Uitspraak 201409842/1/A1


Volledige tekst

201409842/1/A1.
Datum uitspraak: 19 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Begron B.V. (hierna: Begron), gevestigd te Noordhoek, gemeente Moerdijk,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 oktober 2014 in zaak nr. 13/7086 in het geding tussen:

Begron

en

het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft het college geweigerd Begron omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een betonnen keerwand op het perceel Buitendijk 6b te Noordhoek (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 27 oktober 2014 heeft de rechtbank het door Begron daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Begron hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Begron heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2015, waar Begron, vertegenwoordigd door K.J. Barendregt, bijgestaan door mr. S. van Hengel, advocaat te Etten-Leur, en het college, vertegenwoordigd door M.N. van den Bosch en drs. M.C.E. Brouwer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Begron is een aannemersbedrijf in grond-, weg- en waterbouw. Vast staat dat de reeds geplaatste keerwand, die dient voor de opslag van grond, in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk, tot en met de 2e herziening" (hierna: het bestemmingsplan) op het perceel rustende bestemming "Agrarische doeleinden (A)".

Het college heeft geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) omgevingsvergunning te verlenen ter legalisering van de keerwand. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat deze niet past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid, neergelegd in de Verordening Ruimte 2012 (hierna: de Verordening).

3. Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, omtrent de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, alsmede omtrent de inhoud van beheersverordeningen.

Ingevolge artikel 4.1a, eerste lid, kan bij de verordening, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, worden bepaald dat gedeputeerde staten op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van krachtens dat lid vast te stellen regels, voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.

Ingevolge het tweede lid wordt, voor zover de ontheffing wordt aangevraagd met het oog op een voorgenomen besluit tot verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, deze ontheffing aangemerkt als een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo.

Ingevolge artikel 11.6, eerste lid, van de Verordening kan een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een niet-agrarische ruimtelijke ontwikkeling, anders dan bepaald in de artikelen 11.1 tot en met 11.5, mits:

a. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5000 m²;

b. (…)

c. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;

(…).

Ingevolge artikel 13.4 kunnen gedeputeerde staten op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels van deze verordening, voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.

4. Begron betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat deze niet past binnen de Verordening. Daartoe voert zij aan dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5000 m². Onder verwijzing naar het akoestisch rapport van Wematech Milieu Adviseurs B.V. van 20 februari 2012 voert zij daartoe voorts aan dat haar bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met een bedrijf dat valt onder milieucategorie 2.

4.1. Niet in geschil is dat Begron onder bedrijfsgroep/activiteit ‘burgerlijke en utiliteitsbouw; grond-, water- en wegenbouw (exclusief grondverzet)’ valt, als bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, bijlage 1 van het bestemmingsplan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is deze bedrijfsgroep/activiteit onderverdeeld in bedrijven met een bedrijfsoppervlak van minder dan 1000 m², die in milieucategorie 2 worden ingedeeld, en bedrijven die onder algemeen vallen, ingedeeld in milieucategorie 3. Voorts is niet in geschil dat Begron een bedrijfsoppervlak heeft van meer dan 1000 m², zodat zij niet kan worden ingedeeld in milieucategorie 2. Begron heeft met het akoestisch rapport van Wematech Milieu Adviseurs B.V. van 20 februari 2012 niet aannemelijk gemaakt dat haar bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met een bedrijf dat valt onder milieucategorie 2. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, betreft de brief van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 3 oktober 2012, waarnaar Begron verwijst, een reactie op de voorontwerp-omgevingsvergunning. Het college van gedeputeerde staten beschikte destijds niet over alle relevante stukken, zodat aan die brief niet de waarde kan worden gehecht die Begron daaraan gehecht wil zien.

Nu de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de activiteit leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger, faalt het betoog reeds hierom.

5. Anders dan Begron voorts betoogt, is de rechtbank op alle door haar in beroep aangevoerde gronden ingegaan. Begron heeft, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is.

6. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. De Afdeling stelt vast dat het bouwplan in strijd is met de Verordening. In een dergelijk geval is het college in beginsel gehouden een als verklaring van geen bedenkingen aan te merken ontheffing, als bedoeld in artikel 13.4 van de Verordening, aan het college van gedeputeerde staten te vragen, tenzij het een andere grond heeft om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, bijvoorbeeld omdat het bouwplan niet past binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Gelet op het besluit van de raad van de gemeente Moerdijk van 3 juni 2010, waardoor in dit geval geen verklaring van geen bedenkingen van de raad is vereist, en de bewoordingen van artikel 13.4 van de Verordening is het in de eerste plaats aan het college om te motiveren dat en in hoeverre de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wordt belemmerd door de in artikel 11.6, eerste lid, van de Verordening gestelde regels. Het college heeft dat niet gedaan, maar de weigering om omgevingsvergunning te verlenen enkel gebaseerd op het provinciaal ruimtelijk beleid, in het bijzonder artikel 11.6, eerste lid, van de Verordening. Dientengevolge heeft het zich ook niet uitgelaten over de vraag of er aanleiding bestond een als verklaring van geen bedenkingen aan te merken ontheffing, als bedoeld in artikel 13.4 van de Verordening, aan het college van gedeputeerde staten te vragen. Gelet hierop is het besluit van 15 oktober 2013 genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

7. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om het college met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het besluit van 15 oktober 2013 te herstellen binnen vijftien weken na verzending van deze tussenuitspraak. Dit kan het college doen door zich gemotiveerd op het standpunt te stellen dat de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid niet wordt belemmerd door de regels van de Verordening, in welk geval er geen aanleiding bestaat een als verklaring van geen bedenkingen geldende ontheffing, als bedoeld in artikel 13.4 van de Verordening, aan het college van gedeputeerde staten te vragen, dan wel een dergelijke verklaring te vragen, indien het van mening is dat de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wel door de regels van de Verordening wordt belemmerd.

8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

9. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk op om binnen vijftien weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 15 oktober 2013 te herstellen en de Afdeling daarvan in kennis te stellen.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015

531.