Uitspraak 201505808/1/R6


Volledige tekst

201505808/1/R6.
Datum uitspraak: 24 februari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dierenpension Zwolle B.V., wonend onderscheidenlijk gevestigd te Zwolle,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sauna Swoll B.V. en anderen, gevestigd onderscheidenlijk wonend te Zwolle,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Zwolle,
4. [appellante sub 4], gevestigd te Zwolle, waarvan de maten zijn [maten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 4]),
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Karba Rekreatiecentrum B.V. en [appellant sub 5], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Zwolle,
6. [appellante sub 6] en [appellanten sub 6], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Zwolle, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 6]),
7. [appellante sub 7], gevestigd te Zwolle, waarvan de maten zijn [maten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 7]),
8. [appellant sub 8], wonend te Zwolle,
9. [appellant sub 9], wonend te Zwolle,
10. [appellant sub 10], wonend te Dalfsen,
11. [appellant sub 11], wonend te Dalfsen,
appellanten,

en

de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2015 heeft de minister het tracébesluit "N35 Zwolle-Wijthmen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en het dierenpension, Sauna Swoll en anderen, [appellant sub 3] en anderen, [appellante sub 4], Karba Rekreatiecentrum en [appellant sub 5], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10] en [appellant sub 11] beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2016, waar Sauna Swoll en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en bijgestaan door mr. H.A. Pasveer, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 3], [gemachtigden], [appellante sub 7], vertegenwoordigd door [appellant sub 7] en bijgestaan door mr. J. de Vet, [appellant sub 8], [appellant sub 10], bijgestaan door mr. J.M.M. Kroon, advocaat te Wageningen, [appellant sub 11], bijgestaan door mr. J.M.M. Kroon, advocaat te Wageningen, en [gemachtigde], en de minister vertegenwoordigd door mr. A. Dane, werkzaam bij het ministerie, bijgestaan door A.F.J.M. Hendricks LLB, ir. A.A. van Beuzekom, N.B. Elsinghorst, D.H. Kistemaker en ing. P.F.T. Hermsen MSc, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Tracébesluit

2. Het tracébesluit ziet op het verbreden en deels in zuidwaartse richting verleggen van de N35, tussen km 4,45 en km 8,82, het realiseren van een nieuwe aansluiting Kroesenallee en met de omlegging van de N35 verbonden maatregelen aan het hoofdwegennet en onderliggend wegennet, tussen km 4,45 en km 8,82. Volgens de toelichting bij het tracébesluit is op de N35 tussen Zwolle en Wijthmen sprake van toenemende verkeersdrukte, die wordt veroorzaakt door de autonome groei van het gemotoriseerd verkeer en een aantal geplande stedelijke ontwikkelingen die in de toekomst het aantal motorvoertuigbewegingen verder zullen doen laten toenemen. Om de problemen die daardoor ontstaan op het gebied van verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid aan te pakken is het tracébesluit genomen.

Het geschil

3. Appellanten wonen dan wel zijn gevestigd langs het tracé van de N35. Zij betogen dat het tracébesluit onevenredige gevolgen heeft voor hun woon- en leefklimaat onderscheidenlijk bedrijfsvoering. Zij hadden ter plaatse van hun woning dan wel bedrijfsgronden liever een andere oplossing gezien voor de geconstateerde problemen. Volgens hen is bij de vaststelling van het tracébesluit onvoldoende rekening gehouden met hun belangen. Zij hebben beroepsgronden aangevoerd over de effecten die zij ondervinden in hun specifieke situatie. Deze gronden hebben onder meer betrekking op geluidhinder, verkeersveiligheid, de bereikbaarheid van hun percelen dan wel de te verwachten schade vanwege het tracébesluit. Hierna zullen allereerst de beroepsgronden van [appellante sub 7], [appellant sub 9], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 8] over de ontsluiting van hun percelen worden besproken. Daarna komen achtereenvolgens aan de orde de beroepen van [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 8] voor het overige en de beroepen van [appellanten sub 1] en het dierenpension, Karba Rekreatiecentrum en [appellant sub 5], [appellante sub 6], [appellante sub 4], Sauna Swoll en anderen, [appellant sub 11] en [appellant sub 10].

Ontsluiting Kanaalweg, Oude Weg en Hoevenbrug

4. [appellante sub 7] heeft haar beroepsgrond over de wegafsluiting die in 2008 heeft plaatsgevonden ingetrokken.

5. [appellante sub 7] voert een melkveehouderijbedrijf aan de [locatie A] te Zwolle, ten noorden van de N35. [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 8] wonen aan de [locatie B] onderscheidenlijk [locatie C] te Zwolle, ten zuiden van de N35. [appellant sub 9] exploiteert een melkveebedrijf aan de [locatie D] te Zwolle, ten zuiden van de N35.

Ten gevolge van het tracébesluit zullen de aansluiting van de Kanaalweg op de N35 waar [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 8] gebruik van maken, en de oversteek van het perceel van [appellante sub 7] over de N35 naar de Kanaalweg, waar [appellante sub 7] gebruik van maakt, komen te vervallen. [appellant sub 9] zal de N35 ter plaatse van de Oudeweg niet meer kunnen oversteken om zijn percelen ten noorden van de N35 te bereiken.

6. [appellante sub 7], [appellant sub 9], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 8] betogen dat het tracébesluit ten onrechte niet voorziet in een goede ontsluiting van hun percelen. [appellante sub 7] en [appellant sub 9] brengen in dit verband naar voren dat hun bedrijfsvoering daardoor schade ondervindt. [appellant sub 9] betoogt dat daar ten onrechte geen onderhandelingen over zijn gevoerd en dat de minister in dat verband niet is ingegaan op zijn verzoek om elders compenserende grond beschikbaar te stellen.

[appellante sub 7] betoogt voorts dat de verkeerslichteninstallatie op de kruising van de Heinoseweg met de Oldenallee, waar zij gebruik van zal moeten maken om twee percelen ten zuiden van de N35 te bereiken, niet geschikt is voor het afwikkelen van landbouwverkeer. Verder is de ontsluiting die is voorzien tussen de Popovstraat en de Kanaalweg aansluitend op het bedrijventerrein "De Marslanden" in Zwolle, voor verkeer dat zwaarder is dan 10 ton en/of langer dan 16 meter, volgens haar niet geschikt voor landbouwverkeer omdat deze ontsluiting halfverhard is en grote landbouwmachines bovendien niet de draai kunnen maken om van deze ontsluiting rechts de Kanaalweg op te rijden en vice versa. [appellante sub 7] brengt naar voren dat ten onrechte niet de mogelijkheid is onderzocht om de fietstunnel onder de N35 geschikt te maken voor landbouwverkeer, zodat zij de N35 kan kruisen ter plaatse van haar bedrijfsperceel. Het standpunt van de minister dat daarvoor geen budget beschikbaar is, is volgens haar niet gemotiveerd. Bovendien hadden andere mogelijkheden, zoals bedrijfsverplaatsing, in overweging moeten worden genomen, aldus [appellante sub 7].

[appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 8] en [appellant sub 9] betogen dat de ontsluiting tussen de Kanaalweg en de Popovstraat ten onrechte niet is opengesteld voor al het bestemmingsverkeer, zodat ook zij daar gebruik van kunnen maken. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat, anders dan de minister meent, daarvan geen sluipverkeer is te verwachten. De vrees voor hangjongeren is volgens hen voorts niet onderbouwd. [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 8] brengen naar voren dat het belang van de privacy van de bewoners van de Kanaalweg 2-4 niet opweegt tegen hun belang bij het gebruik van deze ontsluiting, waarbij zij er op wijzen dat enkel bestemmingsverkeer van deze ontsluiting gebruik zal maken. [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 8] en [appellant sub 9] betogen dat de ontsluiting via de Hoevenbrug en de Oudeweg, waar zij gebruik van dienen te maken, verkeersonveilig is en daarom niet geschikt is voor het afwikkelen van verkeer. Volgens [appellant sub 8] kunnen hulpdiensten haar woning niet meer bereiken.

6.1. Ingevolge artikel 5, vierde lid, van het tracébesluit vervallen vanwege de wegaanpassingen als verkeersveiligheidsmaatregelen bestaande oversteken en erftoegangen.

