Uitspraak 201500601/1/R2


Volledige tekst

201500601/1/R2.
Datum uitspraak: 2 september 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Lunteren, gemeente Ede,
2. [appellant sub 2], wonend te Lunteren, gemeente Ede,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Ede,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied, De Valk, hoek Hoge Valkseweg/Ganzenkampweg, Reparatieplan" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde A], [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Bakker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de bouw van zes woningen, waarvan twee vrijstaande en vier twee onder één kap-woningen, met bijbehorende voorzieningen op een voormalig agrarisch perceel in de buurtschap De Valk op de hoek van de Hoge Valkseweg en Ganzenkampweg te Lunteren.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] exploiteert een kwekerij op het aan de noordzijde van het plangebied liggende perceel [locatie 1], waar hij onder meer planten en heesters teelt. Hij betoogt dat ter hoogte van de in het plan voorziene woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daartoe voert hij aan dat ter plaatse de planten en heesters met gewasbeschermingsmiddelen worden bespoten, waarbij drift daarvan ontstaat die gevaar voor de gezondheid van omwonenden met zich kan brengen. Volgens hem is het noodzakelijk dat de raad met het oog op een goed woon- en leefklimaat van de bewoners van de in het plan voorziene woningen een spuitzone van ten minste 50 meter in acht dient te nemen. Aan die afstand wordt niet voldaan, aldus [appellant sub 1]. Hij vreest er daarom voor dat hij in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt. Dat, naar de raad stelt, op de grens tussen het plangebied en het perceel [locatie 1] een houtwal aanwezig is, is volgens [appellant sub 1] onvoldoende om te kunnen volstaan met een kortere afstand, nu het een zeer open houtwal betreft, de instandhouding daarvan niet is gegarandeerd en de houtwal bovendien ten onrechte in het plan deels op zijn gronden is voorzien. De raad heeft in dit verband volgens hem ten onrechte de functieaanduiding "houtwal" aan zijn perceel toegekend, aangezien hij daardoor die gronden niet meer anders kan gebruiken dan als houtwal. Voorts is de raad volgens hem ten onrechte niet uitgegaan van de maximale planologische invulling van het perceel [locatie 1], namelijk een kwekerij met bijvoorbeeld fruitteelt waarin machinaal gewasbeschermingsmiddelen worden gespoten, waarbij drift vrijkomt die, mede door het verder uitwaaien van nevel, meer gezondheidsrisico’s voor omwonenden met zich kan brengen, dan bij het spuiten met een handspuit.

3.1. De raad stelt dat [appellant sub 1] voor het bespuiten van de door hem gekweekte planten en heesters gebruik maakt van een handspuit, waarbij weinig verneveling en drift ontstaat. Evenwel acht de raad ook bij machinaal spuiten de afstand tussen de in het plan voorziene woningen en het perceel van [appellant sub 1] toereikend om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. De raad wijst er daartoe op dat de oppervlakte van de kwekerij beperkt is en in het plan is voorzien in een houtwal op de grens tussen het perceel van [appellant sub 1] en het plangebied, die een afschermende werking heeft. Volgens de raad is daarom een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de in het plan voorziene woningen verzekerd.

3.2. De Afdeling stelt voorop dat geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen de gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen bestaan. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, het milieubelang niet uitgezonderd, waarbij de aan te houden afstand tussen de gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse aanwezig zal zijn.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201410309/1/R6, wordt een planologische keuze, die ziet op een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk geacht. Dit brengt echter niet met zich dat de raad een kortere afstand in een bepaalde situatie niet toereikend kan achten om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen.

3.3. Vast staat dat de afstand tussen het perceel [locatie 1] en de dichtstbijzijnde in het plan voorziene woning ongeveer 40 meter bedraagt. In het plan zijn aan een smalle strook gronden aansluitend aan beide zijden van de grens tussen het perceel van [appellant sub 1] en het plangebied de bestemmingen "Agrarisch" respectievelijk "Wonen" en de functieaanduiding "houtwal" toegekend. De afstand tussen de dichtstbijzijnde in het plan voorziene woning en het perceel van [appellant sub 1], waarop de functieaanduiding "houtwal" niet is opgenomen en waarop derhalve activiteiten van de kwekerij kunnen plaatsvinden, bedraagt ongeveer 43 meter. De afstand tot dat deel van het perceel van [appellant sub 1] bedraagt voor de overige in het plan voorziene woningen meer dan 50 meter.

