hier ook van zij, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het plan. Voorts is niet gebleken dat de informatievoorziening omtrent het ontwerpbestemmingsplan en het plan niet op de door de wet voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit in zoverre is voorbereid in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het betoog faalt.

Alternatieven

7. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de door hen voorgestelde alternatieve invulling van de supermarkt onvoldoende is onderzocht. Daartoe voeren zij aan dat de raad ten onrechte hun voorgestelde varianten voor de supermarkt geen kans heeft gegeven en niet serieus heeft bekeken.

7.1. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de raad de door hen voorgestelde alternatieve invulling van de supermarkt onvoldoende heeft onderzocht, wordt overwogen dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van die alternatieve invulling dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft in onder meer de Zienswijzennota gesteld dat de voorgestelde alternatieve invulling is onderzocht, maar niet heeft geleid tot een ander plan, nu deze alternatieve invulling weliswaar tot minder overlast voor [appellant sub 1] en anderen zou kunnen leiden, maar ook tot meer onveiligheid of overlast elders op het Euterpeplein. Daartoe heeft de raad ter zitting toegelicht dat, gelet op de voorziene ontsluiting van het plangebied en de ligging van de voorziene supermarkt ten oosten van de Beethovenweg en de Randenbroekerweg, vrachtverkeer dat ten behoeve van de supermarkt in de voorziene situatie wil laden en lossen niet over het drukke Euterpeplein hoeft te rijden. De Afdeling acht het standpunt van de raad niet onredelijk. Gelet op het vorenstaande biedt hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij afweging van alle betrokken belangen de in het plan voorziene invulling niet in redelijkheid heeft kunnen verkiezen boven de door [appellant sub 1] en anderen genoemde alternatieve invulling van de supermarkt.

Het betoog faalt.

Gemeentelijk beleid

8. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan in strijd is met gemeentelijk beleid, nu de ter plaatse maximaal toegestane 1.500 m² aan detailhandel reeds eerder elders is gerealiseerd. De in het plan voorziene supermarkt omvat 1.170 m² bvo waardoor het voormelde aantal toegestane m² aan detailhandel wordt overschreden, aldus [appellant sub 1] en anderen.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het college van burgemeester en wethouders op 10 april 2007 heeft besloten tot versterking van de detailhandelsfunctie aan het Euterpeplein als wijkwinkelcentrum, door toevoeging van 1.350 tot 1.500 m² wvo aan detailhandel toe te staan. Dit kan volgens de raad door uitbreiding van detailhandelsvestigingen, maar eveneens door nieuwvestiging, zoals de realisatie van een tweede supermarkt. Hoewel in de afgelopen jaren reeds enkele bestaande detailhandelsvestigingen zijn uitgebreid, is er op grond van het gemeentelijk beleid nog voldoende ruimte om mee te kunnen werken aan de realisatie van een nieuwe supermarkt op de locatie, aldus de raad.

8.2. In paragraaf 3.2 van de plantoelichting staat dat in 2006 adviesbureau BRO in opdracht van de gemeente onderzoek heeft gedaan naar de detailhandelsstructuur in de zogenoemde Amersfoort Vernieuwt wijken, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Commerciële en Maatschappelijke Voorzieningen in Liendert, Randenbroek, Rustenburg en Schuilenburg" van 1 december 2006. Hierin wordt geconstateerd dat het Euterpeplein weliswaar een belangrijke verzorgende functie voor de inwoners van Randenbroek en Schuilenburg vervult, maar dat de aantrekkingskracht de afgelopen jaren achteruit is gegaan, door het incomplete aanbod op het plein en het ontbreken van complementair supermarktaanbod. Op basis van dit onderzoek heeft het college van burgemeester en wethouders op 10 april 2007 besloten tot versterking van de detailhandelsfunctie van het Euterpeplein als wijkwinkelcentrum voor Randenbroek/Schuilenburg door toevoeging van 1.350 tot 1.500 m² wvo aan detailhandel. Het maximale aantal toegestane m² wvo aan detailhandel hangt samen met de herontwikkeling van het Operaplein, aldus het voormelde besluit.

8.3. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat voormelde uitbreidingsmogelijkheid nog niet elders is gerealiseerd en toegelicht dat, indien ervan wordt uitgegaan dat op grond van het beleid 1.350 m² wvo aan detailhandel is toegestaan, het vaststellen van het plan niet in strijd komt met het gemeentelijk beleid. Daartoe heeft de raad onweersproken gesteld dat aan de door [appellant sub 1] en anderen genoemde twee minimarkten [minimarkt A] en [minimarkt B], die zijn gevestigd aan het [locatie 2] respectievelijk [locatie 3], reeds een detailhandelsbestemming is toegekend. Daargelaten het antwoord op de vraag of een eethuis gekarakteriseerd kan worden als detailhandel, geldt volgens de raad hetzelfde voor het door [appellant sub 1] en anderen genoemde [eethuis], dat is gevestigd ten zuidoosten van de kruising van de Randenbroekerweg en het Euterpeplein. Voorts staat in de Zienswijzennota dat de winkel van Albert Heijn op het Euterpeplein en de [apotheek] zijn vergroot met ongeveer 210 m² wvo onderscheidenlijk ongeveer 100 m² wvo. Deze uitbreidingen tezamen met de voorgenomen 950 m² wvo van de in het plan voorziene supermarkt blijven volgens de raad binnen de uitbreidingsmogelijkheid van 1.350 m² wvo aan detailhandel.

8.4. Nu de uitbreiding van de Albert Heijn (210 m² wvo) en de apotheek (100 m² wvo) en de voorziene supermarkt (950 m² wvo) tezamen binnen de maximaal toegestane 1.350 m² wvo aan detailhandel blijven en zowel de voormelde twee minimarkten als het eethuis hierbij niet hoeven te worden opgeteld, nu deze reeds als detailhandel zijn bestemd, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het vaststellen van het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid wat betreft de maximaal toegestane m² wvo aan detailhandel. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.

Duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur en leegstand

9. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat de verwezenlijking van het plan leidt tot duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur op het Euterpeplein en de directe omgeving en tot leegstand.

9.1. Ten behoeve van het plan heeft Adviesbureau RBOI onderzoek verricht naar de voormelde aspecten. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Amersfoort Euterpeplein - ruimtelijk-economisch onderzoek" van 4 juli 2013, dat is opgenomen als bijlage 5 bij de plantoelichting. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er door de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur en dat de beoogde ontwikkeling geen onaanvaardbare toename van de leegstand tot gevolg heeft. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het voormelde rapport zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich bij het nemen van het bestreden besluit hierop niet had mogen baseren. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich onder verwijzing naar het onderzoek van Adviesbureau RBOI in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur en tot onaanvaardbare leegstand in de omgeving van de voorziene supermarkt.

Het betoog faalt.