6.2. Ingevolge artikel 2, tweede lid, en de daarin opgenomen tabel 1, onder 11, en zoals aangegeven op de van het besluit deel uitmakende detailkaart 9, wordt een erftoegangsweg tussen de Popovstraat en de Kanaalweg gerealiseerd, die uitsluitend bestemd is voor bestemmingsverkeer dat zwaarder is dan 10 ton en/of langer is dan 16 meter.

De minister heeft toegelicht dat deze infrastructurele voorziening is getroffen omdat verkeer dat zwaarder is dan 10 ton geen gebruik mag maken van de Hoevenbrug. In de toelichting bij het tracébesluit staat dat de erftoegangsweg een breedte zal krijgen van minimaal 3,50 meter met aan weerszijden een strook halfverharding, van bijvoorbeeld grasbetonstenen, van ongeveer 0,60 meter breed. Achter de schuur van de Kanaalweg 2-4 zal worden voorzien in een inrit met een toegangshek.

De minister heeft ter zitting aan de hand van een tekening onderbouwd dat de ontsluiting voldoende breed is voor landbouwverkeer en dat ook de draai van en naar de Kanaalweg ter plaatse van Kanaalweg 2-4 gemaakt kan worden door grote landbouwvoertuigen, zoals door [appellante sub 7] bedoeld. Voorts heeft de minister ter zitting toegelicht dat de ontsluiting deels halfverhard wordt uitgevoerd, en voorts ter plaatse van de Kanaalweg door het afsluitende hek wordt vormgegeven als een landbouwinrit, om de indruk te voorkomen dat deze ontsluiting kan worden gebruikt voor al het verkeer. De kwaliteit van het wegdek en de uitvoering van de wegfundering van de ontsluiting zullen volgens de minister worden afgestemd op het beoogde gebruik ervan.

De Afdeling ziet in het betoog van [appellante sub 7] gelet op het voorgaande geen grond voor de conclusie dat de minister zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de ontsluiting geschikt is voor landbouwverkeer.

Het betoog faalt in zoverre.

6.3. De minister heeft in de Nota van Antwoord, waarin een reactie is gegeven op de zienswijze van [appellante sub 7], aangegeven dat er geen budget is voor het geschikt maken van de fietstunnel voor landbouwverkeer. In het verweerschrift is toegelicht dat de minister bij het inschatten van de daarmee gepaard gaande kosten ter grootte van ongeveer 7 miljoen euro is uitgegaan van ramingen die in verband met het project N35 Nijverdal-Wierden voor de aanleg van vergelijkbare tunnels onder de N35 zijn gemaakt. Ter zitting heeft de minister in dit verband naar voren gebracht dat, om de tunnel geschikt te maken voor landbouwverkeer, niet, zoals [appellante sub 7] meent, met een geringe aanpassing kan worden volstaan, maar werkzaamheden dienen te worden verricht die overeenkomen met de aanleg van een nieuwe tunnel. In hetgeen [appellante sub 7] heeft aangevoerd is geen grond gelegen om daaraan te twijfelen. Voorts zal slechts een beperkt aantal agrarische bedrijven gebruik maken van deze tunnel. Het betoog van [appellante sub 7] geeft daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van een nader onderzoek naar de aanleg van een tunnel voor landbouwverkeer ter plaatse van de Kanaalweg. Daarbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat het betoog van [appellante sub 7] geen aanleiding geeft voor de conclusie dat de minister zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de kruising van de Heinoseweg met de Oldenallee geschikt is voor het afwikkelen van landbouwverkeer. Ook in de bestaande situatie maakt landbouwverkeer gebruik van deze kruising en dit geeft volgens de minister, zoals hij heeft nagevraagd bij de gemeente Zwolle, geen problemen. Bovendien kan de verkeerslichteninstallatie worden aangepast om de verkeersstromen te reguleren in het geval zich wel problemen zouden voordoen. Voorts ziet de Afdeling in het betoog van [appellante sub 7] geen aanleiding voor het oordeel dat de route via deze kruising, waardoor hij in vergelijking tot de bestaande situatie ongeveer 2,1 kilometer verder dient te rijden, zodanige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van [appellante sub 7], dat de minister het belang van de verkeersveiligheid bij het vervallen van de oversteekmogelijkheid ter plaatse van de Kanaalweg niet in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van [appellante sub 7] bij het behoud daarvan, of andere mogelijkheden, zoals bedrijfsverplaatsing, in overweging had dienen te nemen.

Het betoog van [appellante sub 7] faalt in zoverre.

6.4. Verkeer dat een gewicht heeft tot 10 ton en/of niet langer is dan 16 meter, mag geen gebruik maken van de ontsluiting tussen de Popovstraat en de Kanaalweg, zoals voorzien in de in artikel 2, tweede lid, van het tracébesluit opgenomen tabel 1, onder 11, en aangegeven op detailkaart 9 van het tracébesluit, maar dient via de Hoevenbrug te rijden.

De minister heeft toegelicht dat hij in verband met de ontsluiting van de percelen van [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 8] en [appellant sub 9] overleg heeft gevoerd met de gemeente Zwolle, die beheerder is van onder meer de Popovstraat, de Kanaalweg, de Oudeweg en de Hoevenbrug. Volgens de minister is mede naar aanleiding van dat overleg vanwege de vrees voor sluipverkeer en de belangen van de bewoners van het perceel aan de Kanaalweg 2-4, waarlangs de ontsluiting tussen de Popovstraat en de Kanaalweg is voorzien, afgezien van het openstellen van deze ontsluiting voor ander verkeer dan bestemmingsverkeer dat zwaarder is dan 10 ton en/of langer is dan 16 meter.

De Popovstraat is een hoofdweg van het bedrijventerrein "De Marslanden". Op dat bedrijventerrein is een koeriersbedrijf gevestigd. Voorts bevinden zich daar ook andere bedrijven die gebruik maken van personenauto’s en bestelwagens. Gelet daarop heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat aannemelijk is dat ten gevolge van de aanwezigheid van deze bedrijven sluipverkeer zal ontstaan indien de ontsluiting wordt opengesteld voor ander bestemmingsverkeer dan bestemmingsverkeer dat zwaarder is dan 10 ton en/of langer is dan 16 meter. Verder heeft de minister de belangen van de bewoners van het perceel aan de Kanaalweg 2-4 mogen betrekken vanwege de verkeersbewegingen langs hun perceel en de vrees voor ongewenste bezoekers, waaronder hangjongeren, achter het perceel. De bewoners van het perceel aan de Kanaalweg 2-4 zullen ten gevolge van het openstellen van de ontsluiting voor ander (bestemmings)verkeer en het daardoor mogelijk voorkomende sluipverkeer worden geconfronteerd met extra verkeersbewegingen langs hun perceel, terwijl daar in de bestaande situatie geen ontsluiting is. Daarnaast heeft de minister gelet op de in het verweerschrift omschreven aanwezigheid van hekwerk, schuren en begroeiing achter dat perceel en de omstandigheid dat het perceel aan de rand van het bedrijventerrein is gesitueerd de vrees voor ongewenste bezoekers aannemelijk mogen achten.

De minister heeft verder toegelicht dat het aantal verkeersbewegingen over de Hoevenbrug ook in de nieuwe situatie beperkt blijft, nu enkel bestemmingsverkeer, dat een gewicht heeft tot 10 ton, daarvan gebruik mag maken. Op grond van hetgeen [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 8] en [appellant sub 9] hebben aangevoerd, acht de Afdeling niet aannemelijk dat de situatie op de Oudeweg en de Hoevenbrug uit oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbaar is. De omstandigheid dat deze weg en brug smal zijn, is daartoe onvoldoende. Evenmin acht de Afdeling aannemelijk geworden dat hulpdiensten de woning van [appellant sub 8] niet meer kunnen bereiken. Voorts maakt [appellant sub 9] reeds in de bestaande situatie gebruik van de Hoevenbrug om een aantal tot zijn bedrijf behorende percelen met landbouwvoertuigen te kunnen bereiken. Met een personenauto mag [appellant sub 9] daar geen gebruik van maken, omdat hij aan de Oudeweg woont en verkeer van en naar zijn woning niet is aan te merken als bestemmingsverkeer. Het tracébesluit wijzigt de situatie van [appellant sub 9] in zoverre niet.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in de betogen van [appellant sub 9], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 8] geen grond voor de conclusie dat de minister niet in redelijkheid het gebruik van de ontsluiting tussen de Popovstraat en de Kanaalweg heeft kunnen beperken voor bestemmingsverkeer dat zwaarder is dan 10 ton en/of langer is dan 16 meter.