3.4. Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder houtwal verstaan: een geheel of gedeeltelijk aan de natuur overgelaten erfafscheiding, vaak ook tussen weilanden, die kan bestaan uit bomen en/of struiken.

Ingevolge de artikelen 3, lid 3.1, aanhef en onder b, en 6, lid 6.1, aanhef en onder b, is ter plaatse uitsluitend een houtwal toegestaan.

Ingevolge de leden 3.3.1, aanhef en onder c, respectievelijk 6.7.1, aanhef en onder c, is het verboden op de gronden met de bestemmingen "Agrarisch", respectievelijk "Wonen" zonder omgevingsvergunning natuur- en landschapselementen te verwijderen, waaronder in elk geval wordt verstaan de landschapselementen ter plaatse van de functieaanduiding "houtwal".

3.5. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de raad de functieaanduiding "houtwal" niet op zijn perceel mocht opnemen omdat hij de gronden waarop die aanduiding is opgenomen nu niet meer anders dan als houtwal kan gebruiken overweegt de Afdeling het volgende.

Niet in geschil is dat op de grens van het perceel van [appellant sub 1] en het plangebied reeds een houtwal bestaat. Voorts is gesteld noch gebleken dat de in de verbeelding opgenomen functieaanduiding "houtwal" zich uitstrekt over andere gronden dan die waarop deze houtwal zich daadwerkelijk bevindt. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de oppervlakte van de gronden waaraan de functieaanduiding "houtwal" is toegekend, dusdanig beperkt is dat de gebruiksmogelijkheden van het perceel van [appellant sub 1] niet substantieel worden aangetast.

3.6. Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogt dat de instandhouding van de houtwal niet is gegarandeerd overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de functieaanduiding "houtwal" en de hiervoor onder rechtsoverweging 3.4 vermelde planregels de instandhouding van de houtwal voldoende aannemelijk is gemaakt. [appellant sub 1] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de houtwal onvoldoende afschermende werking heeft.

3.7. Ter zitting is voorts gebleken dat de heersende windrichting west-zuidwest is, waardoor de drift van de ten noorden van het plangebied liggende kwekerij doorgaans niet in de richting van het plangebied zal zijn.

Onder die omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afstand tussen de in het plan voorziene woningen en het perceel van [appellant sub 1] waarop hij de activiteiten van een kwekerij kan uitvoeren, ook indien wordt uitgegaan van de door [appellant sub 1] gestelde maximale planologische invulling, toereikend is om, wat betreft het spuiten van gewasbestrijdingsmiddelen door [appellant sub 1], ter plaatse van de in het plan voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen en [appellant sub 1] in zoverre niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd.

Het betoog faalt.

4. [appellant sub 1] betoogt voorts dat hij door de verwezenlijking van de in het plan voorziene woningen beperkt wordt in de mogelijkheid om op zijn perceel een varkenshouderij te beginnen. Daartoe voert hij aan dat het voor zijn gronden geldende bestemmingsplan dit toelaat. De raad dient volgens [appellant sub 1] uit te gaan van de maximale planologische mogelijkheden van zijn perceel. Op basis van de bebouwing op het perceel kunnen volgens hem circa 536 vleesvarkens aanwezig zijn, hetgeen overeenkomt met een geuremissie van 9.594,4 OU/m³, aldus [appellant sub 1]. Uit door hem uitgevoerde geurberekeningen blijkt dat ter plaatse van de voorziene woningen bij een dergelijk veebestand niet zal kunnen worden voldaan aan de wettelijke geurnorm van 14,0 OU/m3.

4.1. Ingevolge artikel 1, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) wordt onder geurgevoelig object verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik wordt gebruikt.