Verkeer

10. [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2] betogen dat de verkeersaantrekkende werking van de in het plan voorziene supermarkt onvoldoende is onderzocht en vrezen verkeershinder. Voorts betwisten zij de juistheid van de in het verkeersonderzoek gehanteerde uitgangspunten, nu de schatting van de toename van het verkeer door de woonwijk zeer conservatief is en had moeten worden uitgegaan van de maximale CROW-norm van 117,4 voertuigbewegingen per 100 m² bvo per etmaal. Verder ontbreekt volgens hen een concreet onderzoeksrapport ten behoeve van het plan. Voorts voeren zij aan dat - commercieel - verkeer van de nieuwe supermarkt niet over de erftoegangswegen moet rijden, omdat deze wegen daarvoor niet geschikt zijn. Een toename van de verkeersintensiteit op de Randenbroekerweg is volgens hen onwenselijk, gelet op de aanwezige verkeersdrempels, het parkeren aan beide zijden van deze weg en fietsend verkeer. Verwezenlijking van het plan gaat ten koste van de verkeersveiligheid ter plaatse, aldus [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2].

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in een adequate verkeersstructuur. Het onderzoek dat hiernaar is uitgevoerd, is volgens de raad volledig en juist. De schatting van de toename van het verkeer als gevolg van de verwezenlijking van het plan is volgens de raad niet conservatief, nu daarbij is uitgegaan van een worstcasescenario, te weten een op zichzelf staande supermarkt in plaats van een supermarkt in een wijkwinkelcentrum. In het onderzoek is bekeken of de verkeerssituatie acceptabel is wanneer het verkeer wordt afgewikkeld via één
weg. De erftoegangswegen Randenbroekerweg en Bachweg zijn volgens de raad geschikt voor de verwachte verkeersintensiteit na realisering van de supermarkt. Ook zijn geen problemen met de verkeersveiligheid te verwachten, aldus de raad.

10.2. In paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting staat dat de in het plan voorziene ontwikkelingen extra verkeer genereren op de wegen van en naar de locatie. Daarin staat voorts dat het extra gegenereerde verkeer wordt bepaald door de verkeersproductie en -attractie (verkeersgeneratie) te berekenen aan de hand van kengetallen/normen uit de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)" van het CROW. Uitgangspunten zijn dat het gaat om een fullservice supermarkt met een laag en middellaag prijsniveau, schil centrum en een sterk stedelijke omgeving. Het kencijfer voor deze functie is minimaal 75,8 en maximaal 117,4 voertuigbewegingen per 100 m² bvo per etmaal. In een gemiddelde situatie zal dit 96,6 voertuigbewegingen per 100 m² bvo per etmaal zijn. Vermenigvuldigd met het beoogde programma op de locatie van 1.170 m² bvo komt dit neer op 1.130 voertuigbewegingen per etmaal, aldus de plantoelichting.

De straten rondom de voorziene supermarkt, zoals de Randenbroekerweg en de Bachweg, zijn volgens de plantoelichting in het Verkeer- en Vervoerplan 2030 gecategoriseerd als erftoegangsweg. Tellingen van medio september 2013 aan de wegen waar de voorziene in- en uitritten op uitkomen - de Randenbroekerweg en de Bachweg - kwamen uit op een gemiddelde verkeersintensiteit van respectievelijk ruim 1.600 en ruim 500 voertuigbewegingen per dag. In de Zienswijzennota staat dat indien van het worstcasescenario wordt uitgegaan en alle auto’s via één van de voormelde wegen rijden, met de verkeersgeneratie van de nieuwe supermarkt van gemiddeld 1.130 voertuigbewegingen per etmaal, het totaal zou uitkomen op 2.730 voertuigen per dag voor de Randenbroekerweg en 1.630 voor de Bachweg, hetgeen volgens de raad ruimschoots blijft binnen de gangbare richtlijn van 4.000 - 6.000 voertuigbewegingen per dag voor dergelijke erftoegangswegen.

10.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende onderzocht wat de verkeersaantrekkende werking is van de in het plan voorziene supermarkt. Daartoe wordt overwogen dat de raad blijkens paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting is uitgegaan van het gemiddelde van de desbetreffende CROW-normen; dit zijn algemeen aanvaarde normen voor de berekening van verkeerscijfers. [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad in dit geval niet heeft kunnen uitgaan van de gemiddelde norm voor de berekening van de verkeersaantrekkende werking. In dit geval leidt de CROW-norm aldus tot 1.130 extra voertuigbewegingen per etmaal. Gelet hierop heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de schatting van de toename van het aantal verkeersbewegingen door de woonwijk als gevolg van de verwezenlijking van het plan niet aan de lage kant is.

10.4. Ten aanzien van het betoog van Ahold en [appellant sub 2] ter zitting dat de tellingen uit september 2013 onvoldoende geconcretiseerd zijn, nu niet is aangegeven op welk tijdstip deze zijn uitgevoerd, overweegt de Afdeling dat op zichzelf niet is gebleken dat de in de plantoelichting genoemde tellingen onjuist dan wel niet representatief zijn. Blijkens deze tellingen ontvangen de twee relevante erftoegangswegen in de omgeving van het plangebied, de Randenbroekerweg en de Bachweg, al 1.600 respectievelijk 500 voertuigbewegingen per etmaal. De verkeersintensiteit na realisering van de in het plan voorziene supermarkt op deze twee erftoegangswegen bedraagt aldus ongeveer 2.730 respectievelijk 1.630 voertuigbewegingen per etmaal.

10.5. Met betrekking tot de vraag of de Randenbroekerweg en de Bachweg geschikt zijn voor de verwachte toekomstige verkeersintensiteit is de raad bij de vaststelling van het plan ervan uitgegaan dat deze wegen erftoegangswegen zijn die een capaciteit hebben van ongeveer 4.000 - 6.000 voertuigbewegingen per etmaal. Volgens de raad volgt uit de in zijn nader stuk overgelegde pagina’s 7 en 9 van de handleiding "Startprogramma Duurzaam Veilig - Deel II - Uitwerking" van het SWOV dat een dergelijke capaciteit als indicatieve hoeveelheid acceptabel wordt geacht voor wegen als de Randenbroekerweg en de Bachweg die een functie hebben als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2] hebben met hun stelling in de reacties dat deze pagina’s geen betrekking hebben op de capaciteit van wegen, maar dat deze dienen als uitgangspunt voor de indeling van het wegennet en de verkeersveiligheid in algemene zin, of anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij het vaststellen van het plan niet in redelijkheid hiervan heeft mogen uitgaan. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in de publicatie ASVV 2004, de publicatie 192 en de publicatie 261 van het CROW ook als uitgangspunt wordt gehanteerd dat een erftoegangsweg een capaciteit heeft van ongeveer 4.000 - 6.000 voertuigbewegingen per etmaal en de raad ter zitting op 17 maart 2016 onweersproken heeft gesteld dat voormelde handleiding betrekking heeft op hetzelfde uitgangspunt. De raad heeft zich aldus op het standpunt kunnen stellen dat de verwachte toekomstige verkeersintensiteit op de twee voormelde wegen van ongeveer 2.730 respectievelijk 1.630 onder de genoemde bandbreedte blijft.