De betogen falen in zoverre.

6.5. De betogen van [appellante sub 7], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 8] en [appellant sub 9] geven gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de minister het tracébesluit wat de ontsluitingen bij de Kanaalweg betreft, niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

De betogen falen in zoverre.

6.6. Om zijn percelen ten noorden van de N35 te bereiken, zal [appellant sub 9], anders dan in bestaande situatie, gebruik dienen te maken van een route via de zuidelijke parallelweg, die ingevolge de in artikel 2, tweede lid, opgenomen tabel 1, onder 3, van het tracébesluit zal worden gerealiseerd en de kruising ter plaatse van de in de tabel 1, onder 6, opgenomen aanpassing van de Heinoseweg richting Heinoseweg 26, waardoor hij ongeveer 3,5 kilometer dient om te rijden in vergelijking tot de bestaande situatie. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant sub 9] echter geen grond voor de conclusie dat zijn bedrijfsvoering daardoor zodanig wordt beperkt dat de minister het belang van de verkeersveiligheid bij het vervallen van de oversteekmogelijkheid ter plaatse van de Oudeweg niet in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellant sub 9] bij het behoud daarvan.

Het betoog van [appellant sub 9] faalt in zoverre.

6.7. De vergoeding van eventuele schade vanwege de realisering van het tracébesluit, en het overleg daarover, is een aspect dat primair in het kader van een verzoek om schadevergoeding of nadeelcompensatie dient te worden beoordeeld. Artikel 22 van de Tracéwet en de Beleidsregel Nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 bevatten hiervoor een regeling met afzonderlijke procedures en eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. In hetgeen [appellante sub 7] en [appellant sub 9] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor de verwachting dat de schade zodanig zal zijn, dat de minister bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de uitvoering van het tracébesluit worden gediend.

De betogen van [appellante sub 7] en [appellant sub 9] falen in zoverre.

Het beroep van [appellant sub 3] en anderen voor het overige

7. [appellant sub 3] en anderen hebben hun beroepsgrond over de waterhuishouding ter zitting ingetrokken.

8. [appellant sub 3] en anderen betogen dat geen duidelijkheid bestaat over de vormgeving van het niet transparante geluidscherm dat langs hun woningen is voorzien. Zij geven de voorkeur aan een groene aankleding van het scherm.

8.1. In het tracébesluit is wat het geluidscherm betreft voorzien in de volgende bepalingen.

Ingevolge de in artikel 6, tweede lid, van het tracébesluit opgenomen tabel 5 zal langs de woningen van [appellant sub 3] en anderen een niet transparant absorberend geluidscherm van 99 meter lang en 3 meter hoog worden geplaatst.

Ingevolge artikel 10, derde lid, wordt bij geluidschermen, waarbij sprake is van een parallelweg, aan de bewonerszijde minimaal de onderste meter aan het zicht onttrokken door een groene aankleding, bij voorkeur door een haag.

8.2. De woningen van [appellant sub 3] en anderen zijn niet aan een parallelweg gesitueerd, zodat het tracébesluit niet in een groene aankleding van het langs deze woningen te plaatsen geluidscherm voorziet. Volgens het Landschapsplan, dat als bijlage bij het tracébesluit is gevoegd, is geen begroeiing voorzien vanwege de beperkte toegankelijkheid van het gedeelte van het perceel tegenover de woningen van [appellant sub 3] en anderen. De minister heeft toegelicht dat de ruimte tussen het geluidscherm en het perceel van [appellant sub 3] en anderen beperkt is om onderhoud te kunnen uitvoeren. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant sub 3] en anderen geen grond voor de conclusie dat de minister het tracébesluit in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Hoe het niet transparante geluidscherm voor het overige vorm zal worden gegeven is een uitvoeringsaspect dat niet in het tracébesluit hoeft te worden geregeld.

Het betoog slaagt niet.

8.3. Overigens staat in het verweerschrift en is ter zitting door de minister bevestigd dat in overleg met [appellant sub 3] en anderen kan worden voorzien in een groene aankleding van het geluidscherm, indien [appellant sub 3] en anderen het beheer en onderhoud daarvan op zich willen nemen.

Het beroep van [appellant sub 8] voor het overige

9. [appellant sub 8] heeft haar beroepsgrond over het geluidscherm en de financiële uitvoerbaarheid ter zitting ingetrokken.

10. [appellant sub 8] kan zich niet verenigen met het tracébesluit voor zover ten gevolge daarvan de eik op haar perceel dient te worden verwijderd. Zij betoogt dat er maatregelen kunnen worden getroffen om de eik te sparen. Verder betoogt [appellant sub 8] dat, anders dan in de Nota van Antwoord staat, geen overleg met haar wordt gevoerd.

10.1. Ingevolge de in artikel 6, tweede lid, van het tracébesluit opgenomen tabel 5 zal langs de woning van [appellant sub 8] een niet transparant absorberend geluidscherm van 99 meter lang en 3 meter hoog worden geplaatst. De minister heeft toegelicht dat er te weinig ruimte is achter het geluidscherm, met grondkering en fundering, om de eik te kunnen behouden. Er dient volgens de minister een smalle strook te worden vrijgehouden achter het geluidscherm in verband met inspectie en onderhoud. Voorts zullen in de omgeving, zoals ter zitting is bevestigd, andere bomen moeten worden gekapt ten behoeve van de aanpassing van het tracé. Dit heeft tezamen met de ten gevolge van de aanpassingen van het tracé gewijzigde gronddruk en de door de aanpassingen mogelijke aantasting van het wortelstelsel van de eik tot gevolg dat de kans dat de eik omvalt groter wordt. Daarnaast kunnen vallende takken van de eik, die dicht bij het tracé staat, gevaar geven voor het verkeer op de weg.

Gelet daarop geeft het betoog van [appellant sub 8] de Afdeling geen grond voor de conclusie dat de minister zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de eik in verband met het tracébesluit dient te worden gekapt.

Het betoog faalt in zoverre.

10.2. Voor het tracébesluit is de in de Tracéwet geregelde procedure doorlopen. De procedure tot vaststelling van het tracébesluit is gestart met het nemen van een aanvangsbeslissing op 11 juni 2010. Het ontwerptracébesluit is met het milieueffectrapport vervolgens vanaf 31 januari 2014 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode had een ieder de mogelijkheid zienswijzen over het ontwerptracébesluit naar voren te brengen. [appellant sub 8] heeft van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt. Het bieden van andere mogelijkheden voor overleg maakt geen deel uit van de in de Tracéwet geregelde procedure voor de vaststelling van een tracébesluit. Voor zover [appellant sub 8] meent dat overigens onvoldoende overleg met haar heeft plaatsgevonden, ligt daarin geen grond voor onrechtmatigheid van het vastgestelde tracébesluit.

Het betoog faalt in zoverre.

Het beroep van [appellanten sub 1] en het dierenpension.

11. [appellanten sub 1] wonen aan de [locatie E] te Zwolle. Daar is ook het door [appellanten sub 1] geëxploiteerde dierenpension gevestigd.

Het beroep van [appellanten sub 1] en het dierenpension (hierna: [appellanten sub 1] en anderen) ziet op de keervoorziening voor vrachtverkeer die nabij hun perceel is voorzien, de inrichting van hun perceel en het geluidscherm langs hun woning en het dierenpension.

12. [appellanten sub 1] en anderen betogen dat de keervoorziening die in het tracébesluit is voorzien niet toereikend is voor de bevoorrading van het dierenpension door vrachtwagens, omdat deze een lengte hebben van 17,5 meter en bestaan uit een truck met oplegger. Voorts brengen zij naar voren dat niet duidelijk is hoe de parkeerplaatsen op het terrein en de ontsluiting van het terrein zullen worden vorm gegeven indien tot onteigening wordt overgegaan. Evenmin is volgens hen duidelijk op welke wijze de N35 zal worden uitgevoerd en de financiële afwikkeling zal plaatsvinden. [appellanten sub 1] en anderen kunnen zich daarnaast niet verenigen met het niet transparante geluidscherm dat in het tracébesluit is voorzien ter plaatse van hun perceel. Zij betogen dat voor een transparant scherm had moeten worden gekozen, zodat het dierenpension zichtbaar blijft vanaf de N35. Zij brengen naar voren dat niet valt in te zien waarom een eenduidig beeld van geluidschermen daarbij van belang is geacht, terwijl het huidige beeld gevarieerd is.

