Uitspraak 201501866/1/R6


Volledige tekst

201501866/1/R6.
Datum uitspraak: 9 september 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beleggingsmaatschappij de Wieën B.V. en [appellant sub 1], gevestigd dan wel wonend te Beek en Donk, gemeente Laarbeek,
2. [appellant sub 2], wonend te Venlo,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Venlo,
4. [appellante sub 4], wonend te Venlo,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Blerick" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben De Wieën en [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende] en de stichting Stichting Antares Woonservice een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Wieën en [appellant sub 1] en [belanghebbende] en Antares hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2015, waar De Wieën en [appellant sub 1], bijgestaan door drs. J.H.M. Seerden, werkzaam bij bureau Rho, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. L. ten Velde, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, [appellanten sub 3], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellante sub 4], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, voormeld, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken en ir. R.H. Heijstee, beiden werkzaam bij de gemeentezijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende] en Antares, vertegenwoordigd door mr. X.P.C. Wynands, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Het plan

2. Het plan voorziet in het juridisch-planologisch kader voor het centrum van Blerick. Het centrum van Blerick bestaat uit een compacte kern met twee knooppunten die worden gevormd door winkelcentrum De Wieën enerzijds en het Laurentiusplein anderzijds, die via de Kloosterstraat met elkaar zijn verbonden.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van De Wieën en [appellant sub 1]

Ontvankelijkheid

4. De raad betoogt dat De Wieën en [appellant sub 1] geen belang hebben bij de beoordeling van hun beroep, voor zover zij betogen dat ten onrechte de vergunde uitbreiding van de supermarkt in winkelcentrum De Wieën niet als zodanig is bestemd, omdat de daarvoor verleende omgevingsvergunning in rechte onaantastbaar is geworden. Volgens de raad is het beroep van De Wieën en [appellant sub 1] daarom in zoverre niet-ontvankelijk.

4.1. Anders dan de raad betoogt, bestaat in de door de raad genoemde omstandigheid geen aanleiding voor het oordeel dat De Wieën in zoverre geen belang heeft bij de beoordeling van haar beroep, nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van De Wieën in zoverre niet-ontvankelijk is.

Het betoog van de raad faalt.

Winkelcentrum De Wieën

5. De Wieën en [appellant sub 1] betogen dat ten onrechte in de planregels is bepaald dat een supermarkt alleen ter plaatse van de aanduiding "supermarkt" is toegestaan, terwijl in het voorheen geldende bestemmingsplan "Winkelcentrum Blerick deelplan III" geen beperkingen gesteld waren aan de toegestane vormen van detailhandel. De Wieën en [appellant sub 1] wijzen er daarbij op dat in de plantoelichting staat dat een doel voor het centrum van Blerick een invulling met twee of drie supermarkten is. Volgens De Wieën en [appellant sub 1] is hun winkelcentrum een geschikte locatie om een nieuwe supermarkt mogelijk te maken, omdat bij dat winkelcentrum voldoende parkeerplaatsen zijn. Voorts is de omschrijving van het begrip supermarkt in de planregels volgens hen onduidelijk. Op basis van deze omschrijving moet volgens De Wieën en [appellant sub 1] hun gehele winkelcentrum als een supermarkt worden aangemerkt. Ook stellen zij dat de vergunde oppervlakte van de supermarkt in winkelcentrum De Wieën ten onrechte niet als zodanig is bestemd.

5.1. Volgens de raad was de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de supermarkt ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet in rechte onaantastbaar, zodat het niet wenselijk was de vergunde uitbreiding als zodanig te bestemmen. Verder zijn volgens de raad beperkingen gesteld aan supermarkten, omdat supermarkten tot meer verkeer en een grotere parkeerdruk leiden dan reguliere winkels.

5.2. Aan winkelcentrum De Wieën is de bestemming "Centrum" toegekend. Voorts is aan een gedeelte van het winkelcentrum de aanduiding "supermarkt" toegekend.

Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder detailhandel verstaan het bedrijfsmatig koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder supermarkt wordt verstaan een winkel gericht op de dagelijkse artikelensector (levensmiddelen), niet zijnde kleinschalige speciaalzaken.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en i, zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden onder meer bestemd voor detailhandel, uitsluitend op de begane grond en een supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "supermarkt".