4.2. Ter zitting is gebleken dat een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van ten minste één woning direct ten noorden van de meest westelijk te verwezenlijken woning, tussen het gedeelte van het plangebied waar de zes woningen zijn voorzien en het perceel van [appellant sub 1]. Het betoog ter zitting van [appellant sub 1] dat dit geen geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wgv betreft, omdat volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch" geldt slaagt niet. Met het verlenen van de omgevingsvergunning is het gebruik van die woning als burgerwoning in juridisch-planologische zin toegestaan. Voor de beoordeling van de mogelijkheden van [appellant sub 1] om op zijn perceel een varkenshouderij te beginnen vanuit het aspect geurhinder, is die woning bepalend, nu die dichter bij het perceel [locatie 1] mag worden gebouwd. [appellant sub 1] wordt door de met het plan mogelijk gemaakte woningen derhalve niet verder in zijn mogelijkheden tot het houden van vleesvarkens beperkt, dan thans wegens voormelde woning reeds het geval is.

Het betoog faalt.

5. [appellant sub 1] betoogt tevens dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de geluidsbelasting afkomstig van zijn bedrijf op het perceel [locatie 1]. Een verwijzing van de raad naar de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure) is onvoldoende, aldus [appellant sub 1]. Gezien de korte afstand van zijn perceel tot de in het plan voorziene woningen en de werkzaamheden op zijn perceel, is volgens hem maatwerkonderzoek nodig.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat niet gevreesd hoeft te worden voor onaanvaardbare geluidhinder vanwege het bedrijf van [appellant sub 1] ter hoogte van de in het plan voorziene woningen. Volgens de raad kan het bedrijf van [appellant sub 1] worden vergeleken met een akker en/of tuinbouwbedrijf in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief), waarvoor in de VNG brochure, wat betreft het aspect geluid, een richtafstand van 30 meter wordt aanbevolen ter voorkoming van onaanvaardbare geluidhinder. In aanmerking genomen de aard en omvang van het bedrijf van [appellant sub 1] acht de Afdeling, wat betreft het aspect geluidhinder, de vergelijking door de raad met een akker en/of tuinbouwbedrijf in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief), waarvoor volgens de VNG-brochure een richtafstand van 30 meter wordt aanbevolen niet onjuist. Vast staat dat aan deze afstand wordt voldaan. De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woningen voor onaanvaardbare geluidhinder vanwege het bedrijf van [appellant sub 1] niet behoeft te worden gevreesd en [appellant sub 1] in zoverre niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd.

Het betoog faalt.

6. [appellant sub 1] betoogt tevens dat de ten behoeve van het plan uitgevoerde onderzoeken, waaronder de flora- faunaonderzoeken, uit begin 2011 ten onrechte aan het plan ten grondslag zijn gelegd.

6.1. In opdracht van het college van burgemeester en wethouders heeft adviesbureau Nieuwland Advies in maart 2011 het ecologisch onderzoek "Verkenning natuurwaarden perceel Hoge Valkseweg te Lunteren" uitgevoerd (hierna: het ecologisch onderzoek). De ecoloog C. Oskamp, werkzaam bij de gemeente, heeft in mei 2014 nader onderzocht of de uitkomsten van het voormeld onderzoek nog actueel zijn. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de notitie "Nadere beoordeling ecologisch onderzoek De Valk" van 3 november 2014. Daarin staat dat de resultaten van het ecologisch onderzoek uit 2011 nog actueel zijn.

[appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat voormelde onderzoeken zodanig zijn verouderd, dan wel zich na de totstandkoming van die onderzoeken zodanige ontwikkelingen in het plangebied hebben voorgedaan dat de raad deze onderzoeken niet in redelijkheid aan het besluit tot vaststelling van het plan ten grondslag heeft mogen leggen.

Het betoog faalt.

7. [appellant sub 1] betoogt verder dat voor het plan ten onrechte geen plan-m.e.r. is gemaakt. Deze is noodzakelijk op het moment dat niet kan worden uitgesloten dat een plan significante negatieve gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden, aldus [appellant sub 1]. Er heeft volgens hem geen onderzoek plaatsgevonden, waaruit blijkt dat bij voorbaat vast staat dat er geen significante negatieve effecten zijn op Natura 2000-gebieden. Nu dat niet kan worden uitgesloten, dient ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) in combinatie met de Wet milieubeheer een plan-m.e.r. te worden opgesteld, aldus [appellant sub 1].

7.1. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998 houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijke voorschrift waarop het berust zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.

Ingevolge artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt een milieueffectrapport gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998.