12.1. Ingevolge artikel 2, tweede lid, en de daarin opgenomen tabel 1, onder 8, en zoals aangegeven op de van het besluit deel uitmakende detailkaart 5, van het tracébesluit wordt een keervoorziening gerealiseerd nabij de [locatie C] en de fietstunnel Oudeweg.

12.2. De minister heeft toegelicht dat deze keervoorziening is bedoeld voor vrachtverkeer dat gebruik zal maken van de zuidelijke parallelweg, die in de in artikel 2, tweede lid, opgenomen tabel 1, onder 3, van het tracébesluit is opgenomen, en daarmee ook voor vrachtverkeer dat zorgt voor de bevoorrading van het dierenpension. In de bestaande situatie is het niet mogelijk om met een vrachtwagen van 17,5 meter lang bij het dierenpension te komen. Thans wordt gebruik gemaakt van een bestaande opstel- en keermogelijkheid op een buurperceel.

Volgens de minister is de keervoorziening ontworpen voor een trekker met oplegger van 16,50 meter. Dat houdt volgens de minister in dat vrachtwagens met een aanhanger tot maximaal 18,75 meter daar kunnen draaien. De minister heeft zijn standpunt onderbouwd met een tekening waarop de keerlussen zijn aangegeven.

De Afdeling ziet gelet op het voorgaande in hetgeen [appellanten sub 1] en anderen naar voren hebben gebracht geen grond voor de conclusie dat de minister zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de keervoorziening toereikend is in verband met de bevoorrading van het dierenpension en het tracébesluit in zoverre niet had mogen vaststellen.

Het betoog faalt in zoverre.

12.3. Het perceel van [appellanten sub 1] en anderen wordt in de bestaande situatie ontsloten via het perceel [locatie F]. Voor het realiseren van de zuidelijke parallelweg langs de N35 zal een gedeelte van de gronden van [appellanten sub 1] en anderen dienen te worden verworven. De parallelweg zal op twee locaties ten noorden van het perceel van [appellanten sub 1] en anderen voorzien in een ontsluiting op de N35, die op de van het tracébesluit deel uitmakende detailkaart 5 zijn aangegeven, zoals ter zitting door de minister is toegelicht. Op de tot het tracébesluit behorende detailkaarten is aangegeven hoe de N35 zal worden vormgegeven. Voorts heeft de minister toegelicht dat zal worden voorzien in parkeerplaatsen op het perceel, waar hij reeds rekening mee heeft gehouden in het kader van de schadeloosstelling. Hoe aan de parkeerruimte vorm zal worden gegeven is een uitvoeringsaspect dat niet in het tracébesluit hoeft te worden geregeld.

De Afdeling ziet in het betoog van [appellanten sub 1] en anderen gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de minister het tracébesluit in zoverre niet had mogen vaststellen.

Het betoog faalt in zoverre.

12.4. Ingevolge de in artikel 6, tweede lid, van het tracébesluit opgenomen tabel 5 zal langs het dierenpension en de woning aan de [locatie E] een niet transparant reflecterend geluidscherm van 3 meter hoog en 107 meter lang worden geplaatst. In de toelichting bij het tracébesluit staat dat naar aanleiding van ingekomen zienswijzen van omwonenden is voorzien in een niet transparant reflecterend verticaal geluidscherm, in plaats van in een transparant hellend scherm. Daarbij heeft de minister in aanmerking genomen dat enkel op twee locaties een transparant geluidscherm zal worden gerealiseerd. Dit zijn de locatie ter hoogte van de dorpskern Wijthmen, in verband met het behoud van de visuele relatie tussen Wijthmen en Soeslo en de zichtbaarheid van de lanen aan weerszijden van de N35 aldaar, en de locatie langs de Ganzenpanweg 8, in verband met verlies aan lichtinval en uitzicht omdat het scherm op korte afstand van de woning op dat perceel wordt geplaatst. Voor het overige is vanwege een eenduidig beeld langs de N35 gekozen voor een niet transparant scherm.

De minister heeft een foto overgelegd waaruit blijkt dat het zicht op het dierenpension vanaf de N35 reeds beperkt is vanwege het aldaar aanwezige groen. Voorts is, zoals de minister ter zitting heeft toegelicht, ook overigens vanaf de N35 niet waar te nemen dat ter plaatse een dierenpension is gevestigd.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het betoog van [appellanten sub 1] en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het voorzien in een transparant geluidscherm ter plaatse van het dierenpension en het tracébesluit in zoverre niet had mogen vaststellen.

Het betoog faalt in zoverre.

12.5. Voor zover het betoog van [appellanten sub 1] en anderen zo moet worden opgevat dat zij vrezen voor schade ten gevolge van het tracébesluit overweegt de Afdeling dat de vergoeding van eventuele schade vanwege de realisering van het tracébesluit een aspect is dat primair in het kader van een verzoek om schadevergoeding of nadeelcompensatie dient te worden beoordeeld. Artikel 22 van de Tracéwet en de Beleidsregel Nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 bevatten hiervoor een regeling met afzonderlijke procedures en eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. In hetgeen [appellanten sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor de verwachting dat de schade zodanig zal zijn, dat de minister bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de uitvoering van het tracébesluit worden gediend.

Het betoog faalt in zoverre.

Het beroep van Karba Rekreatiecentrum en [appellant sub 5]

13. Karba Rekreatiecentrum en [appellant sub 5] exploiteren aan de [locatie G] te Zwolle een recreatiebedrijf voor karten, midgetgolf, kleine feesten en partijen. [appellant sub 5] woont bij zijn bedrijf aan de [locatie H]. Ter hoogte van het recreatiecentrum en de woning van Karba Rekreatiecentrum en [appellant sub 5] worden onder meer de N35 verbreed en de parallelweg aangepast, waardoor die dichterbij de woning en het recreatiecentrum komen te liggen. Zij vrezen hierdoor nadelige gevolgen te ondervinden in de vorm van geluidhinder en verminderde bereikbaarheid.

14. Karba Rekreatiecentrum en [appellant sub 5] betogen dat ten onrechte geen geluidmetingen zijn verricht ter plaatse van hun woning aan de [locatie F]C te Zwolle, zodat onduidelijk is of de woning in de toekomst nog wel bewoonbaar is en of eventuele benodigde geluidbeperkende maatregelen zullen worden getroffen.

14.1. Ten behoeve van het tracébesluit is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn onder meer neergelegd in het hoofdrapport "Akoestisch onderzoek TB Zwolle-Wijthmen, hoofdrapport, Wet milieubeheer" van mei 2015 (hierna: akoestisch hoofdrapport Wet milieubeheer) en het rapport "Akoestisch onderzoek TB N35 Zwolle-Wijthmen, deelrapport specifiek, Wet milieubeheer" van mei 2015 (hierna: akoestisch deelrapport Wet milieubeheer. In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting ten gevolge van het tracébesluit op de gevel van de woning aan de [locatie F]C te Zwolle berekend. Het vaststellen van de geluidbelasting door middel van een meting ten behoeve van het nemen van een tracébesluit, zoals Karba Rekreatiecentrum en [appellant sub 5] wensen, is niet mogelijk, omdat de daarbij te betrekken toekomstige situatie uit de aard der zaak alleen kan worden beoordeeld aan de hand van een rekenmodel. In zoverre heeft de minister in het kader van de vaststelling van het tracébesluit mogen afzien van het verrichten van geluidmetingen.

Het betoog faalt in zoverre.