5.3. De Afdeling acht de omschrijving van het begrip supermarkt in de planregels niet onduidelijk. Uit die omschrijving volgt dat een supermarkt een winkel is die, anders dan een speciaalzaak, gericht is op de verkoop van een verscheidenheid van levensmiddelen, of althans dagelijkse artikelen en die een zodanige schaal heeft dat deze niet als kleinschalig kan worden aangemerkt.

Voor zover De Wieën en [appellant sub 1] aanvoeren dat onder het voorheen geldende plan geen beperkingen waren gesteld aan de toegestane vormen van detailhandel, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de belangen die met de beperking van de toegestane vormen van detailhandel zijn gemoeid dan aan het belang van De Wieën en [appellant sub 1] bij flexibiliteit, nu niet in geschil is dat supermarkten tot meer verkeer en een grotere parkeerdruk leiden dan reguliere winkels. De niet nader onderbouwde stelling van De Wieën en [appellant sub 1] dat bij hun winkelcentrum voldoende parkeerplaatsen zijn doet daaraan niet af.

De Afdeling stelt evenwel vast dat de vergunde uitbreiding van de supermarkt niet als zodanig is bestemd. Een rechtsgeldige omgevingsvergunning is evenwel een bestaand recht waaraan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel niet voorbij kan worden gegaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2003 in zaak nr. 200203644/1). De omstandigheid dat de verleende omgevingsvergunning ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet in rechte onaantastbaar was doet daaraan niet af. De raad heeft dit ten onrechte niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Wijzigingsbevoegdheid

6. De Wieën en [appellant sub 1] betogen voorts dat aan een te groot gebied ten noorden van de Witherenstraat naast haar winkelcentrum de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 2" is toegekend. Zij vrezen dat als gevolg daarvan de bevoorrading van hun winkelcentrum in gevaar komt. Ook dient volgens hen in de planregels als voorwaarde te worden opgenomen dat het huidige aantal parkeerplaatsen ter plaatse beschikbaar dient te blijven voor de huidige functies.

6.1. Ingevolge artikel 23, lid 23.2, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 2" de gronden te wijzigen ten behoeve van woningbouw in gestapelde vorm, met dien verstande dat:

[..]

f. een goed woonmilieu gegarandeerd is en omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsmatig functioneren beperkt worden;

g. voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente Venlo.

6.2. Gelet op de voorwaarden in artikel 23, lid 23.2, onder f en g, van de planregels is voldoende verzekerd dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid er niet toe zal leiden dat de bevoorrading van winkelcentrum De Wieën in gevaar komt of tot een verslechtering van de parkeersituatie zal leiden. Zo nodig kunnen De Wieën en [appellant sub 1] rechtsmiddelen aanwenden tegen de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.

Het betoog faalt.

Detailhandel Laurentiusplein

7. De Wieën en [appellant sub 1] betogen dat de voorziene uitbreiding van detailhandel aan het Laurentiusplein in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Zij vrezen voor leegstand in de omgeving van hun winkelcentrum als gevolg van deze ontwikkeling. Volgens hen strekt artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro dan ook ter bescherming van hun belangen. Voorts is de voorziene uitbreiding van detailhandel aan het Laurentiusplein volgens hen in strijd met de gemeentelijke beleidsnota "Gemeente Venlo, Detailhandelsnota 2006-2015" van 16 augustus 2006 (hierna: de detailhandelsnota) en de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo (hierna: de structuurvisie) van 25 juni 2014. Zij voeren daarbij aan dat het plan in een uitbreiding van 4.500 m2 brutovloeroppervlakte (hierna: bvo) aan detailhandel voorziet en dat dit een grootschalige uitbreiding is.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet strekt tot bescherming van de belangen van De Wieën en [appellant sub 1], omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de voorziene uitbreiding van detailhandel aan het Laurentiusplein tot relevante leegstand zal kunnen leiden. De raad wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015 in zaak nr. 201403699/1/R2. Verder is het volgens de raad de bedoeling om de detailhandel aan het Laurentiusplein met 3.500 m2 bvo uit te breiden. Dit resulteert volgens de raad in een uitbreiding van detailhandel aan het Laurentiusplein met een winkelvloeroppervlakte (hierna: wvo) van 1.500 m2. Met deze uitbreiding is volgens de raad in de detailhandelsnota rekening gehouden. Ook voorziet het plan volgens de raad per saldo in een afname van detailhandel in het plangebied.

