Uitspraak 201503957/1/R2


Volledige tekst

201503957/1/R2.
Datum uitspraak: 25 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Natuur en Milieu Aalten, gevestigd te Aalten,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2015 heeft het college op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het verplaatsen van de pluimveehouderij aan de [locatie 1] te Varsseveld naar de [locatie 2] te Aalten.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2015, waar de stichting, vertegenwoordigd door A.H. Stoltenborg, en het college, vertegenwoordig door P.F.H.A. Tillie en N. Jeukens, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Tevens is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door D.J. Hengeveld, als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1. De verleende vergunning ziet op de verplaatsing van de pluimveehouderij [locatie 1] te Varsseveld naar de [locatie 2] te Aalten in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden "Bekendelle", "Korenburgerveen", "Rijntakken, "Stelkampsveld", "Willinks Weust" en "Wooldse Veen". Bij de verplaatsing is gesaldeerd met de ammoniakemissierechten van het te verplaatsen bedrijf aan de [locatie 1] te Varsseveld en met ammoniakemissierechten van de bedrijven aan respectievelijk de Vragenderweg 67 te Vragender, de Kriegerdijk 19A te Aalten en de Meester Meinenweg 29 te Winterswijk Kotten.

Ammoniakemissierechten [locatie 1] te Varsseveld

2. De stichting betoogt dat wat betreft ammoniakemissierechten geen rechtstreeks verband bestaat tussen het oprichten van het bedrijf aan de [locatie 2] te Aalten en het bedrijf aan de [locatie 1] te Varsseveld. Daarbij heeft de stichting gewezen op een aanvullende bijzondere voorwaarde die onderdeel uitmaakt van de koopovereenkomst van 5 oktober 2005 tussen het Bureau Beheer Landbouwgronden en [vergunninghouder] in het kader van het Landelijk Experiment Verplaatsing Intensieve Veehouderij betreffende een recht van opstal voor de (te slopen) bedrijfsgebouwen aan de [locatie 1] te Varsseveld. Die bijzondere voorwaarde houdt in dat de verkoper ([vergunninghouder]) er voor zorg draagt dat op het moment van feitelijke levering er geen milieuvergunning ten behoeve van de (intensieve) veehouderij op de locatie [locatie 1] rust. Ter zitting heeft de stichting gesteld dat niet valt uit te sluiten dat ammoniakemissierechten van het bedrijf aan de [locatie 1] in de Gelderse salderingsbank zijn opgenomen, waardoor deze rechten sowieso niet meer kunnen dienen ten behoeve van de verplaatsing van het bedrijf naar de [locatie 2].

2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de pluimveehouderij aan de [locatie 1] op die locatie wordt beëindigd en dat op die locatie geen andere veehouderij wordt gevestigd, zodat de ammoniakemissierechten van die pluimveehouderij kunnen worden ingezet als mitigerende maatregel bij de passende beoordeling ten behoeve van de verlening van de in geding zijnde vergunning krachtens de Nbw 1998.

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 in de zaken met nrs. 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2) kan saldering in de vorm van - gedeeltelijke - intrekking van een milieuvergunning, Hinderwetvergunning, Nbw-vergunning of melding (hierna tezamen aangeduid als: toestemming) ten behoeve van de verlening van een Nbw-vergunning voor de oprichting of uitbreiding van een agrarisch bedrijf onder voorwaarden worden betrokken als maatregel in een passende beoordeling. Een voorwaarde om deze vorm van saldering, ook wel aangeduid als externe saldering, als maatregel te kunnen betrekken bij een passende beoordeling, is dat er een directe samenhang bestaat tussen de intrekking van de toestemming en de verlening van de Nbw-vergunning. Die directe samenhang wordt aangenomen als de toestemming voor het saldo-gevende bedrijf daadwerkelijk is of zal worden ingetrokken ten behoeve van de oprichting of uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf. Dit kan blijken uit het intrekkingsbesluit of uit een overeenkomst tussen het saldo-gevende en saldo-ontvangende bedrijf over de overname van het stikstofdepositiesaldo van de in te trekken toestemming. Verder dient vast te staan dat de bedrijfsvoering van het saldo-gevende bedrijf - in zoverre - daadwerkelijk is of wordt beëindigd.

Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2014 in zaak nr. 201303953/1/R2, moet in een geval van bedrijfsverplaatsing een overeenkomst over de overname van ammoniakemissierechten aanwezig worden geacht. Anders dan de stichting kennelijk meent, is voor het betrekken van deze ammoniakemissierechten als maatregel in het kader van de passende beoordeling voor de bij het bestreden besluit verleende Nbw-vergunning niet vereist dat voor de pluimveehouderij op de locatie aan de [locatie 1] een Nbw-vergunning is verleend.