14.2. Over de vragen of de woning in de toekomst nog wel bewoonbaar is en of de benodigde geluidbeperkende maatregelen zullen worden getroffen heeft de minister onweersproken gesteld dat de woning aan de [locatie H] te Zwolle nog niet is gelegaliseerd door de gemeente Zwolle. Vooruitlopend op de mogelijke legalisering van de woning is de woning volgens de minister als saneringswoning meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Uit de paragrafen 5.2.4, 5.3.6 en 5.3.7 van het akoestisch deelrapport Wet milieubeheer blijkt dat de woning aan de [locatie H] is betrokken in de afweging met betrekking tot de te treffen bron- en schermmaatregelen voor onderscheidenlijk de clusters 3, 12 en 13. De daaruit volgende doelmatige maatregelen zijn opgenomen in artikel 6, eerste en tweede lid, van het tracébesluit. Volgens het akoestisch deelrapport Wet milieubeheer bedraagt de geluidbelasting op de woning aan de [locatie H] na de te treffen maatregelen in artikel 6 van het tracébesluit 59.14 dB. Deze waarde is vrijwel gelijk aan de geluidbelasting die de woning ondervindt bij een volledige benutting van het geluidproductieplafond, te weten 59,79 dB. Rekreatiecentrum en [appellant sub 5] hebben deze bevindingen in het akoestisch onderzoek niet bestreden. In aanvulling daarop heeft de minister naar voren gebracht dat de streefwaarde voor sanering wel wordt overschreden, zodat na het onherroepelijk worden van het tracébesluit onderzoek dient de worden verricht naar de geluidisolatie van de woning en de mogelijk te treffen maatregelen aan de woning om te voldoen aan de in de Wet milieubeheer gestelde binnenwaarde. Een onderzoek naar de uit te voeren gevelisolatie komt voorts aan bod nadat de woning als zodanig is bestemd, aldus de minister.

14.3. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen Karba Rekreatiecentrum en [appellant sub 5] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de minister wat betreft de woning aan de [locatie H] te Zwolle niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de in artikel 6 van het tracébesluit opgenomen geluidbeperkende maatregelen. Voor zover het betoog van Karba Recreatiecentrum en [appellant sub 5] ertoe strekt dat bij de vaststelling van het tracébesluit reeds verdergaand onderzoek had moeten worden verricht naar het treffen van geluidbeperkende maatregelen aan de woning overweegt de Afdeling dat - nog daargelaten dat de woning als zodanig dient te zijn bestemd om voor het treffen van geluidbeperkende maatregelen aan de woning in aanmerking te komen - het hier gaat om maatregelen om de in de Wet milieubeheer gestelde binnenwaarde te behalen. Deze maatregelen zijn geen onderdeel van het tracébesluit en kunnen derhalve niet aan de orde komen in deze procedure.

Het betoog faalt.

15. Karba Rekreatiecentrum en [appellant sub 5] betogen verder dat onduidelijk is hoe de bereikbaarheid van het recreatiebedrijf tijdens de aanleg en na realisatie van het tracébesluit gewaarborgd is, zodat evenmin duidelijk is of sprake zal zijn van omzetderving. Volgens hen had het tracébesluit niet mogen worden vastgesteld terwijl zij in grote financiële onzekerheid achterblijven.

15.1. Ter zitting is de bereikbaarheid van Karba Rekreatiecentrum na realisatie van het tracébesluit door de minister toegelicht. De bereikbaarheid van Karba Rekreatiecentrum in de toekomstige situatie via de parallelweg zal veranderen en via een ander kruispunt zal lopen. De ontsluiting van het recreatiecentrum op de parallelweg is op de bij het tracébesluit behorende detailkaart 6 weergegeven. Karba Rekreactiecentrum en [appellant sub 5] hebben geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat de bereikbaarheid van het recreatiecentrum verslechtert ten opzichte van de bestaande situatie. Het betoog geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de minister het tracébesluit in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

15.2. Voor zover Karba Rekreatiecentrum en [appellant sub 5] bewegwijzering naar hun recreatiecentrum wensen, heeft de minister toegelicht dat in de huidige situatie het recreatiebedrijf niet is opgenomen in de officiële bewegwijzering van de N35. Volgens de minister zal Rijkswaterstaat nog een voorstel doen voor de bebording in het projectgebied en zal in dat kader de mogelijke bebording langs het onderliggend wegennet naar het recreatiebedrijf worden betrokken. Naar het oordeel van de Afdeling betreft de bewegwijzering naar het bedrijf van Karba Rekreatiecentrum en [appellant sub 5] een uitvoeringsaspect dat niet in het tracébesluit behoeft te worden vastgelegd. Dit geldt ook voor de gevolgen voor de bereikbaarheid die gepaard gaan met de werkzaamheden tijdens de verbreding van de N35. Deze dienen te worden betrokken bij de belangenafweging omtrent de vaststelling van het tracébesluit, maar betreffen voor het overige details over de uitvoering. In dat kader heeft de minister ter zitting toegelicht dat in het contract met de aannemer de verplichting zal worden opgenomen dat gedurende de werkzaamheden Karba Rekreatiecentrum bereikbaar blijft. Gelet op het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat op voorhand niet vaststaat dat de uitvoering van de bouwwerkzaamheden onvermijdelijk leidt tot onaanvaardbare hinder.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellante sub 6]

16. [appellante sub 6] woont aan de [locatie J] te Wijthmen en exploiteert op deze locatie een autobedrijf. Ter hoogte van de woning en het autobedrijf wordt onder meer de N35 in zuidwaartse richting verlegd, waardoor het autobedrijf niet langer zichtbaar zal zijn voor het verkeer op de N35.

17. [appellante sub 6] voert aan in grote financiële onzekerheid te verkeren, nu haar autobedrijf als gevolg van de verlegging van de N35 haar zichtlocatie zal verliezen en met de minister in het kader van de aankoop van een deel van haar gronden geen overeenstemming is bereikt over een financiële compensatie. Zij voert aan dat haar autobedrijf is gespecialiseerd in de aan- en verkoop van occasions en daarbij erg afhankelijk is van passanten. Door de verlegging zal minder verkeer langs het autobedrijf rijden en dit zal volgens [appellante sub 6] leiden tot inkomens- en vermogensschade. [appellante sub 6] vreest voor het voortbestaan van haar bedrijf.

17.1. Ter zitting heeft de minister gesteld dat de voor de realisatie van het tracébesluit benodigde gronden van [appellante sub 6] aan de overzijde van de huidige N35 niet nodig zijn voor de exploitatie van het autobedrijf. Volgens de minister zal [appellante sub 6] mogelijk schade kunnen lijden als gevolg van verminderde verkeersintensiteiten langs het autobedrijf, maar hij verwacht niet dat het wegvallen van de zichtlocatie een dusdanige invloed zal hebben dat de bedrijfsvoering niet zou kunnen worden gecontinueerd. Daartoe stelt de minister dat het bedrijf vooral handelt in schadeauto’s die worden opgekocht van verzekeringsmaatschappijen en worden doorverkocht aan voornamelijk handelaars en dat het bedrijf bereikbaar blijft via de oude Heinoseweg. In hetgeen [appellante sub 6] heeft gesteld ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze uitgangspunten.

Ter zitting heeft de minister toegelicht dat geprobeerd is zowel de aankoop van de gronden als de vergoeding van eventuele schade te combineren. Onder verwijzing naar het bij zijn verweerschrift gevoegde advies van een door Rijkswaterstaat ingestelde onafhankelijke schadebeoordelingscommissie van 21 augustus 2015 stelt de minister dat de eventuele schade pas achteraf kan worden vastgesteld. [appellante sub 6] kan daartoe een verzoek tot nadeelcompensatie indienen, aldus de minister.

17.2. De vergoeding van de eventuele schade als gevolg van de verlegging van de N35 ter hoogte van de [locatie J] is een aspect dat primair in het kader van een verzoek om schadevergoeding of nadeelcompensatie dient te worden beoordeeld. Artikel 22 van de Tracéwet in samenhang bezien met de in artikel 13 van het tracébesluit opgenomen Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructuur en milieu 2014 bevatten hiervoor een regeling met afzonderlijke procedures en eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.

[appellante sub 6] heeft de gestelde schade als gevolg van het verliezen van de zichtlocatie niet nader onderbouwd. In hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor de verwachting dat de schade door het verliezen van de zichtlocatie zodanig zal zijn dat de minister bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de uitvoering van het tracébesluit zijn gemoeid.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellante sub 4]

18. [appellante sub 4] exploiteert een melkveebedrijf aan de [locatie K] te Zwolle. Voor de realisering van het tracébesluit zijn gronden van [appellante sub 4] nodig. Dit heeft nadelige effecten voor haar bedrijfsvoering.

