Uitspraak 201408785/1/A1


Volledige tekst

201408785/1/A1.
Datum uitspraak: 3 februari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fortif B.V. en de Vereniging van Eigenaars Gebouw Hoofdweg van Galen, beide gevestigd te Amsterdam,
2. algemeen bestuur van de bestuurscommissie van Stadsdeel West,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2014 in zaken nrs. 12/3273 en 13/2788 in het geding tussen:

Fortif en de VvE

en

het algemeen bestuur.

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel De Baarsjes (thans en hierna: het algemeen bestuur) Fortif onder oplegging van een dwangsom gelast de roldeuren in de voorgevel van de panden Jan van Galenstraat 283hs en Hoofdweg 360hs te Amsterdam te verwijderen en verwijderd te houden en de vorige roldeuren terug te plaatsen of nieuwe roldeuren te plaatsen welke voldoen aan wet- en regelgeving.

Bij besluit van 15 december 2009 heeft het algemeen bestuur het besluit van 2 oktober 2009 aangevuld in die zin dat de last tevens ziet op het verwijderen en verwijderd houden van de metalen beplating van de gevel van het pand aan de Hoofdweg 360hs en dat het woord roldeuren in de last wordt vervangen door het woord deuren.

Bij besluit van 31 mei 2012 heeft het algemeen bestuur, opnieuw beslissend op het door Fortif daartegen gemaakte bezwaar, het bezwaar gegrond verklaard voor zover het zich richt tegen de concreetheid van de last en de besluiten van 2 oktober 2009 en 15 december 2009 in stand gelaten met dien verstande dat de lastgeving en de begunstigingstermijn worden gewijzigd. De last is gewijzigd in die zin dat Fortif de bestaande garagedeuren in de desbetreffende panden dient te vervangen door nieuwe deuren zoals vastgelegd in de bij dit besluit behorende tekeningen, waarbij de kleur van de deuren en het kozijn tevens is bepaald.

Bij besluit van 22 maart 2013 heeft het algemeen bestuur deze gewijzigde last tevens aan de VvE opgelegd.

Het algemeen bestuur heeft ingestemd met het verzoek van de VvE om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tegen het besluit van 22 maart 2013.

Bij uitspraak van 23 september 2014 heeft de rechtbank de door Fortif en de VvE ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 31 mei 2012 en 22 maart 2013 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Fortif en de VvE hoger beroep ingesteld. Het algemeen bestuur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Fortif en de VvE hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2015, waar Fortif en de VvE, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.J.J. Hilberts, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. H. Nota, mr. K. el Kasah en ing. R. Ezzoubaa, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het algemeen bestuur heeft aan de aan Fortif en de VvE gerichte handhavingsbesluiten ten grondslag gelegd dat de garagedeuren in de als gemeentelijk monument aangewezen panden zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning en monumentenvergunning zijn geplaatst en dat legalisering van deze deuren niet mogelijk is. De rechtbank heeft de besluiten van 31 mei 2012 en 22 maart 2013 vernietigd omdat zij van oordeel is dat de opgelegde lasten verder strekken dan hetgeen nodig is om de geconstateerde overtreding te beëindigen. Fortif en de VvE wensen een verdergaande vernietiging van voormelde besluiten en het algemeen bestuur stelt zich op het standpunt dat de last gericht is op herstel en niet te verstrekkend is.

2. Voor zover het geding betrekking heeft op de aan Fortif gerichte handhavingsbesluiten betoogt Fortif terecht dat de rechtbank heeft miskend dat hierop het recht, zoals dat gold voor 1 oktober 2010, van toepassing is.

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo, vloeit voort dat wanneer vóór 1 oktober 2010 met betrekking tot een activiteit als bedoeld in de Wabo een beschikking tot toepassing van handhavingsmiddelen is gegeven, of een daartoe strekkende aanvraag is afgewezen, op de verdere besluitvorming en de bezwaar- en beroepsprocedures het recht zoals dat vóór 1 oktober 2010 luidde van toepassing blijft tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.

Uit artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo volgt evenwel niet dat in een situatie waarin een handeling onder toepassing van het oude recht nog een overtreding opleverde, maar onder toepassing van het recht zoals dat geldt ten tijde van het besluit op bezwaar niet langer, de betrokkene niettemin op grond van de overtreding onder het oude recht alsnog zou kunnen worden gelast de bewuste handeling te beëindigen.