10.6. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Randenbroekerweg en de Bachweg de verwachte verkeersintensiteit na verwezenlijking van het plan veilig kunnen afwikkelen zonder ernstige verkeershinder, eveneens als wordt uitgegaan van de door [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2] gestelde maximaal berekende verkeersintensiteit van 117,4 x 1.170 m² bvo = 1.373 voertuigbewegingen per etmaal, in plaats van de door de raad berekende 1130 voertuigbewegingen per etmaal, nu ook in dat geval de voormelde capaciteit van 4.000 - 6.000 voertuigbewegingen per dag ruimschoots wordt onderschreden.

De betogen falen.

Ontsluiting via de Randenbroekerweg

11. [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2] betogen dat de wens en de bedoeling van de raad - zoals die blijkt uit een amendement - om de ontsluiting van het parkeerterrein via de Randenbroekerweg niet toegankelijk te maken voor verkeer ten onrechte niet in het plan is geborgd.

11.1. De raad wijst erop dat in het amendement staat dat de toegang vanaf de Randenbroekerweg naar het nog uit te breiden parkeerterrein aan de Flierbeek wordt aangelegd, maar niet toegankelijk wordt voor verkeer, noodgevallen uitgezonderd. Het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" aan de noordwestzijde van het plangebied is volgens de raad in eerste instantie in het plan opgenomen om een noodweg te realiseren. Nu het amendement aangeeft dat deze toegang niet toegankelijk moet zijn voor verkeer, zullen er verkeerspalen worden geplaatst om te voorkomen dat verkeer via deze toegang het parkeerterrein oprijdt, aldus de raad. De bedoeling van het amendement is volgens de raad dat beoordeeld wordt of de verkeerssituatie aanvaardbaar is indien de ontsluiting van de supermarkt uitsluitend plaatsvindt via de Bachweg, hetgeen de Randenbroekerweg ontlast. Mocht blijken dat de door [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2] voorgestane situatie te verbeteren valt, dan zal er eventueel een verkeersbesluit kunnen worden genomen om een extra ontsluiting via de Randenbroekerweg alsnog open te stellen voor verkeer, aldus de raad.

11.2. Voor zover [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2] hebben beoogd te betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in verkeerspalen op de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" ter plaatse van de Randenbroekerweg, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat een dergelijke verkeersmaatregel niet in de regels van het bestemmingsplan kan worden opgenomen. Het op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde gezag heeft immers de bevoegdheid om maatregelen te treffen die betrekking hebben op het verkeer op de openbare Randenbroekerweg.

11.3. De raad heeft ter zitting voorts toegelicht dat hij wil monitoren hoe de afwikkeling van het verkeer ter plaatse van het parkeerterrein van de voorziene supermarkt zich in de praktijk voltrekt. Indien blijkt dat de beoogde ontsluiting via de Bachweg zorgt voor problemen in de verkeersafwikkeling, dan wil de raad de mogelijkheid hebben om het parkeerterrein van de voorziene supermarkt door middel van het nemen van een daartoe strekkend verkeersbesluit ook te ontsluiten via de Randenbroekerweg. De raad heeft ter zitting uiteengezet dat hij het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet onaanvaardbaar acht dat de ontsluiting van het parkeerterrein via de Randenbroekerweg toegankelijk wordt gemaakt voor verkeer.

Nu de raad zich - gelet op hetgeen is overwogen onder 10.6 - in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verwachte verkeersintensiteit na verwezenlijking van de voorziene supermarkt veilig over de Randenbroekerweg kan worden afgewikkeld zonder ernstige verkeershinder, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" niet in redelijkheid heeft kunnen laten uitstrekken tot aan de noordwestzijde van het plangebied en dat het niet toegankelijk maken van de ontsluiting via de Randenbroekerweg in het plan diende te worden gewaarborgd.

De betogen falen.

Parkeren

12. [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2] vrezen voor parkeeroverlast ten gevolge van de verwezenlijking van het plan. Volgens hen worden er in het plangebied onvoldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. Zij betwisten de juistheid van de parkeerbalans, nu deze niet actueel is, deze ten onrechte is gebaseerd op verouderd gemeentelijk beleid - en niet op gewijzigd beleid van 23 september 2014 - en ten onrechte van een te lage parkeernorm van 3,3 per 100 m² bvo is uitgegaan. Volgens [appellant sub 1] en anderen is in de parkeerbalans onvoldoende rekening gehouden met de feitelijke situatie in relatie tot de in het plan voorziene ontwikkeling en wordt ten onrechte afgeweken van de CROW-norm, op basis waarvan 76 nieuwe parkeerplaatsen nodig zijn. Volgens Ahold en [appellant sub 2] wordt ten onrechte niet voldaan aan de beleidsregels inzake de maximale bezettingsgraad en is de afwijking van het beleid onvoldoende gemotiveerd.

12.1. De raad stelt dat bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van een juiste parkeerbalans. Volgens hem kan binnen het plangebied worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor de supermarkt en zal ook bij de verwezenlijking van het plan sprake zijn van een aanvaardbare parkeersituatie. De vrees voor parkeeroverlast is onterecht, aldus de raad.

12.2. In paragraaf 3.3.3 van de plantoelichting is vermeld dat een parkeerbalans is gemaakt voor het plan, waarbij is gekeken naar het benodigd aantal parkeerplaatsen volgens de "Nota Parkeernormen 2009" die is vastgesteld op 27 januari 2009 en is bijgesteld op 3 juli 2012, het effect van het verdwijnen van de pizzeria aan het Euterpeplein en het huidige gebruik van het bestaande parkeerterrein achter de nieuwe supermarkt. De parkeerbalans is nader toegelicht in de notitie "Berekening parkeerbalans nieuwe supermarkt Euterpeplein" van 18 juni 2013 van verkeersadviseur M. Stemerdink, werkzaam bij de gemeente.

Op basis van de Nota Parkeernormen 2009 en de parkeerbalans zijn voor de voorziene supermarkt 31 extra parkeerplaatsen vereist. Uit een recent parkeeronderzoek blijkt dat op dit moment, dus zonder de nieuwe voorziene supermarkt, in de piekuren (zaterdagmiddag) gemiddeld tien parkeerplaatsen op het huidige parkeerterrein worden gebruikt. Om deze bestaande parkeerdruk, en die van de nieuwe supermarkt op te vangen, zijn aldus 41 parkeerplaatsen nodig. De parkeerbehoefte ten gevolge van de supermarkt zal deels worden opgevangen door herinrichting en uitbreiding van de bestaande achterliggende parkeergelegenheid waar thans 28 parkeerplaatsen aanwezig zijn en deels door benutting van ongebruikte parkeerruimte, aldus de plantoelichting.

Volgens de Nota Parkeernormen 2009 mag, wanneer van bestaande plekken in de openbare ruimte gebruik gemaakt wordt (wat hier deels het geval is), de parkeerdruk niet hoger worden dan 80%, om zo een buffer te hebben om toekomstige autonome groei van de parkeerdruk op te vangen. In dit geval gaat het blijkens voormelde notitie om 5 extra parkeerplaatsen. Deze benodigde buffer kan op deze locatie en in de directe omgeving niet worden opgevangen, aldus de plantoelichting.

