Uitspraak 201505924/1/R6 en 201505924/2/R6


Volledige tekst

201505924/1/R6 en 201505924/2/R6.
Datum uitspraak: 18 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen,
2. [appellant sub 2], wonend te Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen,

en

1. de raad van de gemeente Achtkarspelen,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "De Dellen 26-32 Surhuisterveen" vastgesteld.

Bij besluit van 10 juni 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woongebouw met 38 appartementen.

Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 29 september 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, [appellant sub 2], bijgestaan door K.A. Lulofs, en de raad en het college, vertegenwoordigd door M. Streefkerk zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Stichting Woningbouw Achtkarspelen, vertegenwoordigd door D.D. van der Werf en J. Douma gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woongebouw met 38 appartementen in het centrum van Surhuisterveen. De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen daarvan. Ter plaatse van het plangebied was voorheen een garagebedrijf gevestigd, thans is het onbebouwd.

3. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] wonen in de directe nabijheid van het plangebied. Zij richten zich in hun beroepschriften tegen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning. Zij kunnen zich niet verenigen met de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het plan biedt en in de omgevingsvergunning worden vergund. Nu tegen de omgevingsvergunning geen specifieke beroepsgronden zijn gericht zullen de aangevoerde gronden worden besproken in het kader van het bestemmingsplan.

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De voorzieningenrechter toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de voorzieningenrechter aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Formeel bezwaar

5. [appellant sub 2] stelt dat hij in de bestemmingsplanprocedure onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. Hij voert aan dat hij onvoldoende inspraakmogelijkheden heeft gehad en dat de communicatie vanuit de gemeente gebrekkig was. Daarnaast voert hij aan dat hij ten onrechte pas een reactie op zijn zienswijze heeft ontvangen toen de besluiten over het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning al waren genomen.

5.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestemmingsplanprocedure op de wettelijk voorgeschreven wijze is verlopen. Het door [appellant sub 2] op dit punt aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

Bezonning

6. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] kunnen zich niet vinden in de bouwhoogte en het bouwvolume van de in het plan voorziene ontwikkeling en vrezen voor een aantasting van hun privacy en voor schaduwhinder. [appellant sub 2] heeft twijfel bij het bezonningsonderzoek en stelt dat de schaduwhinder in werkelijkheid groter zal zijn dan het onderzoek doet voorkomen. Ook voert hij aan dat het bezonningsonderzoek (hierna: de bezonningsstudie) niet onafhankelijk is omdat het door de initiatiefnemer van de ontwikkeling, de stichting Stichting Woningbouw Achtkarspelen, is opgesteld.

6.1. De raad stelt dat uit de, bij de plantoelichting gevoegde, bezonningsstudie volgt dat het plan leidt tot beperkte schaduwhinder op de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1]. Dit leidt volgens de raad niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] en [appellant sub 1].

6.2. Uit de bezonningsstudie volgt dat op 21 maart en 21 december om 9.00 uur ’s ochtends schaduw van de in het plan voorziene bebouwing op een klein deel van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] valt. ’s Middags valt de schaduw de andere kant op en vindt geen schaduwwerking plaats op hun percelen. In de zomer vindt volgens de bezonningsstudie evenmin schaduwwerking plaats op hun percelen.

Voor zover de bezonningsstudie is opgesteld door de stichting Stichting Woningbouw Achtkarspelen, betekent die enkele omstandigheid niet dat de raad niet heeft mogen uitgaan van de juistheid daarvan. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben ook voorts niet aannemelijk gemaakt dat de bezonningsstudie onjuist is. In hetgeen zij hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bezonningsstudie niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen.

Gelet op de beperkte schaduwhinder die [appellant sub 2] en [appellant sub 1] volgens de bezonningsstudie zullen ondervinden vanwege het plan, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Het betoog faalt.

Windhinder

7. [appellant sub 2] stelt dat ten onrechte geen onderzoek naar windhinder is verricht. Hij wijst op de NEN-8100, waarin de beoordeling van het windklimaat is vastgelegd. Hij stelt dat op grond van de NEN-8100 aandacht had moeten worden geschonken aan de windhinder ten gevolge van het plan.