7.2. Niet in geschil is dat het plangebied ongeveer 900 meter ten noorden van het Natura 2000-gebied "Veluwe" is gelegen. In het ecologisch onderzoek staat, voor zover thans van belang, dat het plan geen negatieve invloed zal hebben op onder meer het voorgenoemde Natura 2000-gebied. De voormelde nadere beoordeling gaat hier ook vanuit.

[appellant sub 1] heeft geen concrete gegevens aangevoerd op grond waarvan aan de conclusies van het ecologisch onderzoek en de nadere beoordeling daarvan moet worden getwijfeld. Onder die omstandigheden ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan op grond van artikel 19j van de Nbw 1998 een passende beoordeling had moeten worden gemaakt. Derhalve was het opstellen van een milieueffectrapport krachtens artikel 7.2a van de Wet milieubeheer niet vereist.

Het betoog faalt.

8. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het plan strijdig is met provinciale regelgeving en gemeentelijk beleid. Het plan gaat uit van functieveranderingen op drie locaties en het verplaatsen van een woonbestemming naar het plangebied, aldus [appellant sub 1]. Hij voert aan dat het bouwen van woningen naar aanleiding van functieverandering in beginsel is toegestaan, maar het verplaatsen van de woonbestemming op het perceel [locatie 2] te Lunteren naar het plangebied niet. [appellant sub 1] voert voorts aan dat het plan in strijd is met het Gebiedsplan zoekzones landschappelijke versterking Ede, eerste fase (hierna: het Gebiedsplan), met name omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van
landschappelijke inpassing.

8.1. Ingevolge artikel 2, lid 2.2 aanhef en onder e, van de Ruimtelijke Verordening Gelderland, voor zover thans van belang, is in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken toegestaan binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, zoals opgenomen in bijlage 8.

In de Streekplanuitwerking "Zoekzones stedelijke functies en landschapsversterking" (hierna: de Streekplanuitwerking) is vermeld dat voor het accommoderen van de behoefte aan landelijk wonen primair wordt uitgegaan van functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Het is denkbaar dat er daarnaast voor het accommoderen van de regionale behoefte aan landelijk wonen in het multifunctionele gebied "zoekzones landschappelijke versterking" worden toegepast voor het toevoegen van een beperkt aantal woningen, passend in de landschappelijke structuur en bijdragend aan landschappelijke versterking. Aan de planologische uitwerking van dergelijke zoekzones moet een door de provincie te accorderen gebiedsplan ten grondslag liggen, waarin op basis van een landschapsarchitectonische gebiedsanalyse en gerelateerd aan landschappelijke kernkwaliteiten en aan gebiedsdoelen is uitgewerkt hoe met het "nieuwe rood" wordt bijgedragen aan versterking van de kwaliteiten van dat gebied.

Op grond van de Streekplanuitwerking is door de raad op 31 mei 2012 het Gebiedsplan vastgesteld, dat in juni 2012 door de provincie Gelderland is geaccordeerd. In het Gebiedsplan staat dat het ruimte biedt voor nieuwe woningen in het kader van functieveranderingsbeleid en voor nieuwbouw van enkele woningen (buiten het functieveranderingsbeleid). Met het Gebiedsplan wil de gemeente Ede in de zoekzones landschappelijke versterking, natuur en landschap versterken en ruimte creëren voor bouwrechten voor woningen afkomstig uit het functieveranderingsbeleid. Deze stedelijke ontwikkelingen wil de gemeente op een dusdanige manier inpassen dat het ten goede komt aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied. Het Gebiedsplan geeft duidelijkheid over waar deze ontwikkelingen al dan niet mogen plaatsvinden en hoe inpassing, compensatie en verevening plaats dienen te vinden. Voorts wordt in het Gebiedsplan vastgesteld dat uitsluitend gebouwd mag worden in aangewezen buurtschappen, waaronder de buurtschap De Valk.