Fortif is bij de onderbouwing van de door haar in hoger beroep aangevoerde gronden niet uitgegaan van het vóór 1 oktober 2010 geldende recht, maar van het thans geldende recht. De Afdeling begrijpt dit aldus dat daarmee tevens is beoogd te betogen dat zich ten tijde van het besluit op bezwaar van 31 mei 2012 geen overtreding meer voordeed.

Bouwen

3. Fortif en de VvE betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het algemeen bestuur niet bevoegd is handhavend op te treden tegen de vervangen garagedeuren. Hiertoe voeren zij aan dat de vervanging van de deuren niet kan worden aangemerkt als bouwen in de zin van de Woningwet en de Wabo, nu geen verandering in de constructie is aangebracht. Indien dit vervangen wel als bouwen moet worden aangemerkt, is hiervoor geen vergunning vereist, aldus Fortif en de VvE.

3.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals die gold ten tijde van belang, wordt, voor zover thans van belang, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder bouwen verstaan: het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist.

Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onderdeel b en c, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat tot het gewone onderhoud behoort, of bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is het eerste lid, onderdeel c niet van toepassing op het bouwen in, op, aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening.

Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), zoals dat gold ten tijde van de besluiten van 31 mei 2012 en 22 maart 2013, is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen.

Ingevolge artikel 3, aanhef en achtste lid, van bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. geen verandering van de draagconstructie,

b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,

c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en

d. geen uitbreiding van het bouwvolume.

Ingevolge artikel 4a, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1º, voor zover thans van belang, zijn onverminderd artikel 5, de artikelen 2 en 3 slechts van toepassing op een activiteit die plaats vindt in, aan, op of bij een krachtens gemeentelijke verordening aangewezen monument dan wel een monument waarop, voordat het is aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 3, achtste lid: in, aan of op een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

3.2. De panden waarin de garagedeuren zijn aangebracht zijn bouwwerken. Met de plaatsing van de nieuwe garagedeuren is een verandering aangebracht in deze bouwwerken, zodat sprake is van bouwen in de zin van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien bij de toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo hierover anders te oordelen.

3.3. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de vervanging van de garagedeuren kan worden aangemerkt als gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet en om die reden daarvoor geen bouwvergunning is vereist. Aan de hand van de bij de bouwvergunning van 26 september 2007 behorende foto's van de situatie ter plaatse van beide panden kan het uiterlijk van de vervangen garagedeuren worden vastgesteld. Vast staat dat de nieuwe garagedeuren een heel ander uiterlijk hebben, zodat sprake is van bouwwerkzaamheden die het gewone onderhoud overstijgen.

In het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), zoals dat gold ten tijde van belang, zijn categorieën van gevallen vermeld die als bouwen van beperkte betekenis, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet, worden aangemerkt. Gelet evenwel op het bepaalde in artikel 43, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is de vervanging van de deuren niet vergunningvrij op grond van het Bblb, reeds omdat beide panden zijn aangewezen als gemeentelijk monument.

De rechtbank heeft dan ook, zij het op andere gronden, terecht overwogen dat voor het plaatsen van de garagedeuren een bouwvergunning is vereist en dat sprake is van een overtreding nu Fortif de deuren heeft geplaatst zonder te beschikken over een bouwvergunning, zodat het algemeen bestuur bevoegd was hiertegen handhavend op te treden.

Voor zover Fortif en de VvE zich op het standpunt stellen dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het besluit op bezwaar van 31 mei 2012 op grond van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen meer was vereist, slaagt dit betoog niet. Gelet op de verandering in het uiterlijk van de garagedeuren als gevolg van de vervanging ervan, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de bouwwerkzaamheden als gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Bor moeten worden aangemerkt. Het bouwen van de garagedeur is evenmin omgevingsvergunningvrij ingevolge artikel 3, aanhef en achtste lid, van bijlage II bij het Bor, zoals Fortif stelt. De garagedeuren zijn aangebracht in de voorgevels aan de straatzijde van de als gemeentelijke monumenten aangewezen panden. Nu deze gevels, naar niet in geschil is, niet zijn aan te merken als onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft, kan ingevolge artikel 4a, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1º, van bijlage II bij het Bor in dit geval geen toepassing worden gegeven aan artikel 3, aanhef en achtste lid, van bijlage II bij het Bor.