7.1. Windonderzoek is niet wettelijk voorgeschreven, aldus de raad. Vanuit de zorg voor een goede ruimtelijke ordening heeft de raad windonderzoek voorts niet noodzakelijk geacht. Daarbij heeft de raad het beslismodel uit de NEN-8100 gehanteerd, dat aangeeft wanneer een windonderzoek mogelijk nodig kan zijn. De raad stelt dat de maximale bouwhoogte in het plangebied 13 m is en dat het plangebied middenin het dorp Surhuisterveen ligt, waardoor de in het plan voorziene bebouwing als een beschut gelegen gebouw kan worden gekwalificeerd. Voorts zullen geen smalle openingen ontstaan omdat de bebouwing op een voldoende ruim perceel wordt gerealiseerd.

7.2. Het door de raad toegepaste beslismodel uit de NEN-8100 geeft aan dat bij gebouwen hoger dan 30 m windonderzoek is voorgeschreven. Bij beschut gelegen gebouwen met een hoogte tussen de 15 en 30 m beoordeelt een deskundige of windonderzoek nodig is. Bij onbeschut gelegen gebouwen met een hoogte tot 30 m beoordeelt een deskundige eveneens of windonderzoek nodig is.

7.3. Vast staat dat het plan voorziet in bebouwing met een maximale bouwhoogte van 13 m. Bij een dergelijke hoogte beveelt de NEN-8100 uitsluitend bij onbeschut gelegen gebouwen aan dat een deskundige beoordeelt of windonderzoek nodig is. Gelet op de ligging van de in het plan voorziene bebouwing in het centrum van Surhuisterveen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in een beschut gelegen gebouw. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat windonderzoek niet noodzakelijk is.

Het betoog faalt.

Verkeer en parkeren

8. [appellant sub 1] stelt dat het plan door de toevoeging van 38 woningen leidt tot een toename in verkeersbewegingen en tot een verergering van de parkeerproblematiek in de buurt. Ook [appellant sub 2] vreest voor verkeershinder en parkeerproblemen ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling. Ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen stelt [appellant sub 2] dat de CROW adviseert uit te gaan van het maximaal aantal parkeerplaatsen per woning, maar dat is bij de onderhavige ontwikkeling niet gedaan. Bij hantering van het maximum aantal zou uitgegaan moeten worden van 1,3 parkeerplaatsen per woning, wat neerkomt op ongeveer 50 parkeerplaatsen. De ontwikkeling voorziet maar in 38 parkeerplaatsen, aldus [appellant sub 2]. [appellant sub 2] stelt verder dat de raad de parkeerbehoefte had moeten berekenen op basis van uitsluitend reguliere appartementen, nu het plan deze mogelijkheid biedt, in plaats van op basis van zorgappartementen. Ook stelt [appellant sub 2] dat de raad uit had moeten gaan van de CROW publicatie 182 en niet van de CROW publicatie 317, omdat het gemeentelijk verkeer en vervoerplan ook gebaseerd is op de CROW publicatie 182.

8.1. Ten aanzien van verkeer en parkeren stelt de raad dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare verkeerssituaties. De raad stelt dat gebruik is gemaakt van de CROW publicatie 317, omdat in deze publicatie de normen voor een niet-stedelijke gemeente specifieker in categorieën zijn ingedeeld dat in het gemeentelijk verkeer en vervoerplan en deze normen daarom het beste uitgangspunt bieden voor het bepalen van de parkeerbehoefte. De raad stelt dat ruimschoots aan de minimale kencijfers wordt voldaan. De raad acht het realiseren van 38 parkeerplaatsen bij 38 woningen voldoende gelet op de ervaring van de woningstichting bij soortgelijke ontwikkelingen.