In het Gebiedsplan is voor voormelde buurtschap de volgende tekst opgenomen. "Kenmerkend voor De Valk is het focuspunt (school en omgeving), duidelijke entrees en sterke begrenzing van de kavels (in één lijn). De woningen zijn geconcentreerd langs de Hoge Valkseweg (en minder langs de Ganzenkampweg), die richting focuspunt dichter op elkaar staan en een kleinere korrel hebben. Kwaliteitswinst is te behalen door het benutten en versterken van de karakteristieken van de buurtschap. Karakteristieke elementen in De Valk zijn: de laanbeplanting langs de Hoge Valkseweg, een kleinere korrel van de verkaveling naarmate men dichter naar het centrale deel (focuspunt) komt, woningen die naar het focuspunt toe dichter op de weg staan, de afwijkende verkaveling van de buurtschap ten opzichte van de verkaveling van het omliggende landschap, de duidelijke entrees tot de buurtschap en de afwijkende bebouwing (twee-onder-een-kappers) ten opzichte van het buitengebied."

Blijkens het Gebiedsplan geldt bij het bouwen in buurtschappen een aantal voorwaarden. Eén van deze voorwaarden is dat elk van deze buurtschappen niet meer dan circa 25% mag groeien. Daarnaast moet sprake zijn van het slopen van voormalige bedrijfsgebouwen en een goede inpassing van de nieuwe bebouwing, zodat deze aansluit bij de landschappelijke en stedenbouwkundige karakteristieken van de buurtschap. Voorts wordt naast inpassing compensatie gevraagd, hetgeen het aanleggen van een extra stuk natuur en landschap betekent aansluitend aan het erf of elders in de zoekzones landschappelijke versterking.

Voor de inpassing van nieuwe bebouwing worden in het Gebiedsplan, voor zover van belang, de volgende uitgangspunten vermeld:

"- De bestaande structuur dient herkenbaar te blijven en leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden;

- nieuwe ontwikkelingen in buurtschappen dienen de herkenbaarheid te vergroten zonder de historische structuur aan te tasten;

- De nieuwe ontwikkeling vindt plaats binnen de grenzen van de buurtschap. Er is duidelijkheid over de entrees van de buurtschap;

- De ontwikkeling past bij de karakteristiek en de bebouwingstypologie van de buurtschap. De omvang van de nieuwe ontwikkeling is beperkt in relatie tot de omvang (fysiek en qua bewonersaantal) van de buurtschap. Overwegingen bij het aantal toe te voegen woningen en de grootte van de woningen per buurtschap zijn: de grootte van de buurtschap, de "ruimte" die de buurtschap en de directe omgeving biedt voor uitbreiding; de woonbehoefte, in eerste instantie vanuit de buurtschap; de korrel/maat van de woningen en de korrel/maat van de verkaveling in en rond de buurtschap. Per buurtschap wordt uitgegaan van maximaal circa vijf tot acht woningen in de komende tien jaar. Bij vijf woningen gaat het om vijf grote woningen; maximaal 660 kubieke meter per woning. Bij acht woningen gaat het om een menging van grotere woningen en kleinere woningen. Deze keuze komt ongeveer overeen met maximaal 25% uitbreiding van de bebouwing per buurtschap;

- De ontwikkeling heeft een toegevoegde waarde en leidt tot een kwalitatieve verbetering voor de toekomstwaarde, belevingswaarde en gebruikswaarde van de buurtschap en haar omgeving."

8.2. Uit paragraaf 2.2.2 van de plantoelichting blijkt dat het plan aan voorgenoemde voorwaarden is getoetst. Er is sprake van een drietal functieveranderingen van agrarisch naar wonen, waarmee op een drietal plaatsen meer dan 1.000 m² wordt gesloopt waar het niet mogelijk of wenselijk is een woning toe te voegen, aldus de plantoelichting. Daarin staat voorts dat het plan zorgvuldig landschappelijk is ingepast en dat er extra (landschappelijke) compensatie wordt gevonden in het terrein langs de Hoge Valkseweg, dat als - groen - openbaar gebied ingericht zal worden door het realiseren van een brink met een ruigtevegetatie van circa 1.800 m², waar vijf linden zijn voorzien.