7.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

7.3. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

7.4. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

7.5. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro strekt tot bevordering van zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder het voorkomen van onnodig ruimtebeslag en het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. De Wieën en [appellant sub 1] stellen dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro ook strekt tot bescherming van hun belangen. Volgens hen zijn hun belangen niet uitsluitend gelegen in het voorkomen van concurrentie, maar gaat het hen er ook om met het oog op hun ondernemingsklimaat leegstand in de directe omgeving van hun winkelcentrum te voorkomen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van De Wieën en [appellant sub 1]. Voor zover de raad wijst op de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, overweegt de Afdeling dat die uitspraak slechts betrekking heeft op appellanten wier belang bij de toepassing van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro uitsluitend is gelegen in het concurrentiebelang. Dat is bij De Wieën en [appellant sub 1] niet het geval.

De Afdeling volgt de raad niet in zijn verweer.

7.6. Aan de gronden aan en nabij het Laurentiusplein is onder meer de bestemming "Centrum" toegekend. Aan de gronden ten westen van het Laurentiusplein is tevens de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandel op verdieping" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor:

a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;

b. detailhandel, op de verdieping ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandel op verdieping".

7.7. In de detailhandelsnota staat dat winkelhart Blerick het hele stadsdeel verzorgt en een sterke functie heeft in de niet-dagelijkse artikelensector. Het centrum is al voor een deel vernieuwd. Uitvoering van het centrumplan is noodzakelijk om haar huidige positie te behouden en maakt de verdere optimalisatie van het centrumgebied mogelijk. De totale omvang van de uitbreiding aan commerciële ruimten beslaat naar opgave van de gemeente ongeveer 1.500 m2 aan wvo. Hiermee kan Blerick-centrum haar stadsdeelverzorgende functie goed vervullen. Naar de toekomst toe moet een verdere versterking worden gezocht in de aanpak van ruimtelijke knelpunten, de uitstraling van panden en de optimalisatie van bestaande winkelruimten. Grootschalige winkeluitbreidingen in vierkante meters wvo of buiten de contouren van het voorgestane centrum zijn volgens de detailhandelsnota niet wenselijk en ook niet noodzakelijk voor een bloeiend stadsdeelcentrum.

7.8. In de structuurvisie staat dat de boodschappencentra+ - voormalige stadsdeelcentra - naast een breed aanbod van dagelijkse boodschappen ook een divers maar beperkt aanbod van kleding, schoenen, huishoudelijke artikelen en andere niet dagelijkse boodschappen hebben. Een combinatie van boodschappen doen en recreatief winkelen. Op recreatief gebied kunnen deze centra echter steeds minder goed concurreren met de binnenstad van Venlo of andere centra in de regio die zich specifiek richten op recreatief winkelen. De leegstand slaat in deze gebieden dan ook het hardst toe. Voor de boodschappencentra+ wordt ingezet op een compact winkelgebied door het kernwinkelgebied terug te brengen tot de essentie. Binnen dit kernwinkelgebied wordt volgens de structuurvisie flexibel omgegaan met het gebruik van panden. In de schil direct rond het kernwinkelgebied zal detailhandel een minder prominente rol spelen en moet het accent verschuiven naar een mix van wonen, werken, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen.

7.9. Ter zitting heeft de raad erkend dat niet is onderzocht of de voorziene uitbreiding van detailhandel aan het Laurentiusplein voldoet aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro opgenomen voorwaarden en dus in strijd met deze bepaling is vastgesteld.

Wat betreft het gemeentelijke beleid overweegt de Afdeling dat uitbreiding van detailhandel aan het Laurentiusplein op zichzelf daarmee niet in strijd is. In de structuurvisie wordt uitbreiding van detailhandel in het kernwinkelgebied wordt niet uitgesloten. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het Laurentiusplein tot het kernwinkelgebied van Blerick behoort. Voorts wordt in de detailhandelsnota rekening gehouden met uitvoering van het centrumplan waartoe een uitbreiding van de commerciële ruimten met ongeveer 1.500 m2 wvo behoort. Ter zitting heeft de raad evenwel erkend dat het plan maximaal ongeveer 4.500 m2 bvo aan detailhandel aan het Laurentiusplein mogelijk maakt. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat deze toename van oppervlakte aan detailhandel in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid. Voor zover de raad stelt dat het plan per saldo in een afname van detailhandel in het plangebied voorziet, overweegt de Afdeling dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke locaties voorzien wordt in een vermindering van de detailhandelsfunctie en wat de omvang daarvan is.