Het betoog faalt.

4. Gelet op vorenoverwogene, faalt tevens het betoog van de VvE dat het eerste lid van artikel 2.3a van de Wabo buiten toepassing blijft op grond van het tweede lid van dat artikel.

Monument

5. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder a, van de Monumentenverordening stadsdeel De Baarsjes 2006, zoals die gold ten tijde van belang, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften een gemeentelijke monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.

5.1. Fortif betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat voor het vervangen van de garagedeuren geen monumentenvergunning nodig was. Door de vervanging van de deuren is een wijziging aangebracht aan de als gemeentelijk monument aangewezen panden, zodat op grond van artikel 10, aanhef en onder a, van de Monumentenverordening hiervoor een monumentenvergunning nodig is. De rechtbank heeft in dit verband dan ook terecht overwogen dat het algemeen bestuur bevoegd was om handhavend op te treden. In hetgeen Fortif heeft aangevoerd wordt evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ten tijde van het besluit op bezwaar ook sprake was van een overtreding, nu een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo ontbreekt.

Geadresseerde

6. Fortif betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat zij het niet in haar macht heeft de overtreding te beëindigen. Hiertoe voert zij aan dat de bedrijfsruimte op 15 juli 2009 is gesplitst in vier appartementsrechten en de eigendom niet meer bij Fortif rust. Om aan de last te kunnen voldoen, is zij feitelijk en juridisch afhankelijk van de toestemming van drie Verenigingen van Eigenaars en van de benzinepomphouder, die eigenaar van een appartementsrecht is.

6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat Fortif niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het niet in haar macht heeft om de geconstateerde overtreding te beëindigen. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat Fortif daarbij afhankelijk is van derden, niet betekent dat daarmee vast staat dat zij het niet in haar macht heeft een einde aan de overtreding te maken. Nu Fortif ter zitting van de rechtbank te kennen heeft gegeven dat zij niet heeft geprobeerd om de benodigde toestemming te verkrijgen van de betrokken VvE's en de benzinepomphouder, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college er niet van uit heeft mogen gaan dat Fortif aan de last kan voldoen. Fortif heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij die toestemming niet zal kunnen verkrijgen. Het betoog slaagt niet.

Incidenteel hoger beroep

7. Het algemeen bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de opgelegde last te verstrekkend is. Hiertoe voert het algemeen bestuur aan dat de last gericht is op het opheffen van de overtreding. Nu de overtreding ziet op monumentale panden die gelegen zijn in de volgens de Welstandsnota aangeduide
"Gordel 20-40" en het van belang is dat de monumentale waarde ervan behouden blijft, is het gerechtvaardigd om op grond van het in de Welstandsnota opgenomen beoordelingskader voor monumenten de onderhavige last op te leggen, aldus het algemeen bestuur. Om aan de redelijke eisen van welstand te kunnen voldoen, is het nodig dat de garagedeuren worden geplaatst overeenkomstig de bij het besluit behorende tekeningen, die aansluiten bij een schetsontwerp uit 1925, aldus het algemeen bestuur.

7.1. Het standpunt van Fortif en de VvE dat het incidenteel hoger beroep vanwege het ontbreken van een verweerschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wordt niet gevolgd. Artikel 8:110 van de Awb staat er niet aan in de weg dat een incidenteel hogerberoepschrift wordt ingediend zonder dat een verweerschrift is ingediend.

7.2. Volgens de opgelegde last dienen Fortif en de VvE de bestaande garagedeuren in de panden Hoofdweg 360hs en Jan van Galenstraat 283hs te vervangen door nieuwe deuren zoals vastgelegd in de bij dit besluit behorende tekeningen. De kleur van de deuren moet zijn S4040-B20G (NCS-Natural Color System) en van het kozijn RAL 9010.