In de plantoelichting staat verder dat het plan voorziet in het verplaatsen van de woonbestemming op het perceel Oosterkampweg 7 te Lunteren. Deze woonbestemming is in 2005 ontstaan uit een functieverandering van agrarisch naar wonen, maar het desbetreffende perceel heeft al die tijd braak gelegen, aldus de plantoelichting. Het is volgens de raad niet wenselijk om op het perceel [locatie 2] een woning toe te voegen, gelet op de ligging nabij de Rijksweg A30. Voor het vinden van een geschikte locatie is volgens de raad aansluiting gezocht bij het Gebiedsplan, nu dit aanknopingspunten biedt voor een zorgvuldige afweging bij het toevoegen van bebouwing in het buitengebied. De verplaatsing van de woonbestemming Oosterkampweg 7 is aldus gecombineerd met het plan omtrent een drietal functiewisselingen van agrarisch naar wonen, aldus de plantoelichting.

8.3. Anders dan [appellant sub 1] stelt, bieden de Ruimtelijke Verordening Gelderland, de streekplanuitwerking, en het gemeentelijk Gebiedsplan, dat daarvan een uitwerking is, ruimte voor zowel nieuwe woningbouw in het kader van functieveranderingsbeleid als nieuwbouw van een woning buiten dit beleid om. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ruimtelijke Verordening Gelderland, de Streekplanuitwerking, noch het Gebiedsplan in de weg staan aan de toevoeging van een woning aan de buurtschap De Valk buiten het functieveranderingsbeleid om. Het geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene woningen voldoen aan de in het Gebiedsplan neergelegde uitgangspunten voor inpassing in de buurtschappen.

Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat het plan niet voldoet aan de in het Gebiedsplan gestelde voorwaarde van landschappelijke inpassing, overweegt de Afdeling dat in de plantoelichting staat dat het plan zorgvuldig landschappelijk is ingepast en ook voldoet aan de voorwaarde dat extra landschappelijke compensatie nodig is, nu een deel van het plangebied langs de Hoge Valkseweg wordt ingericht als groen openbaar gebied door het realiseren van een "brink" met een ruigtevegetatie van ongeveer 1.800 m2. Op de brink komen voorts 5 linden, aldus de plantoelichting. In de verbeelding is tussen de Hoge Valkseweg en de bestemming verkeer, voorzien in een groenbestemming, waarmee voormelde brink wordt mogelijk gemaakt. Hetgeen [appellant sub 1] heeft betoogd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat daarmee is voldaan aan het in het Gebiedsplan gestelde vereiste van landschappelijke inpassing.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 2]

9. [appellant sub 2] is woonachtig aan de [locatie 3]. Hij betoogt dat het plan zijn woon- en leefklimaat onevenredig aantast door verlies van uitzicht.

9.1. Blijkens de verbeelding zijn aan het gedeelte van de gronden waar de zes woningen zijn voorzien de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke bouwaanduiding - woongebouw" toegekend. Aan de zuidzijde van het plangebied zijn de bestemmingen "Verkeer" en "Groen" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

Ingevolge lid 6.2.2, voor zover thans van belang, gelden voor het bouwen van woningen de volgende bepalingen:

a. per bestemmingsvlak of een gekoppeld bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan;

b. de inhoud van een woning, inclusief aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 660 m³, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;

c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;

d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter;

e. de dakhelling van een woning, met uitzondering van aan- en uitbouwen, mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º; (…)

g. wanneer een bouwvlak is aangegeven dient de woning gebouwd te worden binnen het bouwvlak.

Ingevolge lid 6.2.3, voor zover thans van belang, gelden voor het bouwen van de woning in de vorm van een woongebouw de volgende bepalingen:

a. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - woongebouw" is per bestemmingsvlak ten hoogste één woongebouw toegestaan met het aantal wooneenheden zoals op de verbeelding is aangegeven;

b. de totale inhoud van een woongebouw, inclusief aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;

d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter;

e. de dakhelling, met uitzondering van aan- en uitbouwen, mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º (…).

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor onder meer groenvoorzieningen, bermen en beplantingen.

9.2. De kortste afstand tussen het plangebied en het perceel van [appellant sub 2] bedraagt ongeveer 8 meter. Daartussen bevindt zich de Ganzenkampweg. De afstand tussen het dichtstbijzijnde in het plan opgenomen bouwvlak en het perceel van [appellant sub 2] is ongeveer 14 meter. De afstand van de gevel van de woning van [appellant sub 2] en de gevel van de dichtstbijzijnde in het plan voorziene woning bedraagt ongeveer 23,5 meter.