Daarin staat voorts dat, nu gebruik wordt gemaakt van bestaande parkeerruimte, maar het plan tegelijkertijd voorziet in een uitbreiding van het openbare parkeerareaal, dit een situatie is waarin de Nota Parkeernormen 2009 niet voorziet. Er wordt daarom volgens de plantoelichting thans niet vastgehouden aan de wens van een bufferruimte van vijf parkeerplaatsen, nu 41 parkeerplaatsen voldoende zijn om zowel de huidige parkeerdruk als die van de nieuwe supermarkt op te vangen. Voorts ontstaat door deze ontwikkeling geen directe verschuiving van parkeerdruk naar omliggende straten en doet de maximale bezetting zich bovendien alleen op piektijden voor, aldus de plantoelichting.

12.3. De raad dient uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te onderzoeken hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn ten behoeve van de in het plangebied toegestane ontwikkeling. Bij de parkeerbalans is niet volledig uitgegaan van de CROW-parkeerkencijfers. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder andere haar uitspraak van 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1414, is de raad voor de berekening van de parkeerbehoefte niet gehouden om de parkeerkencijfers van het CROW te gebruiken. Hij heeft de vrijheid om in afwijking van deze cijfers eigen, op de plaatselijke situatie afgestemde, parkeerkencijfers te gebruiken. Dat de raad voor de vaststelling van de parkeerbehoefte gebruik heeft gemaakt van gemeentelijke kencijfers is derhalve in beginsel niet onredelijk. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is in de parkeerbalans gebruik gemaakt van de in de Nota Parkeernormen 2009 opgenomen norm van 3,3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo, overeenkomstig de op 3 juli 2012 door de raad bijgestelde normen. Het enkele feit dat het gehanteerde parkeerkencijfer lager is dan dat gehanteerd door het CROW, maakt niet dat de raad het beleid uit de Nota Parkeernormen 2009 niet in redelijkheid aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.

Voorts heeft de raad in redelijkheid in de wijziging van de Nota Parkeernormen 2009 van 23 september 2014 geen aanleiding hoeven zien om een hogere parkeernorm in het plan te hanteren. Daartoe wordt overwogen dat in de vastgestelde en in 2012 en 2014 bijgestelde nota kort gezegd is aangegeven dat voor ontwikkelingen die reeds lang lopen en waarbij het onredelijk is in de eindfase - na vaststelling van de nieuwe parkeernormen - andere parkeernormen te stellen, vast kan worden gehouden aan de gehanteerde parkeernorm. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval sprake is van een reeds lang lopend project, nu blijkens het raadsvoorstel de initiatiefnemer in 2010 een verzoek heeft ingediend voor de bouw van een supermarkt op de locatie en in de daaropvolgende jaren het initiatief verder is geconcretiseerd.

Ten aanzien van het betoog dat de raad ten onrechte in afwijking van de Nota Parkeernormen 2009 geen extra vijf parkeerplaatsen als buffer in het plangebied opneemt, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de bedoelde buffer in algemene zin is bedoeld om mogelijke toekomstige ontwikkelingen te faciliteren en te voorkomen dat deze ontwikkelingen op voorhand onmogelijk worden. Voorts worden in dit geval, anders dan in andere gevallen, op kosten van [partij] extra openbare parkeerplaatsen aangelegd, waardoor het in het plangebied om deels bestaande en deels nieuwe openbare parkeerplaatsen gaat, aldus de raad. Verder heeft de raad gesteld dat hij het belang om de supermarkt mogelijk te maken, zoals in het plan is geregeld, zwaarder heeft laten wegen dan het belang dat met het vasthouden van de bedoelde buffer is gediend. Daartoe heeft hij van belang geacht dat zich enkel tijdens piektijden een maximale bezetting van de aanwezige parkeerplaatsen voordoet. De eventuele extra parkeerdruk als gevolg van onvoorziene ontwikkelingen in de toekomst en het daarbij niet beschikbaar zijn van de bedoelde vijf parkeerplaatsen die daarvoor als buffer kunnen dienen, zal volgens de raad betekenen dat deze parkeerdruk in dat geval op het eigen terrein van die ontwikkeling dient te worden opgevangen. Gelet op de door de raad genoemde omstandigheden, alsmede op het beperkte aantal parkeerplaatsen dat ingevolge de Nota Parkeernormen 2009 als buffer is benodigd, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in de Nota Parkeernormen 2009 voorgeschreven buffer van vijf parkeerplaatsen in het voorliggende geval niet in de parkeerbalans behoeft te worden opgenomen en dat dit niet tot een onaanvaardbare parkeersituatie zal leiden.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in de parkeerbalans voorts in redelijkheid rekening kunnen houden met het verdwijnen van de pizzeria ter plaatse van het perceel Euterpeplein, nu de raad voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de in de grondexploitatieovereenkomst genoemde passage hier zal komen. Ter zitting heeft de raad in dit verband overigens gesteld dat in het kader van de ten behoeve van de realisering van de voorziene supermarkt benodigde omgevingsvergunning voor het bouwen alsnog zal worden getoetst of voor de benodigde parkeerplaatsen wordt voldaan aan hetgeen in de Nota Parkeernormen 2009 is geregeld.

12.4. Gelet op het vorenstaande, geeft hetgeen [appellant sub 1] en anderen en Ahold en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het voormeld onderzoek van de gemeentelijke verkeersadviseur zodanige onjuistheden bevat dat de raad zich daarop niet heeft kunnen baseren. Evenmin geeft het aanleiding voor het oordeel dat de raad aldus het aantal benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van onder meer de in het plan voorziene supermarkt onjuist heeft vastgesteld en dat de benodigde 41 parkeerplaatsen niet binnen de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" kunnen worden verwezenlijkt. Dit betekent dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat voor onaanvaardbare parkeeroverlast als gevolg van de in het plan voorziene supermarkt niet behoeft te worden gevreesd.

De betogen falen.

Herinrichting parkeerterrein langs de Flierbeek

13. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat in het plan ten onrechte de aanduiding "ecologische verbindingszone" - die in het bestemmingsplan "Randenbroek - Schuilenburg 2007" was opgenomen - ontbreekt voor een deel van het parkeerterrein ten zuiden van de waterpartij Flierbeek. Zij voeren aan dat de bestaande ecologische verbindingszone met de vaststelling van het plan wordt ingeperkt. Voorts betogen zij dat de compensatie van de aantasting van de gemeentelijke ecologische verbindingszone met een moeraszone langs deze oever ten onrechte niet is geborgd in het plan en dat ter zake een voorwaardelijke verplichting had moeten worden opgenomen in de planregels.

13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de ecologische verbindingszone - een groenstrook langs de Flierbeek - thans een matige ecologische waarde heeft, in de grondexploitatieovereenkomst afspraken zijn gemaakt met de projectontwikkelaar over de herinrichting van de groenzone waaraan in het voormelde plan de bestemming "Groenvoorzieningen" is toegekend en dat ter uitvoering van die overeenkomst overleg zal worden gevoerd met de gemeentelijke ecoloog. Voorts is compensatie vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet noodzakelijk, maar desalniettemin is deze afspraak gemaakt met de initiatiefnemer om zo aan te sluiten bij de uitgangspunten van de "Beleidsvisie Groen Blauwe Structuur" van maart 2004 van de gemeente Amersfoort, waarin staat dat de doelstelling voor de Flierbeek onder meer de continuering van natuurwaarden (inrichten van natuurvriendelijke oevers) is, aldus de raad.

