Uitspraak 201504734/1/R2


Volledige tekst

201504734/1/R2.
Datum uitspraak: 2 maart 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2015 heeft het college geweigerd vergunning als bedoeld in de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) te verlenen voor wijziging en uitbreiding van een pluimveehouderij gelegen aan de [locatie 1] te [plaats].

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.T. Stevens en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door L.J.J.M. Klijs, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het college betoogt dat [appellant] geen belang heeft bij de uitkomst van deze procedure, nu de aangevraagde situatie thans onder de op 1 juli 2015 in werking getreden wet tot wijziging van de Nbw 1998 (programmatische aanpak stikstof) vergunningvrij is. Op 2 juli 2015 is door [appellant] een daartoe strekkende melding gedaan die is vastgelegd in AERIUS Register, aldus het college.

1.1. [appellant] brengt naar voren dat een melding onder het recht zoals dat geldt vanaf 1 juli 2015 niet dezelfde rechtszekerheid biedt als een vergunning onder het recht zoals dat gold tot 1 juli 2015.

1.2. De Afdeling overweegt dat [appellant] niet kan bereiken dat hem voor de aangevraagde situatie alsnog een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 wordt verleend. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de aangevraagde situatie ingevolge het vanaf 1 juli 2015 van kracht zijnde artikel 19kh, zevende lid, vergunningvrij is, moet ervan worden uitgegaan dat vernietiging van het bestreden besluit waarbij vergunning als bedoeld in artikel 19d is geweigerd niet alsnog tot verlening van de aangevraagde vergunning zal kunnen leiden. [appellant] heeft geen andere belangen ingeroepen dan dat van de rechtszekerheid omtrent de aangevraagde situatie.Hij heeft dan ook geen belang bij de uitkomst van deze procedure voor zover deze betrekking heeft op de aangevraagde vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998.

Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

2. [appellant] betoogt dat voor zover bij het bestreden besluit vergunning als bedoeld in artikel 16 van de Nbw 1998 is geweigerd het college ten onrechte de ingetrokken milieuvergunning van 20 december 2010 van het bedrijf aan de [locatie 2] te [plaats] (hierna: de milieuvergunning) niet in de beoordeling heeft betrokken.

2.1. Het college brengt naar voren dat [appellant] geen intrekkingsbesluit van de milieuvergunning heeft overgelegd, dat deze voorgestelde salderingsmaatregel onvoldoende saldo met zich brengt en dat eraan voorbij wordt gegaan dat de milieuvergunning een zogenoemde of/of vergunning betreft, waarbij twee alternatieve bedrijfssituaties zijn toegestaan.

2.2. Nu geen intrekkingsbesluit van de milieuvergunning is overgelegd, maar slechts het tot (gedeeltelijke) intrekking strekkende ontwerp van 5 november 2012, heeft het college op basis van de overgelegde stukken niet kunnen vaststellen dat de bedrijfsvoering van het saldo-gevende bedrijf daadwerkelijk is of wordt beëindigd. Het lag op de weg van de aanvrager om het betreffende intrekkingsbesluit aan het college te overleggen. Nu deze dat heeft nagelaten, heeft het college de (gedeeltelijke) beëindiging van het bedrijf aan de [locatie 2] te [plaats] reeds hierom buiten beschouwing kunnen laten.

Het betoog faalt.

3. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 is geweigerd;

II. verklaart het beroep ongegrond voor zover vergunning als bedoeld in artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 is geweigerd.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Helder w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016

579.