9.3. Gelet op de ligging van de in het plan voorziene woningen ten oosten van de woning van [appellant sub 2] in de zichtlijn vanuit zijn woonkamer zal zijn uitzicht worden aangetast. Blijkens de Nota van Zienswijzen is rekening gehouden met de belangen van [appellant sub 2] door de voorziene woningen niet direct aan de Hoge Valkseweg te situeren en door aan een gedeelte van het plangebied tegenover de woning van [appellant sub 2] de bestemming "Groen" toe te kennen. Door de aldus in het plan voorziene ligging van de woningen zal het zicht daarop vanuit de woning van [appellant sub 2] beperkt zijn. De raad heeft bij afweging van de betrokken belangen zich, gelet op de voornoemde afstanden, de maximale goot- en bouwhoogten van 4 onderscheidenlijk 9 meter en de ligging van de woning van [appellant sub 2] in een bebouwde omgeving, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van het uitzicht niet zodanig ernstig is dat van het vaststellen van het plan had moeten worden afgezien. Daarbij heeft de raad van belang mogen achten dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat.

Het betoog faalt.

10. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de ontsluiting van de in het plan voorziene woningen ten onrechte is voorzien op de Ganzenkampweg. Volgens hem kan die ontsluiting ook plaatsvinden op de Hoge Valkseweg. [appellant sub 2] voert aan dat door de in het plan voorziene ontsluiting aan de Ganzenkampweg koplampen van auto’s zijn woning inschijnen en ter plaatse stof opwaait.

10.1. Blijkens de verbeelding vinden de in het plan met de bestemming "Verkeer" aangewezen gronden aansluiting op de Ganzenkampweg ter hoogte van de woning van [appellant sub 2], waardoor de ontsluiting van de in het plan voorziene woningen op die weg plaatsvindt.

10.2. Volgens de plantoelichting is de voorziene ontsluiting overzichtelijk en wordt de Ganzenkampweg (vanaf het kruispunt met de Hoge Valkseweg) enkele meters verhard tot de aansluiting op de voormelde ontsluiting.

10.3. Voor zover [appellant sub 2] heeft betoogd dat ten gevolge van de wijze van ontsluiting ter plaatse van zijn woning voor stofoverlast moet worden gevreesd overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat het deel van de Ganzenkampweg aansluitend aan de beoogde ontsluiting van het plangebied is geasfalteerd, zodat van een onverharde weg aldaar geen sprake meer is. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor stofhinder vanwege verkeer van en naar de woningen in het plangebied niet behoeft te worden gevreesd.

Wat betreft lichthinder ten gevolge van in de woning van [appellant sub 2] schijnende koplampen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op het beperkte aantal woningen, het aantal verkeersbewegingen en daarmee de daardoor veroorzaakte lichthinder beperkt zal zijn.

De raad heeft voorts ter zitting onweersproken gesteld dat het aantal verkeersbewegingen gelet op het kleine aantal in het plan voorziene woningen beperkt zal toenemen en de Ganzenkampweg voldoende capaciteit heeft om deze extra verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat - uit een oogpunt van verkeersveiligheid - het plangebied dient te worden ontsloten via de bestaande rustige Ganzenkampweg, nu de Hoge Valkseweg een drukke doorgaande route is waarop een extra ontsluiting niet wenselijk wordt geacht. Door gebruik te maken van de bestaande ontsluiting van de Ganzenkampweg wordt dit voorkomen, aldus de raad. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid voor de in het plan voorziene ontsluiting heeft kunnen kiezen.

Het betoog faalt.

11. [appellant sub 2] voert verder aan dat het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt groter is dan het Gebiedsplan toestaat, nu er maximaal vijf woningen mogen worden toegevoegd aan de bestaande woonvoorraad in de buurtschap De Valk.

11.1. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 8.1 wordt overwogen dat ingevolge het Gebiedsplan bij het bouwen in buurtschappen een aantal uitgangspunten geldt. Eén daarvan is dat per buurtschap wordt uitgegaan van de bouw van maximaal circa vijf tot acht woningen in de komende tien jaar, aldus het Gebiedsplan. Bij vijf woningen gaat het om vijf grote woningen: maximaal 660 kubieke meter per woning. Bij acht woningen gaat het om een menging van grotere woningen en kleinere woningen. Deze keuze komt ongeveer overeen met maximaal 25% uitbreiding van de bebouwing per buurtschap, aldus het Gebiedsplan.