Voor zover de stichting stelt dat de saldo-gevende bedrijven met ingang van 1 januari 2013 onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen, doet dit niet af aan de mogelijkheid de intrekking van de toestemming voor de laagste ammoniakemissie na de referentiedatum als maatregel in de passende beoordeling te betrekken.

2.3. De bijzondere voorwaarde bij de koopovereenkomst van 5 oktober 2005 - die in het kader van het Landelijk Experiment Verplaatsing Intensieve Veehouderij is tot stand gekomen - staat er naar het oordeel van de Afdeling niet aan in de weg dat het college de ammoniakemissierechten, die verleend zijn bij de milieuvergunning van 26 mei 1998 voor de pluimveehouderij aan de [locatie 1], betrekt als maatregel bij de passende beoordeling ten behoeve van de verlening van een Nbw-vergunning voor de pluimveehouderij op de nieuwe locatie aan de [locatie 2]. Daarbij is in aanmerking genomen dat het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek op verzoek van [vergunninghouder] bij besluit van 30 oktober 2006, nr.06ink04866, de milieuvergunning van 26 mei 1998 heeft ingetrokken. Vast staat dat deze intrekking uitsluitend heeft plaatsgevonden ten behoeve van de verplaatsing van de pluimveehouderij van [vergunninghouder] van de locatie [locatie 1] naar de locatie [locatie 2] en dat de ammoniakemisssierechten uit de ingetrokken milieuvergunning van 26 mei 1998 niet worden ingezet ten behoeve van een ander bedrijf dan dat van [vergunninghouder] op de locatie [locatie 2]. Verder heeft het college ter zitting bevestigd dat uit onderzoek is gebleken dat geen ammoniakemissierechten van het bedrijf zijn overgedragen aan de Gelderse salderingsbank.

2.4. Het betoog faalt.

Ammoniakemissierechten saldo-gevende bedrijven Vragenderweg 67 te Vragender en Meester Meinenweg 29 te Winterswijk Kotten

3. De stichting betoogt dat het college bij de beoordeling van de ammoniakemissierechten van de saldo-gevende bedrijven Vragenderweg 67 en Meester Meinenweg 29 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de emissiewaarden van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting), op grond waarvan uiterlijk 1 januari 2013 emissiereducerende maatregelen getroffen moeten zijn. De stichting voert verder aan dat het college wat betreft deze saldo-gevende bedrijven ten onrechte heeft gerekend met een emissiefactor van 3,5, terwijl op grond van het Besluit huisvesting vanaf 1 januari 2013 moet worden gerekend met een emissiefactor van 1,4.

3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het Besluit huisvesting geen rol speelt bij de beoordeling van de vergunningaanvraag op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 en de daarbij als mitigerende maatregel betrokken ammoniakemissierechten van de saldo-gevende bedrijven.

3.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 15 juli 2015 in zaak nrs. 201408129/1/R2 en 201410391/1/R2, is de milieutoestemming waarmee wordt gesaldeerd niet geheel of gedeeltelijk vervallen door de inwerkingtreding van het Besluit huisvesting, de niet tijdige aanpassing van de bedrijfsvoering aan de emissiewaarden van het Besluit huisvesting of de mogelijkheid van handhavend optreden vanwege het niet voldoen aan het Besluit huisvesting. Voorts staat het Besluit huisvesting niet in de weg aan het handhaven van een bestaand stalsysteem met een hogere emissiefactor dan de emissiewaarde van het Besluit huisvesting. Aan de milieutoestemming die relevant is voor de berekening van de ammoniakemissie die voor saldering kan worden gebruikt komt derhalve nog steeds betekenis toe.

Het betoog faalt.

Ammoniakemissierechten saldo-gevende bedrijf Kriegerdijk 19A te Aalten

4. De stichting betoogt dat het college wat betreft het saldo-gevende bedrijf aan de Kriegerdijk 19A ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het bedrijfsontwikkelingsplan (BOP) van dat bedrijf, waarop de brief van het college van burgemeester en wethouders van Aalten van 23 juli 2010 en de ‘kennisgeving stoppersmaatregelen’ van 28 maart 2013 betrekking hebben. De stichting voert aan dat beide documenten moeten worden gezien als een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aalten aangaande de laagst toegestane emissierechten vanaf 1 januari 2013, zijnde 439,9 kg/NH3/jr.