8.2. In de plantoelichting staat dat de wegen rondom het plangebied 30-km/h-wegen zijn die liggen binnen de bebouwde kom. De werkdagetmaalgemiddelde verkeersintensiteit op De Dellen en de Taeke Schuilingalaan bedraagt ongeveer 2900 onderscheidenlijk 2000 tot 2500 motorvoertuigen. De toename van de verkeersintensiteit ten gevolge van het plan zal ongeveer 38 motorvoertuigen keer vier verkeersbewegingen betreffen. Deze toename zal geen significant gevolg hebben voor de verkeersveiligheid op deze wegen, zo vermeldt de plantoelichting.

In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de raad, gelet op de specifieke categorisering in CROW publicatie 317 uit 2012, alsmede gelet op de omstandigheid dat deze publicatie recenter is dan CROW publicatie 182, in redelijkheid CROW publicatie 317 heeft kunnen hanteren. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat ten onrechte is uitgegaan van zorgappartementen terwijl ter plaatse ook uitsluitend reguliere appartementen kunnen worden gebouwd, stelt de voorzieningenrechter vast dat de parkeernorm voor zorgappartementen hoger is dan de parkeernorm voor reguliere appartementen. In zoverre bestaat aldus geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de parkeerbehoefte heeft onderschat. Uit de plantoelichting volgt dat de CROW- parkeernormen zijn gehanteerd voor aanleunwoningen en appartementen. Op basis van de gehanteerde parkeernormen zou het bestemmingsplan, uitgaande van 18 aanleunwoningen en 20 appartementen minimaal in 28,4 en maximaal in 53,4 parkeerplaatsen moeten voorzien. De raad heeft toegelicht dat het plan de mogelijkheid biedt voor het realiseren van 38 parkeerplaatsen, hetgeen hij voldoende acht voor de voorziene ontwikkeling, gelet op de ervaring met soortgelijke ontwikkelingen. Nu het aantal parkeerplaatsen dat binnen het plangebied kan worden gerealiseerd valt binnen de gehanteerde parkeernormen en nu [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen aanknopingspunten hebben aangedragen die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad van de maximumnorm had moeten uitgaan, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeerhinder in de omgeving.

De betogen falen.

Beperking bouwmogelijkheden

9. [appellant sub 1] stelt dat de woonbestemming ter plaatse leidt tot een beperking van de mogelijkheid tot het bouwen van een woning op het zuidelijke deel van zijn perceel.

9.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat voor de bouw van woningen ten opzichte van andere woningen, wat betreft de afstand waarop deze van elkaar mogen worden gebouwd, geen publiekrechtelijke belemmeringen bestaan. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant sub 1] door het plan niet wordt beperkt in zijn bouwmogelijkheden.

Het betoog faalt.

Inpassing in omgeving

10. Volgens [appellant sub 2] is de in het plan voorziene bebouwing gelet op de bouwhoogte en het bouwvolume niet passend in de omgeving. De raad verwijst volgens [appellant sub 2] ten onrechte naar gebouwen in Surhuisterveen die vergelijkbaar zouden zijn, nu geen van deze gebouwen zowel qua hoogte als qua bouwvolume even massief is als het in het plan voorziene woongebouw.

10.1. In de plantoelichting staat dat het in het plan voorziene gebouw goed is in te passen in de omgeving. Vermeld is dat de rooilijn van het gebouw iets is teruggelegd ten opzichte van de bestaande, kleinere bebouwing, waardoor de bebouwing passend is in de omgeving. In het kader van het welstandsbeleid is het centrum, waarin het plangebied ligt, voorts aangewezen voor complexgewijze bebouwing. In de nota van zienswijzen staat voorts dat binnen Surhuisterveen meerdere complexmatige bebouwing is gerealiseerd waarbij vergelijkbare bouwhoogten zijn gehanteerd.