13.2. In paragraaf 1.4 van de plantoelichting staat dat het bestaande parkeerterrein aansluit op de groenstrook die - in het vorige planologische regime - is aangeduid als (gemeentelijke) ecologische verbindingszone. Onderzocht wordt of de overgang tussen het water en de groenstrook opnieuw ingericht kan worden door middel van een moeraszone. Hiermee wordt het uitgangspunt van de ecologische verbindingszone (het creëren van een natuurvriendelijke oever) gerealiseerd. In de plantoelichting staat verder dat de nieuwe herinrichting van de oever buiten het bereik van het voorliggende plan valt en dat de groenstrook slechts voor een klein deel in het plangebied valt. Wat betreft de ecologische verbindingszone wordt opgemerkt dat de gemeente bezig is met het ontwerpen van een natuurlijke oever aan de noordzijde van het in het plangebied gelegen parkeerterrein, om zo uitvoering te geven aan de wens om de ecologische verbindingszone optimaal in te richten.

13.3. Dat onder het vorige planologische regime aan een deel van de gronden van het in het plan voorziene parkeerterrein de aanduiding "ecologische verbindingszone" was toegekend, betekent op zichzelf niet dat de raad in het thans voorliggende plan aan deze gronden niet de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" heeft kunnen toekennen. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

De Afdeling is van oordeel dat de oppervlakte van de gronden waarop in het vorige bestemmingsplan de functieaanduiding "ecologische verbindingszone" was opgenomen en waaraan in het thans voorliggende plan de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is toegekend, ten opzichte van het totale oppervlakte van de gronden waaraan voormelde functieaanduiding is toegekend dusdanig klein is, dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gemeentelijke ecologische verbindingszone ter plaatse niet zodanig wordt ingeperkt dat de raad het met het opnemen van de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" gediende belang niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] bij het ook voor dat deel van de ecologische verbindingszone behouden van deze functieaanduiding. Daarbij betrekt de Afdeling dat het bestemmingsplan "Randenbroek - Schuilenburg 2007" in artikel 15, lid 5, van de planvoorschriften een zogenoemd aanlegvergunningstelsel kent, waarmee het met een omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt om binnen gronden met de aanduiding "ecologische verbindingszone" onder meer wegen, paden en oppervlakteverhardingen aan te leggen.

13.4. Het plan voorziet niet in een waarborg dat de compensatie van de door de uitbreiding van het parkeerterrein veroorzaakte aantasting van de gemeentelijke ecologische verbindingszone met een moeraszone langs de Flierbeek plaatsvindt. De genoemde herinrichting acht de raad vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet noodzakelijk. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben de ruimtelijke noodzaak van deze herinrichting niet aannemelijk gemaakt.

Desgevraagd heeft de raad ter zitting overigens toegelicht dat de gronden waarop de herinrichting plaats zal gaan vinden eigendom zijn van de gemeente. In de grondexploitatieovereenkomst die is gesloten tussen de gemeente en [partij] staat dat de herinrichting van het parkeerterrein een aantasting betekent van het structureel groen en de ecologische zone langs de beek, dat maatregelen zijn benoemd om dit verlies aan groen te compenseren en dat het uitgangspunt is dat de herinrichtingskosten voor rekening van de ontwikkelaar komen. Ter zitting heeft de raad de bij bijlage 2b bij deze overeenkomst behorende tekening overgelegd waarop voormelde maatregelen zijn opgenomen. Volgens hem is de herinrichting van de gronden langs de Flierbeek door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de initiatiefnemer van het plan en de gemeente in voldoende mate geborgd. Voorts staan het bestemmingsplan "Randenbroek - Schuilenburg 2007" en het plan er niet aan in de weg dat de bedoelde herinrichting van de gronden naast de Flierbeek plaatsvindt, aldus de raad.

Onder de genoemde omstandigheden geeft hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de door hen gewenste herinrichting in het plan had moeten regelen en in verband daarmee de gronden waarop de herinrichting zal plaatsvinden in redelijkheid bij het plangebied had moeten betrekken. Dit betekent dat de raad vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening het opnemen van een voorwaardelijke verplichting tot compensatie van de aantasting van de gemeentelijke ecologische verbindingszone met een moeraszone in redelijkheid niet noodzakelijk heeft geacht.

De betogen falen.

Willekeur door schending van het gelijkheidsbeginsel

14. [appellant sub 1] en anderen betogen dat er sprake is van willekeur in de planvorming door het parkeerterrein in te richten binnen de groenzone en de ecologische verbindingszone, terwijl dit bij eerdere wensen van omwonenden niet mogelijk was. Gelijke gevallen worden volgens hen aldus ongelijk behandeld.

14.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van willekeur in de planvorming, nu de situaties bij de eerdere wensen van omwonenden niet vergelijkbaar zijn met de thans voorliggende situatie.

14.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de raad in strijd met het verbod op willekeur heeft gehandeld door schending van het gelijkheidsbeginsel, heeft de raad ter zitting nader toegelicht waarom de situaties waarin ruimtelijke ontwikkelingen in het verleden niet zijn toegestaan niet vergelijkbaar zijn met de voorliggende situatie. Ten aanzien van de weigering van de aankoop van de extra tuin naast de Flierbeek door de bewoners van de Elgarstraat, heeft hij toegelicht dat het destijds niet werd toegestaan om de aan de Flierbeek grenzende gronden, waaraan de aanduiding "ecologische verbindingszone" is toegekend, te kunnen gebruiken ten behoeve van de functie wonen en dat in dit geval de voorziene parkeerplaats zich ook niet uitstrekt tot aan de beek. Inzake de weigering van de wens van [persoon] om ten behoeve van zijn woning aan de [locatie 4] een uitgang te maken aan het parkeerterrein in de groenzone, heeft de raad ter zitting toegelicht dat aan de desbetreffende gronden geen aanduiding "ecologische verbindingszone" was toegekend. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hen genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Aldus bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met het verbod op willekeur wegens schending van het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld.

Het betoog faalt.

Planbegrenzing

15. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] kunnen zich voorts niet verenigen met de planbegrenzing. Zij betogen dat de raad zowel de beoogde passage tussen het Euterpeplein en het achtergelegen parkeerterrein als de ontsluiting van het parkeerterrein via de Bachweg ten onrechte buiten het plangebied heeft gelaten. Zij voeren aan dat in de plantoelichting staat dat het de bedoeling is ten behoeve van de realisatie van de supermarkt een op het perceel [locatie 5] gelegen passage te realiseren die een overdekte verbinding vormt tussen het Euterpeplein en het achtergelegen parkeerterrein, dat deze passage een wezenlijk onderdeel vormt van het plan en dat in de grondexploitatieovereenkomst de passage als een van de voorwaarden is genoemd voor het realiseren van de supermarkt. Gezien het verband tussen het plangebied en de passage, had de raad het perceel [locatie 5] volgens hen in het plangebied dienen op te nemen. Hetzelfde geldt voor de ontsluiting van het parkeerterrein via de Bachweg, aldus [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2].