19. [appellante sub 4] betoogt dat door het tracébesluit haar perceel wordt doorsneden waardoor meerdere percelen ontstaan die moeilijker te bereiken zijn. Dit brengt schade met zich voor haar bedrijfsvoering, omdat moet worden omgereden, extra vervoersbewegingen nodig zijn en daarnaast is de verkeersveiligheid in het geding. Zij voert aan dat de minister er ten onrechte niet voor heeft gekozen om de watergang, de Baarlerwetering, en de waterberging aan de zuidzijde van haar perceel te verleggen. Volgens haar kan daarmee een landbouwkundig goed verkaveld perceel voor haar worden gerealiseerd, omdat zij ten zuiden daarvan nog een perceel heeft. Het verplaatsen is volgens haar niet duurder dan de schade die zij zal lijden als gevolg van de doorsnijding van haar percelen vanwege het tracébesluit. Ook vanuit milieukundig en verkeerskundig oogpunt is dit beter, aldus [appellante sub 4]. Zij voert aan dat het waterschap in beginsel positief staat tegenover het verleggen van de watergang en de waterberging en dat er geen hydrologische of ecologische bezwaren zijn. Volgens [appellante sub 4] heeft de minister deze mogelijkheid onvoldoende onderzocht en onvoldoende rekening gehouden met haar bedrijfsbelangen.

19.1. Vast staat dat voor de realisering van het tracébesluit percelen van [appellante sub 4] benodigd zijn. De minister stelt dat de percelen die [appellante sub 4] overhoudt na realisatie van het tracébesluit alle bereikbaar zijn. Dit is door [appellante sub 4] niet gemotiveerd weerlegd. Volgens de minister is de verlegging van de Baarlerwetering, zoals [appellante sub 4] voorstaat, niet nodig voor de realisering van het tracébesluit en daarom niet opgenomen in het tracébesluit. Daarbij heeft de minister toegelicht dat de mogelijkheden daartoe worden bezien in het aanbod van de ruiling van de gronden en de onderhandelingen over de aankoop van de benodigde percelen van [appellante sub 4].

19.2. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de minister het voorstel van [appellante sub 4] had moeten betrekken bij de vaststelling van het tracébesluit. Voorts is de vergoeding van eventuele schade als gevolg van het verlies aan gronden vanwege de realisering van het tracébesluit een aspect dat primair in het kader van een verzoek om schadevergoeding of nadeelcompensatie dient te worden beoordeeld. Artikel 22 van de Tracéwet en de Beleidsregel Nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 bevatten hiervoor een regeling met afzonderlijke procedures en eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. In hetgeen [appellante sub 4] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor de verwachting dat de schade zodanig zal zijn, dat de minister bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de uitvoering van het tracébesluit worden gediend.

Het betoog faalt.

Het beroep van Sauna Swoll en anderen

20. Sauna Swoll en anderen hebben ter zitting hun beroepsgronden over geluidhinder ingetrokken.

21. Sauna Swoll en anderen zijn gevestigd onderscheidenlijk wonen aan de Heinoseweg 26 te Zwolle. Op deze locatie exploiteren zij een sauna met verschillende binnen- en buitenbaden die verspreid liggen in een groen aangelegde tuin met zonneweides. Ter hoogte van de sauna voorziet het tracébesluit in het in zuidwaartse richting verleggen van de N35 en een ongelijkvloerse aansluiting Kroesenallee, waarbij de nieuwe verbindingsweg Kroesenallee via een viaduct over de N35 wordt geleid. Sauna Swoll en anderen vrezen hiervan nadelige gevolgen te ondervinden voor de exploitatie van hun sauna.

22. Sauna Swoll en anderen betogen dat door de aanleg van het in het tracébesluit voorziene viaduct en de verhoogde ligging van de toe- en afrit naar en van het viaduct op ongeveer 100 meter afstand van hun sauna zicht zal bestaan vanuit het saunaterrein op de auto’s die rijden over de verhoogde toe- en afrit en het viaduct. Zij voeren aan dat hierdoor de belevingswaarde van een saunabezoek afneemt en dat de saunabezoekers in hun privacy(beleving) worden aangetast. Zij vrezen dat dit zal leiden tot een afname van het aantal bezoekers van hun sauna. Deze nadelen kunnen volgens hen worden beperkt door de aansluiting Kroesenallee verdiept aan te leggen met een tunnel onder de N35 door in plaats van met een viaduct over de N35 heen. Zij voeren aan dit voorstel reeds in de zienswijze naar voren te hebben gebracht, maar dat dit is verworpen met verwijzing naar een andere variant, namelijk de verdiepte ligging van de N35. Volgens Sauna Swoll en anderen zal de verdiepte aanleg van de aansluiting Kroesenallee veel goedkoper zijn dan de door de minister onderzochte geheel verdiepte aanleg van de N35, die om budgettaire redenen is afgewezen. Daarnaast is een verdiepte ligging van de aansluiting Kroesenallee landschappelijk beter in te passen en hoeft, nu na het ontwerpbesluit is gebleken dat de N35 vanwege het grondwater een halve meter hoger moet worden aangelegd, minder diep gegraven te worden, aldus Sauna Swoll en anderen. Hierdoor zijn de kosten van een viaduct hoger en die van een verdiepte ligging van de aansluiting Kroesenallee lager dan oorspronkelijk gedacht. Volgens Sauna Swoll en anderen is onvoldoende rekening gehouden met hun belangen.

22.1. Ter zitting is besproken dat in verband met de benodigde boscompensatie ten zuiden van de aansluiting Kroesenallee een dichte beplantingsstrook zal worden aangebracht, maar dat daarmee niet al het zicht vanuit het saunaterrein op de aansluiting en andersom kan worden voorkomen. Hier staat volgens de minister echter tegenover dat de voorziene hooggelegen toe- en afrit naar en van het viaduct een positief effect heeft op het geluid afkomstig van het verkeer op de N35. Naast geluidafscherming zorgt het grondlichaam ook voor beperking van het zicht vanaf de N35 op het saunaterrein, aldus de minister. De minister stelt dat over de N35 meer verkeer rijdt dan over het viaduct. Volgens de minister is de door Sauna Swoll en anderen voorgestelde verdiepte ligging van de aansluiting Kroesenallee op voorhand niet beter ten aanzien van geluid en privacy dan de gekozen variant. Daarnaast is volgens de minister de door Sauna Swoll en anderen voorgestelde verdiepte ligging redelijkerwijs niet mogelijk, omdat deze een stuk duurder zou zijn dan het geheel verdiept aanleggen van de N35 zou zijn. Daartoe heeft de minister toegelicht dat bij het voorstel van Sauna Swoll en anderen de wegenstructuur aan twee kanten van de N35 onder de grondwaterstand zou moeten worden aangelegd. Dit geldt volgens de minister niet alleen voor de voorgestelde tunnel, maar ook voor delen van de twee afritten, de twee toeritten en de Kroesenallee, als verbindingsweg naar de huidige N35/Heinoseweg. Vanwege de hoge grondwaterstand in het gebied dienen de te verdiepen weggedeelten in een betonnen bakconstructie te worden aangelegd. Ook tijdens de uitvoeringswerkzaamheden moeten hierdoor extra maatregelen worden getroffen en is het beheer en onderhoud aanzienlijk duurder, aldus de minister.

22.2. In hetgeen Sauna Swoll en anderen hebben aangevoerd, is geen grond gelegen om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de minister over de financiële en de uitvoeringsbezwaren van de door Sauna Swoll en anderen gewenste verdiepte ligging van de aansluiting Kroesenallee. Voor zover zij in dit verband naar voren hebben gebracht dat de minister ten onrechte de financiële bezwaren van het door hen gedane voorstel niet inzichtelijk heeft gemaakt, overweegt de Afdeling dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat het aangedragen alternatief vanwege hogere kosten als gevolg van aanleg onder de grondwaterstand evident duurder is dan de in het tracébesluit opgenomen ongelijkvloerse kruising met een viaduct, zodat de minister in zoverre in redelijkheid heeft kunnen afzien van een nader onderzoek naar het door Sauna Swoll en anderen gewenste alternatief.

In hetgeen Sauna Swoll en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de minister in zoverre de betrokken belangen niet op evenwichtige wijze heeft afgewogen en dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de keuze om de bedoelde aansluiting middels een viaduct te realiseren.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 11]

23. [appellant sub 11] woont aan de [locatie L] te Dalfsen. Het beroep van [appellant sub 11] ziet op het in het tracébesluit voorziene geluidscherm bij zijn woning.