10.2. De raad heeft het plan qua bouwhoogte en bouwvolume aanvaardbaar kunnen achten. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de ligging van het plangebied in het centrum van Surhuisterveen, dat is aangewezen voor complexgewijze bebouwing die naar haar aard massiever is dan niet-complexgewijze bebouwing, alsmede de omstandigheid dat in Surhuisterveen meer bebouwing aanwezig is met een enigszins vergelijkbare hoogte of volume als de in het plan voorziene bebouwing,

Het betoog faalt.

Behoefte

10.3. [appellant sub 1] stelt dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom 38 woningen in een nieuw bestemmingsplan worden toegestaan, terwijl de wijzigingsbevoegdheid uit het vorige plan slechts 19 woningen toestaat. Volgens hem is niet aangetoond dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene 38 appartementen. Ook [appellant sub 2] stelt dat de volkshuisvestelijke onderbouwing voor 38 woningen onvoldoende is. Hij verwijst naar verschillende bestemmingsplannen waarin ook appartementen gepland staan. [appellant sub 2] stelt dat in het woningbouwprogramma slechts 18 woningen gepland staan voor de onderhavige locatie. [appellant sub 2] stelt voorts dat de raad niet als onderbouwing voor het plan heeft mogen gebruiken dat volgens provinciale afspraken ‘plafondloos’ mag worden gebouwd. Plafondloos bouwen is volgen [appellant sub 2] in de voorliggende situatie niet aan de orde.

10.4. De raad stelt dat het plan zoals dat nu voorligt, niet past binnen de wijzigingsbevoegdheid uit het vorige plan en dat daarom is gekozen om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Volgens de raad bestaat behoefte aan de appartementen en past de ontwikkeling binnen het woningbouwprogramma Achtkarspelen.

10.5. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Niet in geschil is dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor de woonregio Noordoost zijn met de provincie Fryslân afspraken gemaakt over het regionaal richtgetal woningbouw. Dit richtgetal voor Achtkarspelen is vastgesteld op 435 woningen. In het woningbouwprogramma Achtkarspelen 2014-2020, vastgesteld op 5 maart 2015, zijn van die 435 woningen aan het plangebied 38 woningen toegekend. Gelet op het voorgaande vindt de in het plan voorziene ontwikkeling zijn basis in het woningbouwprogramma Achtkarspelen. Nu het woningbouwprogramma Achtkarspelen voorts regionaal is afgestemd, en de raad en de stichting Stichting Woningbouw Achtkarspelen hebben toegelicht dat veel vraag bestaat naar de in het plan voorziene zorggeschikte woningen, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte. Daarmee heeft de raad voorts voldoende onderbouwd waarom het plan voorziet in 38 woningen en heeft het in redelijkheid ervoor kunnen kiezen geen gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid uit het vorige plan, maar voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.

Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte het "plafondloos bouwen" aan het plan ten grondslag heeft gelegd, mist dit betoog feitelijke grondslag, nu de raad, anders dan bij "plafondloos bouwen" het geval is, wel aan het provinciaal vastgestelde woningbouwcontingent heeft getoetst.

De betogen falen.

Watertoets

11. [appellant sub 2] stelt dat de watertoets onjuist is uitgevoerd. Anders dan uit de watertoets blijkt, leidt het plan volgens [appellant sub 2] wel tot een vergroting van het verhard oppervlak. [appellant sub 2] vreest voor wateroverlast nu de riolering de afvoer van regen- en rioolwater nu al niet meer aan kan, hetgeen is gebleken uit overstromingen en wateroverlast in de afgelopen jaren.

11.1. De raad voert aan dat de watertoets juist is uitgevoerd en dat het verhard oppervlak binnen het plangebied ten opzichte van de vorige planologische situatie kleiner wordt. De raad stelt dat hij geen problemen met de riolering verwacht en dat de overstromingen gerelateerd zijn aan de neerslag die toentertijd is gevallen.

De raad heeft toegelicht dat het terrein een oppervlakte heeft van circa 5700 m². Daarvan wordt circa 1669 m² bebouwd en 2036 m² bestraat. De groenvoorziening bedraagt circa 2036 m². Daarnaast zal een regenwaterhergebruiksysteem gerealiseerd worden.