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de locatie van de beoogde passage zich bevindt in het pand waar voorheen een pizzeria aanwezig was, dat aan dit pand in het bestemmingsplan "Randenbroek - Schuilenburg 2007" de bestemming "Detailhandelsdoeleinden" is toegekend en dat de passage niet noodzakelijk is voor het plan van de initiatiefnemer, maar kan bijdragen aan een betere ontsluiting van het achterliggende parkeerterrein voor winkelend publiek. Het realiseren van de passage is mogelijk binnen de voormelde bestemming, aldus de raad. Voorts is de ontsluiting van het parkeerterrein aan de Bachweg een bestaande situatie en is in het voormelde bestemmingsplan aan deze gronden de bestemming "Verblijfsdoeleinden" toegekend, op grond waarvan het gebruik van deze ontsluiting planologisch reeds is toegestaan.

15.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Weliswaar is gebleken dat tussen het perceel [locatie 5] onderscheidenlijk de ontsluiting via de Bachweg en de gronden binnen het plangebied een onderling verband bestaat, nu het de bedoeling is om dit perceel als doorgang respectievelijk voormelde ontsluiting te gebruiken ten behoeve van de in het plan voorziene supermarkt, maar de raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hierin geen aanleiding hoefde te bestaan om de desbetreffende gronden bij het plangebied te betrekken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het bestemmingsplan "Randenbroek - Schuilenburg 2007" de realisering en het gebruik van respectievelijk een passage en een ontsluiting op deze gronden reeds planologisch toestaat, ter zitting is gebleken dat initiatiefnemer [partij] eigenaar is van het perceel [locatie 5] en de ontsluiting via de Bachweg een bestaande ontsluiting is.

De betogen falen.

Uitvoerbaarheid in verband met evidente privaatrechtelijke belemmeringen

16. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan niet uitvoerbaar is, nu sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Zij voeren hiertoe aan dat over een strook grond van circa 4 - 7,5 meter direct ten noorden van de winkels met bovenwoningen op het Euterpeplein en op het parkeerterrein erfdienstbaarheden zijn gevestigd van uit- en overgang van en naar de Bachweg uit te oefenen over een pad ten behoeve van de eigenaren aan [locatie 5] tot en met [locatie 6]. De rechthebbenden op de erfdienstbaarheid hebben geen toestemming gegeven voor het met het plan beoogde gebruik, aldus [appellant sub 1] en anderen.

16.1. De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1099) voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is indien deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerstaangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

16.2. Het parkeerterrein wordt in de bestaande situatie ontsloten via de Bachweg, waarbij de in- en uitrit is gelegen op de genoemde strook grond. De raad heeft ter zitting toegelicht dat deze ontsluiting sinds 1959 bestaat en openbaar toegankelijk is. Hoewel er op de bedoelde strook grond een erfdienstbaarheid rust, heeft de raad onweersproken gesteld dat dit er decennia lang niet aan in de weg heeft gestaan dat de ontsluiting wordt gebruikt als openbare toegangsweg om op het openbare parkeerterrein te komen. Uit de stukken, met name de beroepschriften, en het verhandelde ter zitting is voorts niet aannemelijk geworden dat de aan het door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] bedoelde pad gebouwde opstallen na verwezenlijking van het plan niet bereikbaar zullen blijven, nu in het plan aan de voormelde ontsluiting de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is toegekend.

Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

De betogen falen.

Geluidhinder

17. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] vrezen geluidhinder en betogen in hun beroepschriften dat de geluidhinder ten gevolge van de verwezenlijking van de supermarkt onvoldoende is onderzocht. Volgens hen is het gebruik van stille winkelwagens niet planologisch geborgd waardoor niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, zijn de betrokken woonadressen ten onrechte niet gespecificeerd in het aan het plan ten grondslag liggende akoestische onderzoek en is de geluidhinder wegens inrichtingsgebonden verkeer niet voldoende onderzocht.

17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor de vaststelling van het plan in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een akoestisch onderzoek is uitgevoerd in verband met de directe en indirecte geluidhinder. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek Supermarkt Euterpeplein Amersfoort" van 16 oktober 2013 van Adviesbureau Vobru (hierna: het akoestisch rapport).

Uit de rekenresultaten van het akoestisch rapport blijkt dat de optredende geluidsbelasting ten gevolge van de supermarkt op de toetsingspunten ter plaatse van woningen van derden lager is dan de in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit milieubeheer) gestelde normering. Dit geldt zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als de maximaal optredende geluidsniveaus in de representatieve bedrijfssituatie. De optredende geluidsbelasting ten gevolge van het inrichtingsgebonden verkeer op de Randenbroekerweg (indirecte hinder) voldoet voorts aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) zoals bedoeld in de circulaire van de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996, kenmerk MBG 96006131, inzake "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" (hierna: de Schrikkelcirculaire). In het akoestisch rapport is geconcludeerd dat de voorziene supermarkt op de locatie niet leidt tot geluidhinder bij de desbetreffende woningen van derden.

17.2. Ten aanzien van het betoog over de stille winkelwagens heeft de raad gesteld dat de initiatiefnemer heeft bevestigd dat deze zullen worden gebruikt en dat ook in het geval wordt uitgegaan van stalen winkelwagens, de voorziene supermarkt dient te voldoen aan de in het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde geluidgrenswaarden. Hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding te veronderstellen dat deze stelling van de raad onjuist is.

Dit betoog faalt.

17.3. Volgens de raad is in figuur 1 van het akoestisch rapport weergegeven welke woningen zijn betrokken in het akoestisch onderzoek. De raad heeft nader toegelicht dat de voormelde toetsingspunten zich bevinden op de locaties waar de geluidsbelasting ter plaatse van het desbetreffende pand het hoogst is en dat wanneer op deze toetsingspunten de geluidsbelasting aan de geldende geluidgrenswaarden voldoet, dan ook ter plaatse van het overige deel van het desbetreffende pand daaraan wordt voldaan. De toetsingspunten liggen op [locatie 5] tot en met 5A-B, Euterpeplein 50 en 54 A-B, Beethovenweg 37A, [locatie 4] en 71A, [locatie 1] en Randenbroekerweg 78 en 83, aldus de raad. Daarmee wordt volgens hem ook voldaan aan de geluidgrenswaarden ter plaatse van de woningen Euterpeplein 6 tot en met 12A-B, het hele blok aan het Euterpeplein 40 tot en met 54A-B en de woningen aan de Beethovenweg 27A tot en met 37A. Ter zitting hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] erkend dat duidelijk is welke woningen zijn betrokken in het akoestisch onderzoek. Gelet op het vorenstaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende duidelijk is welke woningen zijn betrokken in het akoestisch rapport.