24. [appellant sub 11] betoogt allereerst dat de plaatsing van een geluidscherm op nog geen vier meter afstand van zijn woning zijn vrije uitzicht aantast en zal leiden tot verminderde lichtinval in zijn woning. Het plaatsen van een deels transparant scherm is volgens hem niet afdoende nu een dergelijk scherm snel vies wordt. Ook biedt het voorziene geluidscherm geen afdoende bescherming tegen de geluidbelasting op de zolder van de woning en wordt de karakteristieke uitstraling die zijn woning heeft in het landschap teniet gedaan, aldus [appellant sub 11]. Volgens [appellant sub 11] had de minister vanwege technische en landschappelijke bezwaren moeten afzien van een geluidscherm en moeten kiezen voor andere geluidbeperkende maatregelen, zoals geluidreducerend asfalt dan wel gevelisolatie aan zijn woning. Dit is onvoldoende betrokken bij de afweging om geluidbeperkende maatregelen te treffen, aldus [appellant sub 11].

24.1. De N35 is vermeld op de geluidplafondkaart die is vastgesteld bij de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer, zodat ingevolge artikel 11.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer de regeling omtrent geluidproductieplafonds in titel 11.3 van deze wet op de N35 van toepassing is.

24.2. De woning aan de [locatie L] te Dalfsen is meegenomen in de eerder genoemde aan het tracébesluit ten grondslag gelegde akoestische rapporten, te weten akoestisch hoofdrapport Wet milieubeheer en akoestisch deelrapport Wet milieubeheer. Daarin is de woning aangemerkt als saneringswoning als bedoeld in artikel 11.57, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, omdat het hier aan de orde zijnde deel van de N35 in bijlage 4 van het Besluit geluid milieubeheer is opgenomen. Ingevolge artikel 11.59, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt voor deze woning een streefwaarde van 60 dB. Uit het akoestisch deelrapport Wet milieubeheer volgt dat zonder het treffen van geluidbeperkende maatregelen de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie L] na uitvoering van het tracébesluit 70,34 dB zou zijn, zodat ter plaatse van de woning aan de [locatie L] zowel de streefwaarde voor sanering, als bedoeld in artikel 11.59 van de Wet milieubeheer als de maximale waarde van 65 dB als bedoeld in artikel 11.2 van die wet worden overschreden. In de paragrafen 5.2.7 en 5.3.11 van het akoestisch deelrapport Wet milieubeheer is derhalve beschreven welke maatregelen bij de woning van [appellant sub 11] doelmatig zijn om de geluidbelasting te beperken.

24.3. Uit paragraaf 5.2.7 van het akoestisch deelrapport Wet milieubeheer volgt dat de woning aan de [locatie L] samen met de woningen aan de [locatie L]a en 10 deel uitmaakt van cluster 6. Ten aanzien van dit cluster is overwogen dat het cluster voldoende reductiepunten genereert om een Dunne Geluidreducerende Deklaag type B toe te passen, waardoor een bronmaatregel voor cluster 6 in principe doelmatig is. Echter wanneer dit type asfalt voor cluster 6 wordt toegepast is er volgens het rapport over een beperkte weglengte sprake van drie verschillende wegdektypen; ter hoogte van de kruising met de Koelmansstraat wordt een wegdekverharding van standaard fijn asfalt toegepast, aansluitend voor cluster 6 het doelmatige Dunne Geluidreducerende Deklaag type B over een lengte van 500 meter en vervolgens ten oosten hiervan de bestaande Dunne Geluidreducerende Deklaag type A wegdekverharding. Het toepassen van drie verschillende wegdektypen over een relatief beperkte weglengte is vanwege beheer en onderhoud niet wenselijk, aldus het akoestisch deelrapport Wet milieubeheer. Ter zitting heeft de minister daarover naar voren gebracht dat de verschillende typen asfalt onder meer een verschillende levensduur hebben en daardoor op verschillende momenten vervangen moeten worden. Ten aanzien van het voorstel van [appellant sub 11] om een Dunne Geluidreducerende Deklaag type B over een grotere weglengte richting het zuiden toe te passen in plaats van richting het kruispunt van de N35 met de Koelmansstraat heeft de minister toegelicht dat daarmee in deze situatie de geluidbelasting onvoldoende kan worden gereduceerd, namelijk 1 dB. Deze toelichting van de minister komt de Afdeling niet onjuist voor.

24.4. In paragraaf 5.3.11 van het akoestisch deelrapport Wet milieubeheer is voorts voor cluster 17, waartoe de woningen aan het [locatie L], [locatie M] en [locatie N] te Dalfsen behoren, bezien welke geluidafschermende maatregelen doelmatig worden geacht. Daaruit volgt dat een scherm van 4 meter hoog en 80 meter lang doelmatig wordt geacht als schermmaatregel voor de woningen in cluster 17. De minister stelt dat in het tracébesluit vanwege overwegende bezwaren van landschappelijke aard, als bedoeld in artikel 11.29 van de Wet milieubeheer, uiteindelijk is besloten om ter hoogte van de woning aan de [locatie L] een scherm van 3 meter hoog met een lengte van 110 meter te realiseren. De minister heeft daartoe naar voren gebracht dat naar aanleiding van de zienswijzen een aantal uitgangspunten voor het plaatsen van geluidschermen in het landschapsplan is gewijzigd. Zo is de hoogte van geluidschermen overwegend 3 meter. Volgens de minister sluit deze hoogte aan bij een goede stedelijke inpassing en architectonische samenhang van de geluidschermen, waarbij de hoogte mede is ingegeven ter beperking van de schaduwwerking. Het scherm bij de woning van [appellant sub 11] zal volgens de minister aan de bovenzijde transparant worden uitgevoerd teneinde de effecten van lichtinval en uitzichtverlies zoveel mogelijk te beperken. Incidenteel zal het scherm worden gereinigd. Verder kan volgens de minister de bestaande haag blijven staan, zodat de eerste meter van het scherm aan het zicht wordt onttrokken. Dit is opgenomen in hoofdstuk 5 van het landschapsplan. Voorts stelt de minister dat door het realiseren van een lager en langer scherm ter hoogte van de woning aan de [locatie L], dan in het akoestisch onderzoek doelmatig is geacht, de geluidbelasting bij de woningen aan de [locatie M] en [locatie N] nog verder wordt verlaagd. Bij de woning aan de [locatie L] leidt het voorziene scherm ertoe dat de geluidbelasting 0,5 dB minder wordt gereduceerd op de begane grond en 4 dB minder op de zolder dan het scherm zoals onderzocht in het akoestisch rapport. De minister stelt dat met het in het tracébesluit voorziene geluidscherm de geluidbelasting op de woning aan de [locatie L] wordt verlaagd ten opzichte van het geluidproductieplafond.

24.5. Het door de minister bedoelde scherm is opgenomen in de in artikel 6, tweede lid, van het tracébesluit opgenomen tabel 5. Uit het akoestisch deelrapport Wet milieubeheer volgt dat de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie L] na de te treffen maatregelen in het tracébesluit 64,2 dB bedraagt. De streefwaarde voor sanering wordt met 4 dB overschreden, zodat op grond van artikel 11.64 van de Wet milieubeheer na het onherroepelijk worden van het tracébesluit onderzoek dient te worden verricht naar de geluidisolatie van de woning. In dat kader zal volgens de minister worden bezien welke maatregelen aan de woning getroffen moeten worden om te voldoen aan de gestelde binnenwaarde in de woning alsmede de zolder indien deze als geluidgevoelige ruimte is aan te merken. Een geluidscherm is volgens de minister nodig omdat het gelet op de hoge geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie L] niet mogelijk is om met het alleen treffen van maatregelen aan de woning de geluidbelasting voldoende te beperken. Bovendien is het scherm ook nodig voor de twee andere woningen in het cluster, aldus de minister.

24.6. [appellant sub 11] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van het standpunt van de minister over de geluidafschermende werking van het voorziene geluidscherm. Gelet op de mate waarin het geluidscherm de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de [locatie L], [locatie M] en [locatie N] vermindert alsmede op de door de minister gegeven uiteenzetting, is de Afdeling van oordeel dat de minister de door [appellant sub 11] naar voren gebrachte bezwaren van landschappelijke aard in redelijkheid niet overwegend heeft kunnen achten. Gelet op het voorgaande heeft de minister op goede gronden kunnen besluiten een geluidscherm te plaatsen ter hoogte van de woning aan de [locatie L] te Dalfsen.

Voor zover [appellant sub 11] doelt op het treffen van geluidbeperkende maatregelen aan zijn woning, overweegt de Afdeling dat deze geen deel uitmaken van het tracébesluit en derhalve niet aan de orde kunnen komen in deze procedure.

Het betoog faalt.