De raad heeft het plan voorgelegd aan het wetterskip Fryslân. Het wetterskip heeft geen aanleiding gezien tot het voorstellen van aanvullende maatregelen.

11.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verharde oppervlakte niet groter wordt ten opzichte van de situatie in het bestemmingsplan "Surhuisterveen-centrum" uit 2008. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter gelet daarop geen aanleiding voor het oordeel dat de watertoets onjuist is uitgevoerd.

Het betoog faalt.

Ecologisch onderzoek

12. [appellant sub 2] stelt dat het onderzoeksgebied van het ecologisch onderzoek onjuist is afgebakend, waardoor twijfel rijst over de juistheid van het onderzoek. [appellant sub 2] wijst daarbij op het gebruik van verkeerde straatnamen in het ecologisch onderzoek. De gehanteerde straten liggen niet in Surhuisterveen, aldus [appellant sub 2].

12.1. Figuur 1 van het ecologisch onderzoek is een kaart van het plangebied. De bij die figuur opgenomen tekst beschrijft eveneens het plangebied. De voorzieningenrechter oordeelt dat gelet daarop duidelijk is dat het onderzoeksgebied van het ecologisch onderzoek het plangebied betreft. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het ecologisch onderzoek heeft mogen baseren.

Het betoog faalt.

Bodemverontreiniging

13. Volgens [appellant sub 2] zijn de bodemverontreiniging in de groenstrook en de daarmee gepaard gaande gezondheidsrisico’s onderschat. [appellant sub 2] verwijst naar een rapport van onderzoeksbureau Milfac uit 2001 waaruit zou blijken dat meer licht tot matig vervuilde grond in de groenstrook van het plangebied aanwezig is, dan waarvan de raad is uitgegaan.

13.1. In paragraaf 4.3 van de plantoelichting staat dat het plangebied voldoende gesaneerd is en daardoor geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Ook is beschreven dat in de voorziene groenstrook restverontreiniging achterblijft. Nu daarin niet behoeft te worden gegraven, levert deze restverontreiniging geen risico’s voor de volksgezondheid op, zo stelt de raad.

13.2. Op 17 november 2011 is een evaluatie van de bodemsanering opgesteld en op 14 en 21 februari 2012 is een monitoring van het grondwater uitgevoerd. De provincie Fryslân heeft ingestemd met het evaluatieverslag en geconcludeerd dat de uitgevoerde sanering aan de daarvoor gestelde eisen voldoet.

13.3. De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Gelet op de uitgevoerde bodemonderzoeken waaronder de evaluatie van de bodemsanering en de monitoring van het grondwater, alsmede in aanmerking genomen de instemming van de provincie Fryslân met het evaluatieverslag en de conclusie van de provincie over de uitgevoerde sanering, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezige bodemverontreiniging op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Financiële uitvoerbaarheid

14. [appellant sub 2] stelt dat niet is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

14.1. De raad heeft uiteengezet dat de ontwikkeling een particulier initiatief betreft, waarvoor de kosten verhaald worden uit de verhuur van het woongebouw.

Ter zitting heeft Stichting Woningbouw Achtkarspelen toegelicht dat zij een redelijk gezonde stichting is en dat zij een verhuurcontract heeft getekend met de JP van de Bent stichting over de in het plan voorziene woningen. Er zijn volgens de stichting ruim voldoende woningzoekenden om woningen aan toe te wijzen, waarbij mede van belang is dat de te bouwen woningen zijn bestemd voor de lagere huursector.

14.2. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

14.3. Gelet op de toelichting van de raad en Stichting Woningbouw Achtkarspelen ter zitting, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

Verwijzing zienswijzen

15. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben zich in hun beroepschriften voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben in hun beroepschriften, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

De betogen falen.

Conclusie

16. De beroepen zijn ongegrond.

17. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen ongegrond;

II. wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. van Leeuwen-Gerkema, griffier.

w.g. Parkins-de Vin
voorzieningenrechter De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015

472-731.