Het betoog slaagt.

De beroepen van [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4]

8. [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4] betogen dat het plan ten onrechte een parkeerterrein in het zuiden van het plangebied in de directe nabijheid van hun woningen mogelijk maakt. Volgens [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4] is het voorziene parkeerterrein te groot, omdat geen behoefte bestaat aan het aantal mogelijk gemaakte parkeerplaatsen. Volgens hen zijn dan ook twee voormalige woonpercelen ten onrechte bij het voorziene parkeerterrein betrokken. Zij wijzen er daarbij op dat in het onderzoek "Parkeeronderzoek centrum Blerick 2012" (hierna: het parkeeronderzoek) in het centrum van Blerick het aantal gemeten vrije parkeerplaatsen tussen de 132 en 158 ligt, terwijl de raad uitgaat van 95 vrije parkeerplaatsen in het centrum. Ook is volgens hen onduidelijk welke plekken door de raad tot het centrum worden gerekend.

8.1. [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4] wonen aan de Baarlosestraat dan wel de Maasbreesestraat direct ten zuiden en zuidwesten van het door hen bestreden plandeel. Aan de gronden voor het voorziene parkeerterrein is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied", met de aanduiding "parkeerterrein" toegekend.

8.2. In het parkeeronderzoek is op 24 april en 14 september 2012 op een aantal tijdstippen geteld hoeveel vrije parkeerplaatsen er in de parkeerzones van het centrum van Blerick zijn. Het grootste aantal vrije parkeerplaatsen dat werd gemeten bedroeg 158 en het laagste aantal vrije parkeerplaatsen dat werd gemeten bedroeg 132.

8.3. In de plantoelichting staat dat de vrijdagmiddag van 15.00 tot 15.30 uur en de vrijdagavond de drukste periodes zijn. Tijdens deze periodes zijn er in totaal nog ongeveer 135 vrije plaatsen beschikbaar, de meeste op het Wieënplein en op het Laurentiusplein.

8.4. In de notitie "Parkeerbalans Centrum Plan Blerick 2013 t.b.v.bestemmingsplan Laurentiusplein e.o." (hierna: de parkeerbalans) van 29 oktober 2013 staat dat ten behoeve van ontwikkelingen in het centrum van Blerick een parkeerbalans is opgesteld. Het uitgangpunt van de parkeerbalans is het resultaat van de in 2012 uitgevoerde parkeertellingen in het centrum. De vrijdagmiddag en de vrijdagavond zijn de drukste periodes. Tijdens deze periodes waren er volgens de parkeerbalans nog ongeveer 95 parkeerplaatsen vrij in het centrumgebied. Daarnaast komen op het terrein van de voormalige garage Gommans nog eens 135 parkeerplaatsen beschikbaar, zodat er in de toekomst nog plaats is voor 230 extra auto’s. De voorziene ontwikkelingen gaan ten koste van een aantal parkeerplaatsen op het Laurentiusplein. Van de thans aanwezige 138 parkeerplaatsen op dit plein zullen er volgens de plannen nog 97 over blijven. In de toekomst zullen dan nog 190 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Uitgaande van een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 25 m2 voor de commerciële ruimten en uitgaande van 1,2 parkeerplaats per appartement zijn er volgens de parkeerbalans 170 parkeerplaatsen nodig. Uit de praktijk blijkt evenwel dat bij een bezetting van 95 % van de parkeerplaatsen het beeld wordt opgeroepen dat alle plaatsen bezet zijn omdat het zoeken naar de laatste plaatsen als zeer lastig wordt ervaren. Volgens de parkeerbalans zijn daarom 180 parkeerplaatsen noodzakelijk.