In de bij besluit op bezwaar van 27 april 2010 gehandhaafde primaire besluiten van 2 oktober en 15 december 2009 had het algemeen bestuur Fortif gelast de deuren te verwijderen en verwijderd te houden en daarbij Fortif de keuze gelaten tussen herstel van de oude situatie en het plaatsen van nieuwe deuren welke voldoen aan wet- en regelgeving. Bij uitspraak van 29 juni 2010 in de zaken 10/2308 en 10/1890, waarbij ook in de hoofdzaak is beslist, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door Fortif tegen het besluit op bezwaar van 27 april 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De voorzieningenrechter heeft naar aanleiding van het door Fortif in die procedure aangevoerde betoog dat de opgelegde last onvoldoende duidelijk was en het haar niet duidelijk was wat uit een oogpunt van welstand aanvaardbaar was, overwogen dat in dit geval onvoldoende nauwkeurig is omschreven wat Fortif moet doen om aan de last te voldoen. De voorzieningenrechter heeft dienaangaande overwogen dat het algemeen bestuur mag eisen dat de deuren in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand zijn en dat de gebouwen een aanzicht hebben wat lijkt op het nog enige aanwezige schetsontwerp. De voorzieningenrechter heeft in dit kader voorts overwogen dat het algemeen bestuur ten tijde van het opleggen van de last geen exacte tekening heeft geproduceerd die aangaf waaraan Fortif precies zou moeten voldoen en dat de schets waaraan het algemeen bestuur refereert noch de andere aanwijzingen voldoende exact houvast geven en niet kan worden gezegd dat Fortif daarmee nauwkeurig weet welke last haar precies is opgelegd. De voorzieningenrechter heeft tevens overwogen dat Fortif niet aan de last heeft kunnen voldoen nu dat mede afhankelijk is van een oordeel van het algemeen bestuur omtrent het begrip redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter heeft het algemeen bestuur opgedragen een nieuw besluit te nemen waarin het, voor zover de deuren in overeenstemming moeten zijn met het gemeentelijk monument, volledig bepaalbaar zal moeten aangeven welke maatregelen worden verlangd.

Tegen deze uitspraak is door geen van de partijen hoger beroep ingesteld, zodat het college hiervan uit diende te gaan bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar. Door in de thans bestreden last op te nemen dat Fortif deuren dient te plaatsen die precies overeenkomen met de bij de last behorende tekeningen, heeft het algemeen bestuur uitvoering gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. In dit licht bezien bestaat geen grond voor het oordeel dat de opgelegde last in dit geval te verstrekkend is. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt.

7.3. Nu de rechtbank niet is toegekomen aan de bespreking van de overige door Fortif en de VvE in beroep aangevoerde gronden, zal de Afdeling deze gronden alsnog beoordelen.

Bijzondere omstandigheden

8. Fortif en de VvE betogen in beroep dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het algemeen bestuur niet tot handhavend optreden over kon gaan. Hiertoe voeren zij aan dat aan het schetsontwerp nooit uitvoering is gegeven, zodat de door het algemeen bestuur bedoelde oorspronkelijke deuren nooit aanwezig zijn geweest en met de plaatsing van de huidige deuren het karakter van het monument niet is aangetast, terwijl de toegankelijkheid van de garage sterk is verbeterd en geluidsoverlast voor omwonenden sterk is verminderd. Voorts voeren zij aan dat de oude vervangen deuren met medeweten van het algemeen bestuur zijn geplaatst en dat het van willekeur getuigt om thans handhavend op te treden tegen Fortif. Verder handelt het algemeen bestuur in strijd met het gelijkheidsbeginsel en is handhavend optreden onevenredig in verhouding tot de hiermee te dienen belangen.

8.1. Vast staat dat de panden in 1992 zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Het besluit daartoe staat in rechte vast. Het betoog van Fortif dat deze aanwijzing getuigt van willekeur kan in deze procedure niet aan de orde komen. Dat de huidige deuren niet in de plaats zijn gekomen van de oorspronkelijke monumentale deuren, maar van oude versleten deuren en de situatie hiermee juist sterk is verbeterd doet niet af aan het feit dat de deuren zijn geplaatst zonder de benodigde vergunningen en in strijd zijn met het monumentale karakter van de panden, zodat het college bevoegd is daartegen op te treden. Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft daarbij, gelet op voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2010, als uitgangspunt te gelden dat het algemeen bestuur mag gelasten dat de te plaatsen deuren in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand zijn en dat de gebouwen een aanzicht hebben wat lijkt op het nog enige aanwezige schetsontwerp. Niet in geschil is dat de huidige deuren niet voldoen aan de redelijke eisen van welstand en niet lijken op het schetsontwerp.