17.4. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] dat de geluidhinder vanwege het inrichtingsgebonden verkeer niet is onderzocht, heeft de raad gesteld dat in het akoestisch onderzoek de geluidhinder wegens het inrichtingsgebonden verkeer via de Randenbroekerweg is bekeken. De raad heeft evenwel ter zitting van 29 oktober 2015 uiteengezet dat in het akoestisch rapport dit wat betreft de Bachweg ten onrechte niet is bezien. Ook anderszins is voorafgaand aan de vaststelling van het plan daarnaar geen onderzoek gedaan. Het plan is dan ook in zoverre niet met de daarbij vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

17.5. Zoals met partijen op de zitting van 29 oktober 2015 is besproken, heeft de Afdeling de raad op deze zitting de gelegenheid geboden een aanvullend akoestisch onderzoek over de geluidhinder wegens het inrichtingsgebonden verkeer via de Bachweg te overleggen. De raad heeft daarvan gebruik gemaakt door het rapport "Akoestisch onderzoek Wegverkeerslawaai Bachweg Supermarkt Euterpeplein Amersfoort" van 26 augustus 2015 van Adviesbureau Vobru (hierna: het aanvullend akoestisch rapport) over te leggen.

In het aanvullend akoestisch rapport staat dat voor het akoestisch effect van de verkeersaantrekkende werking van de supermarkt wordt aangesloten bij de toetsing van het Bouwbesluit. Uit de rekenresultaten van het aanvullend akoestisch rapport blijkt dat ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de voorziene supermarkt de toename in de geluidsbelasting ten opzichte van de bestaande situatie maximaal 3 dB bedraagt ter plaatse van de woningen aan de Bachweg 50 en [locatie 4] (voorzijde) en het Euterpeplein 13. De hoogst optredende geluidsbelasting bedraagt Lden 53 dB(A). Ter plaatse van de achterzijde van de woning [locatie 4] bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste Lden 50 dB(A). Uitgaande van de in het Bouwbesluit aangegeven minimale karakteristieke gevelwering van 20 dB(A), wordt de binnenwaarde van Lden 33 dB(A) in de geluidgevoelige woningen van derden niet overschreden, aldus het aanvullend akoestisch rapport.

17.6. Ten aanzien van het aanvullend akoestisch rapport hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen in hun nadere reacties aangevoerd dat het aanvullend akoestisch onderzoek niet de conclusie kan dragen dat de komst van de in het plan voorziene supermarkt niet leidt tot een onaanvaardbare toename van de geluidhinder ter plaatse van de Bachweg. Daartoe voeren zij aan dat ten onrechte op basis van het Bouwbesluit, de binnenwaarde in geluidgevoelige ruimten als toetsingscriterium wordt gehanteerd. Het Bouwbesluit heeft betrekking op nieuwbouw. De huizen aan de Bachweg kunnen volgens hen niet als zodanig worden gekwalificeerd, nu deze al decennia geleden zijn gebouwd. [appellant sub 1] en anderen betwisten voorts andere uitgangspunten van het aanvullend akoestisch rapport, zoals de in tabel 3.1 van het aanvullend akoestisch rapport opgenomen aantallen voertuigen in de bestaande situatie. Volgens hen is de geluidstoename in werkelijkheid hoger dan de raad met het aanvullend akoestisch rapport heeft voorgespiegeld.

17.7. De Afdeling stelt vast dat in het aan het plan ten grondslag liggende akoestisch rapport, met betrekking tot de toetsing van de geluidhinder wegens het inrichtingsgebonden verkeer via de Randenbroekerweg, is getoetst aan de Schrikkelcirculaire, en dat in het aanvullend akoestisch rapport is getoetst aan het Bouwbesluit. De beoordeling in het aanvullend akoestisch rapport heeft derhalve op een andere grondslag plaatsgevonden. De Afdeling heeft in verband hiermee voorafgaand aan de zitting van 17 maart 2016 aan partijen bericht dat zij graag op deze zitting nader toegelicht ziet waarmee dit verschil in toetsingskader verband houdt en hoe de uitkomsten van het akoestisch rapport en het aanvullend akoestisch rapport zich tot elkaar verhouden. Daarbij heeft de Afdeling voorts aangegeven dat zij, gelet op de omstandigheid dat op pagina 8 van het aanvullend akoestisch rapport ervan wordt uitgegaan dat de in-/uitrit van het parkeerterrein via de Bachweg ook door (middel)zware voertuigen gebruikt gaat worden, graag van de raad verneemt welk verkeer van die in-/uitrit gebruik gaat maken en welke gevolgen het heeft voor de geluidsbelasting op de nabijgelegen woningen, indien en voor zover (middel)zware voertuigen niet van de genoemde in-/uitrit gebruik gaan maken.

17.8. In reactie op de aankondiging van de Afdeling heeft [partij] voor de zitting in zijn schriftelijke uiteenzetting de brieven "Inrichtingsgebonden verkeer Supermarkt Euterpeplein te Amersfoort" en "Inrichtingsgebonden verkeer exclusief zwaar verkeer op de in/uitrit" van 23 februari 2016 van Adviesbureau Vobru overgelegd. De eerstgenoemde brief bevat een beoordeling betreffende de geluidsbelasting ten gevolge van het inrichtingsgebonden verkeer op de Bachweg op grond van de Schrikkelcirculaire. Hierin wordt geconcludeerd dat uit de rekenresultaten in de representatieve bedrijfssituatie blijkt dat verwezenlijking van het plan niet met zich brengt dat de in de Schrikkelcirculaire bedoelde voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) ter plaatse van woningen wordt overschreden. De tweede brief bevat een berekening van de geluidsbelasting ten gevolge van het inrichtingsgebonden verkeer exclusief zwaar vrachtverkeer op de Bachweg op basis van laatstgenoemd toetsingskader, in welk geval de geluidsbelasting ter plaatse van woningen vermindert met maximaal 6 dB.

17.9. De raad heeft ter zitting verklaard dat met het aanvullend akoestisch rapport en de genoemde brieven van 23 februari 2016 de geluidhinder wegens het inrichtingsgebonden verkeer via de Bachweg voldoende in kaart is gebracht. Dat, zoals [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] stellen, bij de tandartspraktijk ter plaatse van de Bachweg 71A in het aanvullend akoestisch onderzoek en de onderzoeken waarop de voormelde brieven betrekking hebben geen meetpunt is opgenomen, doet hieraan naar het oordeel van de Afdeling niet af. Daartoe wordt overwogen dat de raad weliswaar ten onrechte ervan uitgaat dat deze ruimte niet als geluidgevoelig object dient te worden aangemerkt, nu in deze bedrijfsruimte gedurende een langere periode van de dag personen verblijven die in het kader van een goede ruimtelijke ordening een zekere bescherming tegen onaanvaardbare geluidhinder behoeven, maar de bij Adviesbureau Vobru werkzame geluidsdeskundige, J. Vos, heeft ter zitting onweersproken gesteld dat gelet op de in het aanvullend akoestisch rapport opgenomen meetpunten aan de Bachweg 71 ter plaatse van deze bedrijfsruimte een geluidsbelasting van Lden 53 dB(A) niet zal worden overschreden.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 21 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1798) kan bij het onderzoeken van de geluidsbelasting wegens het verkeer van en naar een inrichting aansluiting worden gezocht bij de Schrikkelcirculaire. Het staat de raad evenwel vrij bij een ander toetsingskader aan te sluiten. Dit heeft de raad ook gedaan in het aanvullend akoestisch rapport, waarin een beoordeling is gegeven van het totaalgeluid van het verkeer. In navolging van het betoog van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] ter zitting, dat gelet op de huidige verkeerssituatie aan de Bachweg de raad in dit geval voor het bepalen van de geluidhinder ter plaatse van omliggende gebouwen moet uitgaan van de gecumuleerde geluidsbelasting en nu het door de raad overgelegde aanvullend akoestisch rapport een dergelijke beoordeling bevat, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat in dit geval vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de raad voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de in het plan voorziene ontwikkeling in redelijkheid dient uit te gaan van de geluidsbelasting van zowel het verkeer van en naar de voorziene supermarkt als het overige wegverkeer ter plaatse.