8.5. Voor zover [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4] erop wijzen dat in het parkeeronderzoek het aantal gemeten vrije parkeerplaatsen tussen de 132 en 158 ligt, overweegt de Afdeling dat in de plantoelichting staat dat op braakliggende grond aan de Maasbreesestraat naast de supermarkt tijdens de waarnemingen steeds ongeveer 40 auto’s stonden. Deze auto’s staan volgens de plantoelichting op gronden die niet voor parkeren zijn bestemd. Deze 40 auto’s zouden dus gebruik moeten maken van de legale parkeerplaatsen in het centrum, zodat de raad terecht het aantal van 40 auto’s in mindering heeft gebracht op het aantal vrije parkeerplaatsen in het centrum. De raad is daarbij uitgegaan van het aantal vrije parkeerplaatsen in het centrum tijdens de drukste periodes. Wat betreft de stelling van [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4] dat onduidelijk is welke plekken door de raad aan het centrum worden gerekend, overweegt de Afdeling dat uit het parkeeronderzoek duidelijk volgt welke parkeerzones tot het centrum worden gerekend. Het voorziene parkeerterrein is voornamelijk bedoeld om aan de parkeerbehoefte als gevolg van de voorziene uitbreiding van detailhandel aan het Laurentiusplein te voldoen. Zoals onder 6.10 is overwogen, heeft de raad erkend dat het plan wat betreft die voorziene uitbreiding van detailhandel is vastgesteld in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Nu de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt of een actuele regionale behoefte aan die voorziene uitbreiding van detailhandel bestaat, is evenmin inzichtelijk of behoefte bestaat aan het aantal mogelijk gemaakte parkeerplaatsen.

Het betoog slaagt.

9. [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4] betogen voorts dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de archeologische waarden ter plaatse van het voorziene parkeerterrein.

9.1. Ingevolge artikel 38a, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 houdt de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

9.2. Artikel 38a van de Monumentenwet 1988 strekt tot het behoud van monumenten van archeologie. Het belang van [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4] is gelegen in het belang dat zij gevrijwaard blijven van aantasting van hun woon- en leefklimaat en het belang van het behoud van hun woonomgeving. De Afdeling stelt vast dat artikel 38a van de Monumentenwet 1988 kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4]. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb in de weg aan vernietiging op deze grond, zodat de Afdeling dit betoog niet inhoudelijk zal bespreken.

Het betoog faalt.

10. [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4] betogen voorts dat het voorziene parkeerterrein zal leiden tot een ernstige geluidoverlast en tot een ernstige verslechtering van de luchtkwaliteit. De verrichte onderzoeken naar de gevolgen van het voorziene parkeerterrein zijn volgens hen gebrekkig.

10.1. De raad heeft ter zitting erkend dat het uitgevoerde onderzoek ten aanzien van de geluidbelasting en de luchtkwaliteit gebrekkig is, zodat het plan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Conclusie

11. De conclusie is dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de rechtszekerheid, artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en artikel 3:2 van de Awb.

De beroepsgrond van [appellanten sub 3] en [appellante sub 4] dat het voorziene parkeerterrein tot een ernstige aantasting van hun uitzicht zal leiden kan thans niet worden besproken, nu het antwoord op de vraag of de aantasting van hun uitzicht gerechtvaardigd is samenhangt met het antwoord op de vraag of behoefte bestaat aan het aantal mogelijk gemaakte parkeerplaatsen.

12. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen binnen een termijn van 12 weken de gebreken in het bestreden besluiten te herstellen. In de eerste plaats dient de raad het bestreden besluit te wijzigen door de vergunde uitbreiding van de supermarkt in winkelcentrum De Wieën als zodanig te bestemmen. In de tweede plaats dient de raad alsnog inzichtelijk te maken dat een actuele regionale behoefte aan de voorziene uitbreiding van detailhandel aan het Laurentiusplein bestaat, dat deze voorziene ontwikkeling niet in strijd is met het gemeentelijke beleid en dat behoefte bestaat aan het aantal mogelijk gemaakte parkeerplaatsen dan wel het bestreden besluit te wijzigen. De raad dient daarbij uit te gaan van de maximale mogelijkheden van het plan. In de derde plaats dient de raad alsnog deugdelijk onderzoek te doen naar de gevolgen van het voorziene parkeerterrein voor de geluidbelasting en de luchtkwaliteit en te bezien of het bestreden besluit in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek in stand kan blijven.

13. Bij wijziging van het bestreden besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het nieuw besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt.

14. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Venlo op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van overweging 11 de geconstateerde gebreken te herstellen. De uitkomst dient aan de Afdeling te worden meegedeeld en het gewijzigde besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt en medegedeeld te worden.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Driel Kluit
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015

703.