25. [appellant sub 11] stelt in de huidige situatie wateroverlast te ondervinden en hij vreest dat dit door het tracébesluit zal toenemen. Ter zitting heeft hij aangevoerd dat deze grond vooral is ingegeven door de onduidelijkheid over de uitvoering van het geluidscherm en hoe het water dan zal wegstromen.

25.1. De Afdeling stelt voorop dat de thans ondervonden wateroverlast geen gevolg is van het tracébesluit en in zoverre in deze procedure niet aan de orde kan komen.

25.2. Over de uitvoering van het geluidscherm heeft de minister ter zitting toegelicht dat contractuele eisen zullen worden gesteld aan de aannemer om indien dit voor een goede afwatering nodig is in de zijberm van de N35 drainage of infiltratiemaatregelen te treffen. Bij de vaststelling van het tracébesluit bestond daartoe geen noodzaak, aldus de minister. In hetgeen [appellant sub 11] heeft aangevoerd en gelet op verhandelde ter zitting heeft [appellant sub 11] niet aannemelijk gemaakt dat de minister beschikte over onvoldoende kennis over de relevante feiten om te kunnen concluderen dat de plaatsing van een geluidscherm bij de woning van [appellant sub 11] geen belemmering vormt voor de afwatering van de weg.

Het betoog faalt.

26. [appellant sub 11] betoogt verder dat hij door de plaatsing van het geluidscherm zijn landbouwgrond, waar hij een fruitopstand heeft en geiten houdt, niet meer vanaf de N35 kan bereiken maar afhankelijk is geworden van een recht van overpad over het erf van zijn buurman.

26.1. De minister stelt dat door de gemeente Dalfsen enkele jaren geleden een vrijgelegen bereikbaarheidsweg is aangelegd vanaf het kruispunt Koelmansstraat op de N35 naar de woningen aan de Ganzepanweg waardoor niet langer sprake is van een extra uitrit op de N35. Een extra uitrit op de N35 is volgens de minister uit het oogpunt van verkeersveiligheid niet gewenst. De door [appellant sub 11] op eigen terrein gehandhaafde toegangspoort naar de N35 heeft niet langer een formele status, aldus de minister. De minister stelt dat de bereikbaarheid van het landbouwperceel geen verband houdt met het tracébesluit of het als gevolg daarvan plaatsen van een geluidscherm.

26.2. Niet is bestreden dat het landbouwperceel bereikbaar is via de door de minister bedoelde weg aan de achterzijde van het perceel. Daargelaten of het vervallen van de aansluiting van het perceel op de N35 het gevolg is van het tracébesluit ziet de Afdeling in dit betoog geen grond gelegen dat de minister niet in redelijkheid het tracébesluit heeft kunnen vaststellen zonder te voorzien in de door [appellant sub 11] gewenste ontsluiting van zijn landbouwperceel op de N35.

Het betoog faalt.

27. Voorts vreest [appellant sub 11] dat door de werkzaamheden en de plaatsing van het geluidscherm schade aan zijn in 1870 gebouwde woning zal ontstaan als gevolg van trillingen die met deze werkzaamheden gepaard gaan. Hij wenst dat de bouwkundige staat van zijn woning wordt vastgesteld voorafgaand aan de werkzaamheden. Tevens wenst hij waarborgen om verdere scheurvorming tegen te gaan.

27.1. Ter zitting heeft de minister toegelicht geen schade te verwachten. Voor het geluidscherm hoeft niet geheid te worden en aan de aannemer zullen contractuele eisen worden gesteld om schade te voorkomen dan wel te beperken. Indien nodig zal een nulmeting worden verricht, aldus de minister. [appellant sub 11] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld dat de schade, voor zover deze zich zal voordoen, zodanig groot is dat de minister niet in redelijkheid het tracébesluit heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 10]

28. Ter zitting heeft [appellant sub 10] zijn beroepsgrond dat zijn woning niet is betrokken in het aan het tracébesluit ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek ingetrokken.

29. [appellant sub 10] woont aan de [locatie P] te Dalfsen op de hoek met de Ganzepanweg. In een loods bij zijn woning reviseert hij kleine landbouwmachines. Ter hoogte van zijn woning wordt onder meer de gelijkvloerse aansluiting op de Koelmansstraat aangepast. Hij richt zich tegen het tracébesluit voor zover daarin geen extra geluidbeperkende maatregelen zijn opgenomen om de geluidbelasting op de gevel van zijn woning te verlagen.

30. [appellant sub 10] betoogt meer geluidhinder te zullen ondervinden van afremmende en optrekkende auto’s op het kruispunt van de N35 met de Koelmansstraat, dat als gevolg van het tracébesluit dichter bij zijn woning komt te liggen. Hij voert aan dat ten onrechte voor zijn woning geen geluidbeperkende maatregelen, zoals geluidarm asfalt dan wel een geluidscherm, worden getroffen, terwijl voor de woning aan de Ganzepanweg 3 wel maatregelen worden getroffen en hij een hogere geluidbelasting heeft dan bij die woning het geval is. Volgens hem zijn veel van de reductiepunten om geluidbeperkende maatregelen voor de woningen in zijn cluster te treffen onbenut gebleven en zijn er mogelijkheden om een geluidscherm te plaatsen.

30.1. Uit paragraaf 5.2.6 van het eerder genoemde akoestisch deelrapport Wet milieubeheer volgt dat de woning aan de [locatie P] te Dalfsen is betrokken in de afweging voor doelmatige bronmaatregelen in cluster 5. Daarover staat in het rapport dat dit cluster genoeg reductiepunten genereert om geluidarm asfalt type Dunne Geluidreducerende Deklaag type B toe te passen. Vanwege technische bezwaren kan volgens het rapport dit type asfalt maar tot 200 m voor de kruising met de Koelmansstraat worden toegepast. Vanwege de beperkte lengte waarover deze maatregel kan worden toegepast is deze maatregel niet doelmatig voor cluster 5, aldus het rapport.

30.2. De Afdeling stelt vast dat uit artikel 10 van de Regeling geluid milieubeheer in samenhang bezien met tabel 1 in bijlage 3 van die regeling volgt dat een dunne deklaag als bronmaatregel niet wordt toegepast op kruisingen en rotondes. Gelet op deze bepaling heeft de minister terecht afgezien van het toepassen van geluidreducerend asfalt op het kruispunt bij de woning van [appellant sub 10].

Het betoog faalt in zoverre.

30.3. In paragraaf 5.3.10 van het akoestisch deelrapport Wet milieubeheer zijn de mogelijk te treffen schermmaatregelen voor de woningen in cluster 16, waartoe de woning aan de [locatie P] te Dalfsen behoort, bezien. Volgens het rapport is een scherm van 3 meter hoog en 70 meter lang de gewenste doelmatige maatregel voor dit cluster. Ter zitting is besproken dat dit scherm niet tot voorbij de woning aan de [locatie P] komt, omdat het vanwege verkeersveiligheidsoverwegingen niet mogelijk is het geluidscherm verder door te trekken in de richting van het kruispunt van de N35 met de Koelmansstraat. Daarbij heeft [appellant sub 10] toegelicht op welke locaties het volgens hem wel mogelijk is om een geluidscherm te realiseren dat voldoet aan de verkeersveiligheidseisen. In reactie daarop heeft de minister gezegd dat hij op basis van voortschrijdend inzicht tot de conclusie is gekomen dat in het akoestisch deelrapport Wet milieubeheer niet alle mogelijke schermmaatregelen zijn betrokken. In dat kader heeft hij verzocht om toepassing van een bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51d van de Awb.

30.4. De Afdeling overweegt dat nu de minister zich in zoverre op een ander standpunt stelt dat hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

31. De conclusie is dat het besluit van 15 juni 2015, gelet op hetgeen is overwogen in 30.4, in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

32. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de minister op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

De minister dient binnen 16 weken na verzending van de uitspraak het onder 30.4 genoemde gebrek te herstellen door onderzoek te doen naar de mogelijke geluidafschermende maatregelen, waaronder de door [appellant sub 10] ter zitting aangedragen mogelijkheden, ter hoogte van de woning aan de [locatie P] te Dalfsen en zo nodig het besluit te wijzigen. Daarbij hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. De minister dient de uitkomst aan de Afdeling en de andere partijen mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Proceskosten

33. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de minister van Infrastructuur en Milieu op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van overweging 32 het daar omschreven gebrek te herstellen, en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Alderlieste
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016

590-378.