Dat de garage tot eind 2002 in eigendom was van het stadsdeel en het algemeen bestuur enige jaren later handhavend optreedt tegen de nieuwe eigenaar, brengt niet mee dat sprake zou zijn van willekeur. Vast staat dat Fortif de deuren heeft geplaatst. Het algemeen bestuur heeft in dit verband verklaard niet op te treden tegen garagedeuren die meer dan tien jaar geleden zijn geplaatst, omdat in het archief niet meer te achterhalen is of in het verleden bouwvergunning voor deze deuren is verleend, maar dat het in vergelijkbare gevallen waarin zonder vergunning nieuwe deuren worden geplaatst ook handhavend zal optreden. Om die reden treedt het algemeen bestuur evenmin op tegen andere in de omgeving in het verleden geplaatste garagedeuren.

Nu het algemeen bestuur onweersproken heeft gesteld dat de door Fortif genoemde voorbeelden van garagedeuren, waaronder die aan de overkant van de straat, meer dan tien jaar geleden zijn geplaatst en bovendien de architectonische kwaliteit in de meeste gevallen niet hetzelfde is gewaardeerd, betreffen de genoemde voorbeelden geen met de onderhavige deuren vergelijkbare gevallen, zodat in hetgeen Fortif heeft aangevoerd geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat het algemeen bestuur in rechtens vergelijkbare gevallen niet handhavend optreedt.

Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is dat het algemeen bestuur in dit geval van handhavend optreden diende af te zien. Dat Fortif op een andere, minder ingrijpende en kostbare wijze, een eind aan de overtreding kan maken is niet gebleken. Het algemeen bestuur heeft onweersproken gesteld dat zowel de welstandscoördinator, de welstandscommissie als het Bureau Monumenten en Archeologie met betrekking tot het door Fortif gedane voorstel om de geplaatste deuren te bekleden met ornamenten en houten sierprofielen met een zwaarder zogeheten verenpakket van oordeel zijn dat dit een cosmetische ingreep zou zijn die geen recht doet aan de monumentale waarde van het pand en het straatbeeld als geheel en dat deze oplossing afbreuk zou doen aan de karakteristiek van het monument. Nu Fortif geen deskundigenbericht heeft overgelegd ter staving van haar stelling dat de deuren met de uitvoering van haar plan eveneens in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand zijn en de panden het aangezicht hebben van wat lijkt op het schetsontwerp, heeft het algemeen bestuur zich op het standpunt kunnen stellen dat met uitvoering van het voorstel geen einde aan de overtreding kan worden gemaakt. Gelet hierop kon het algemeen bestuur niet in de besluitvorming betrekken dat de uitvoering van het voorstel van Fortif minder kosten met zich mee zal brengen dan het voldoen aan de last, zoals door Fortif betoogd. Het algemeen bestuur heeft bij de oplegging van de last wel betrokken dat bij het voldoen aan de last mogelijk inpandige aanpassingen moeten plaats vinden. Omdat dit ook het geval zou zijn geweest indien Fortif de benodigde vergunningen zou hebben aangevraagd alvorens de situatie te wijzigen, heeft het algemeen bestuur zich op het standpunt kunnen stellen dat dit een risico is dat voor haar rekening dient te komen, nu zij de deuren zonder de benodigde vergunningen heeft geplaatst. Voor de juistheid van de door het algemeen bestuur betwiste stelling dat de toegang van de garages te smal zal worden indien de last wordt uitgevoerd zijn geen aanknopingspunten gevonden.

Gelet op vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het algemeen bestuur niet in redelijkheid het algemeen belang dat gediend is bij handhavend optreden heeft kunnen laten prevaleren boven het belang dat Fortif heeft bij het in stand laten van de garagedeuren.

Het betoog faalt.

9. Het hoger beroep van Fortif en de VvE is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van het algemeen bestuur is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover aangevallen door het algemeen bestuur. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Fortif tegen het besluit van 31 mei 2012 en het beroep van de VvE tegen het besluit van 22 maart 2013 alsnog ongegrond verklaren.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fortif B.V. en de Vereniging van Eigenaars Gebouw Hoofdweg van Galen ongegrond;

II. verklaart het hoger beroep van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van Stadsdeel West gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2014 in zaken nrs. 12/3273 en 13/2788, voor zover aangevallen door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van Stadsdeel West;

IV. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016

604.