11.2. Het plan voorziet in de bouw van zes woningen, waarvan twee vrijstaande met een maximaal volume van 660 m³ en vier twee onder één kap met een maximaal volume van 330 m³. Voor zover [appellant sub 2] heeft betoogd dat de raad in het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met twee woningen die direct ten noorden van de zes woningen in het plan zijn voorzien, wordt overwogen dat het totaal aantal nieuwe woningen daarmee acht bedraagt, zodat het in het Gebiedsplan genoemde aantal van maximaal acht woningen niet wordt overschreden. Nu het plan voorziet in de bouw van vier kleinere woningen wordt tevens aan het in het Gebiedsplan gestelde vereiste van menging van grotere en kleinere woningen voldaan. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het Gebiedsplan in zoverre niet in de weg staat aan het vaststellen van het plan.

Het betoog faalt.

12. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voor deze locatie is gekozen. Hij voert aan dat onduidelijk is waarom er niet gekozen is voor een locatie westelijker van de hoek Hoge Valkseweg en Ganzenkampweg. Verschillende locaties hadden moeten worden onderzocht op haalbaarheid, aldus [appellant sub 2].

12.1. Voor zover [appellant sub 2] beoogt te betogen dat de raad alternatieve locaties onvoldoende heeft onderzocht, wordt overwogen dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van die alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de locatie van het plan zo is gekozen dat het omliggende landschap open blijft, waardoor de karakteristieke doorzichten van de buurtschap De Valk behouden blijven, en de locatie de meeste kwaliteitswinst biedt voor de omgeving. Gelet hierop ligt een locatie westelijker van de hoek Hoge Valkseweg en Ganzenkampweg niet voor de hand, aldus de raad. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad gelet op het vorenstaande niet in redelijkheid bij afweging van alle betrokken belangen de in het plan voorziene locatie heeft kunnen verkiezen boven het door [appellant sub 2] genoemde alternatief.

Het betoog faalt.

13. Volgens [appellant sub 2] ontbreekt tevens onderzoek naar de behoefte om woningen te bouwen op deze locatie. Hij voert aan dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Op steenworp afstand van de buurtschap De Valk is het dorp Wekerom gelegen, waar momenteel veel nieuwe woningen worden bijgebouwd, aldus [appellant sub 2]. Het is volgens hem onduidelijk of de behoefte aan de in het plan voorziene woningen aanwezig is.

13.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

13.2. Het begrip woningbouwlocatie, zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, is niet nader gedefinieerd in het Bro. Voorts ontbreekt in de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (nota van toelichting; Stb. 2012, 388) een toelichting op de definitiebepaling van het begrip stedelijke ontwikkeling.

13.3. Het plan voorziet in zes woningen. Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht vanuit is gegaan dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2015 in zaak nr. 201401119/1/R1). Gelet op het vorenstaande voorziet het plan evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de genoemde bepaling, en is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.

Het betoog faalt in zoverre.

13.4. Dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in dit geval niet van toepassing is, neemt echter niet weg dat de behoefte aan de in het plan mogelijk gemaakte woningen binnen de planperiode in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan dient te zijn onderbouwd.

De enkele verwijzing van [appellant sub 2] naar de omstandigheid dat in het dorp Wekerom veel woningen worden bijgebouwd en woningen in de omgeving te koop staan, leidt - gelet op de planperiode van tien jaar - niet tot het oordeel dat op deze locatie onvoldoende behoefte bestaat aan nieuwe woningen. Ook anderszins heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat er geen behoefte is aan nieuwe woningen op deze locatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de initiatiefnemer van het project, W.H. van [belanghebbende], in zijn schriftelijke uiteenzetting onweersproken heeft gesteld dat reeds vijf van de in het plan voorziene woningen zijn verkocht. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat binnen de planperiode voldoende behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen, zodat het plan in zoverre uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

14. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van toepassing is.

15. De beroepen zijn ongegrond.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.

w.g. Kramer
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015

325-823.