Uit deze cumulatieve beoordeling in het aanvullend akoestisch rapport blijkt dat ter plaatse van verscheidene gebouwen aan de Bachweg en het Euterpeplein de geluidsbelasting varieert tussen de Lden 50 dB(A) en 53 dB(A). Desgevraagd heeft de raad ter zitting verklaard dat dit hoger is dan de in de plantoelichting genoemde voorkeurswaarde van 50 dB(A), waarbij hij niet heeft kunnen aangeven waarop dit is gebaseerd en of dit betrekking had op de cumulatieve geluidsbelasting veroorzaakt door het verkeer ter plaatse van de omliggende gebouwen. De raad heeft ter zitting ook anderszins niet gemotiveerd waarom een geluidsbelasting van ten hoogste Lden 53 dB(A) ter plaatse van verscheidene gebouwen bij een afweging van alle betrokken belangen in dit geval ruimtelijk aanvaardbaar is. Dit betekent dat de raad niet heeft onderbouwd waarom de in het plan voorziene ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare toename van de geluidhinder ter plaatse van de omliggende gebouwen en daarmee in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Weliswaar heeft de raad ter zitting uiteengezet dat, gelet op zowel de ingestelde blauwe zone in de omgeving als de omstandigheid dat in het aanvullend akoestisch rapport is uitgegaan van een worst case scenario, omdat in dat scenario ervan is uitgegaan dat (middel)zware voertuigen ook gebruik gaan maken van de in-/uitrit van het parkeerterrein via de Bachweg, de cumulatieve geluidsbelasting veroorzaakt door het verkeer in de toekomstige situatie minder belastend zal zijn dan uit het aanvullend akoestisch rapport blijkt, maar dit is de Afdeling niet uit een akoestisch rapport over cumulatieve geluidsbelasting van het totale verkeer gebleken. Op dit punt is het bestreden besluit dan ook niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.

De betogen slagen.

Aantasting woon- en leefklimaat wegens andersoortige hinder

18. [appellant sub 1] en anderen vrezen voor een aantasting van het woon- en leefklimaat door de verwezenlijking van de supermarkt op de locatie. De ontsluiting van het plangebied en de verkeersbewegingen van auto’s en vrachtwagens die dat met zich brengt, zullen volgens hen ook andere vormen van hinder dan geluid meebrengen, zoals stof en gevaar.

18.1. De raad stelt zich op het standpunt dat verwezenlijking van het plan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en anderen wegens andere hinder dan geluid. Daartoe wijst de raad erop dat wordt voldaan aan de aanbevolen richtafstand voor gemengd gebied als bedoeld in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure).

18.2. De raad heeft blijkens de plantoelichting met betrekking tot de aanvaardbaarheid van de supermarkt ter plaatse de VNG-brochure toegepast. De in het plan mogelijk gemaakte supermarkt op het plandeel met de bestemming "Detailhandel" valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1, waarvoor ter voorkoming van onaanvaardbare hinder in een gemengd gebied een richtafstand van 0 meter - geen richtafstand - tot woningen wordt aanbevolen. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het gebied, waar woningen, winkels en horecavestigingen liggen, moet worden aangemerkt als gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. De afstand tussen de woningen van [appellant sub 1] en anderen en het plandeel met de bestemming "Detailhandel" bedraagt minstens 6 meter. Aldus wordt voldaan aan voormelde aanbevolen richtafstand. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, die aan de hantering van de aanbevolen richtafstand in dit geval in de weg zouden kunnen staan. Voor zover [appellant sub 1] en anderen in dit verband hebben gewezen op de toename van hinder door verkeersbewegingen van en naar het parkeerterrein van de voorziene supermarkt, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersaantrekkende werking van de supermarkt niet zodanig is dat gevreesd moet worden voor onaanvaardbare andere hinder dan geluid.

Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat als gevolg van andersoortige hinder dan geluid door verwezenlijking van de in het plan voorziene supermarkt.

Het betoog faalt.

Geluidluwe gevel

19. [appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat de omwonenden in het appartementencomplex aan het Euterpeplein recht zouden moeten hebben op één geluidluwe gevel, nu zij zich aan de voorzijde van het voormelde plein al geconfronteerd zien met veel geluidoverlast.

19.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in deze situatie geen recht bestaat op een geluidluwe gevel, nu dit niet bij wet of gemeentelijk beleid is bepaald. [appellant sub 1] en anderen hebben dit niet weersproken.

Het betoog faalt.

Overig

20. [appellant sub 1] en anderen hebben zich in hun beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] en anderen hebben in hun beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

21. De conclusie is dat gelet op hetgeen hiervoor onder 17.4 en 17.9 is overwogen het besluit van 10 februari 2015 is genomen in strijd met artikel 3:2 onderscheidenlijk artikel 3:46 van de Awb. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 17.9 deugdelijk te motiveren waarom vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een cumulatieve geluidsbelasting van maximaal Lden 53 dB(A), veroorzaakt door zowel het verkeer van en naar de in het plan voorziene supermarkt als het overige verkeer, ter plaatse van de gevels van omliggende gebouwen gelegen aan de Bachweg en het Euterpeplein en de in-/uitrit ten behoeve van het achterliggende parkeerterrein, ruimtelijk aanvaardbaar is en te bezien of het bestreden besluit in het licht hiervan in stand kan blijven.

Het staat de raad voorts vrij om de akoestische situatie aldaar opnieuw te onderzoeken om zodoende na te gaan of, gelet op de ingestelde blauwe zone en de omstandigheid dat (middel)zware voertuigen geen gebruik gaan maken van de genoemde in-/uitrit, de geluidsbelasting, veroorzaakt door zowel het verkeer van en naar de supermarkt als het overige verkeer ter plaatse van de gevels van omliggende gebouwen gelegen aan de Bachweg en het Euterpeplein en deze in-/uitrit, de door hem van belang geachte voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet zal overschrijden.

Proceskosten

22. In de einduitspraak zal ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover het is ingediend door [8 anderen appellant sub 1];

II. draagt de raad van de gemeente Amersfoort op:

a. om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 10 februari 2015, kenmerk 4768330, van de raad van de gemeente Amersfoort tot vaststelling van het bestemmingsplan "Euterpeplein 1 e.o." te herstellen op een wijze als bedoeld onder 21;

b. de Afdeling, [appellant sub 1] en anderen, Ahold Europe Real Estate & Construction B.V., Albert Heijn B.V. en [appellant sub 2] en [partij] de uitkomst van de onder a. opgenomen opdracht mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Plambeck
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016

159-823.