4.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 3 juni 2015 met zaak nr. 201309542/1/R2 is in 2009 het "Actieplan Ammoniak Veehouderij" (hierna: het Actieplan) opgesteld, wat tot doel heeft dat middelgrote pluimvee- en varkensbedrijven emissiearm worden en gaan voldoen aan de vereisten van het Besluit huisvesting. Op grond van het beleid kan tijdelijk gedoogd worden dat veehouderijen in overtreding zijn van het Besluit huisvesting. Voor veehouderijen die beogen te stoppen dan wel te verplaatsen geldt dat zij hun stallen niet aan hoeven te passen. Zij krijgen tot uiterlijk 1 januari 2020 om hun activiteiten ter plaatse te staken. Als voorwaarde om in aanmerking te komen voor toepassing van het gedoogbeleid geldt voor veehouders die beogen hun bedrijf te beëindigen of te verplaatsen dat zij tijdelijke maatregelen moeten treffen die gelijkwaardig zijn aan hetgeen moet worden bereikt op grond van het Besluit huisvesting, zoals voer- en managementmaatregelen of het houden van minder dieren. In dit kader dienen zij een BOP op te stellen. Uit het Actieplan volgt dat met het opstellen van een BOP beoogd is om voor toepassing van het in het Actieplan genoemde gedoogbeleid in aanmerking te komen. Met het opstellen van het BOP is de voor de veehouderij geldende milieuvergunning van 2 augustus 1994 dan ook niet gewijzigd. Met een BOP wordt geen nieuwe milieutoestemming verleend voor een activiteit met een lagere emissie. Bij het bepalen van de hoogte van ammoniakemissie die voor saldering in aanmerking komt, hoefde het college de bedrijfsvoering zoals opgenomen in het BOP en de daarbij behorende ‘kennisgeving stoppersmaatregelen’ derhalve niet te betrekken.

Het betoog faalt.

Meitellingen

5. De stichting betoogt dat uit de overgelegde meitellingen van de saldo-gevende bedrijven op de locatie Vragenderweg 67 en Meester Meinenweg 29 blijkt dat geen meitellingen beschikbaar zijn voor de jaren 2013 tot en met 2014, respectievelijk voor de jaren 2012 tot en met 2014. De stichting leidt hieruit af dat de saldering niet kan worden aangemerkt als een mitigerende maatregel in het kader van de passende beoordeling ten behoeve van de Nbw-vergunning voor het bedrijf aan de [locatie 2].

5.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2015, in zaak nr. 201500495/1/R2, is bij externe saldering van belang dat de ammoniakemissierechten van de saldo-gevende bedrijven waren vergund op de referentiedatum en ook nog aanwezig waren of konden zijn tot het moment van intrekking van de milieuvergunning of het sluiten van de overeenkomst over de overname van de ammoniakemissierechten ten behoeve van het saldo-ontvangende bedrijf. Uit de overgelegde stukken, waaronder foto’s van de saldo-gevende bedrijven, is niet gebleken dat de veestallen van deze bedrijven op genoemd moment niet meer aanwezig en geschikt waren voor het houden van vee overeenkomstig de vergunning met de laagste emissie na de referentiedatum. De stichting heeft met de door haar overgelegde meitellingen niet aannemelijk gemaakt dat het college de ammoniakemissierechten van de saldo-gevende bedrijven, die waren vergund op de referentiedatum en ook nog aanwezig waren of konden zijn tot het moment van intrekking van de milieuvergunning of het sluiten van de overeenkomst over de overname van ammoniakemissierechten ten behoeve van het saldo-ontvangende bedrijf, niet kon betrekken als mitigerende maatregel in het kader van de passende beoordeling ten behoeve van de verleende vergunning voor het bedrijf aan de [locatie 2].

Het betoog faalt.

AAgro-stacks 1.0

6. Voor zover de stichting betoogt dat het college geen rekening heeft gehouden met de onzekerheidsmarge van het rekenmodel AAgro-stacks 1.0, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij in de uitspraak van 2 februari 2011 in zaak nr. 201003099/1/T1/R2 heeft overwogen over de betrouwbaarheid en de representativiteit van dit rekenmodel. In hetgeen de stichting over dit rekenmodel heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding daarover thans anders te oordelen.

Het betoog faalt.

Zienswijze

7. Voor zover de stichting betoogt dat haar zienswijze en aanvullende zienswijze als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. De stichting heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

8. Hetgeen de stichting heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het recht is voorbereid of genomen. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, griffier.

w.g. Koeman w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015

12.