Uitspraak 200401733/1


Volledige tekst

200401733/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Camping Watersportcentrum 't Zwarte Schaar B.V.", gevestigd te Doesburg,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 januari 2004 in het geding tussen:

appellante

en

de raad van de gemeente Doesburg.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 september 1999 heeft de raad van de gemeente Doesburg (hierna: de raad) afwijzend beslist op het verzoek van appellante van 26 mei 1999 om schadevergoeding op grond van artikel 31 van de Wet op de openluchtrecreatie (hierna: WOR).

Naar aanleiding van het tegen dat besluit door appellante gemaakte bezwaar heeft de raad op 27 april 2000 besloten het besluit van 30 september 1999 te herroepen en deskundigenadvies te vragen.

Bij besluit van 26 april 2001 heeft de raad, onder verwijzing naar het advies van de alsnog op grond van de Procedureverordening bestuursschadevergoeding ingestelde schadebeoordelingscommissie, het verzoek om schadevergoeding wederom afgewezen.

Bij uitspraak van 21 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door appellante tegen het besluit van 26 april 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 26 mei 2004 heeft de raad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.M.J.J. Gerrits, advocaat te Arnhem, en [directeur] en de raad, vertegenwoordigd door mr. D. Broersma, advocaat te Zutphen, en D.J. Lokhorst, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de WOR is het verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een kampeerterrein te houden.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de WOR kan een vergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid, slechts worden verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een terrein dat bij bestemmingsplan uitsluitend of mede als kampeerterrein is aangewezen.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de WOR, voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe aan en op verzoek van de aanvrager van een vergunning indien deze schade lijdt of zal lijden als gevolg van een besluit tot weigering van de vergunning. Ingevolge het tweede lid wordt een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid slechts verleend, indien de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste behoort te blijven van degene die de schade lijdt of zal lijden en de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.

2.2. Vast staat dat het college van burgemeester en wethouders van Doesburg (hierna: het college) bij besluit van 3 maart 1998 op grond van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de WOR heeft geweigerd appellante een vergunning te verlenen voor het kamperen op het buitendijks gelegen gebied van haar terrein, omdat het betreffende gebied in het geldende bestemmingsplan "Het Zwarte Schaar - IJsselstrand" niet uitsluitend of mede als kampeerterrein is aangewezen. Bij brief van 26 mei 1999 heeft appellante, stellend dat zij tengevolge van dit besluit niet langer beschikt over een vergunning voor het buitendijks kamperen, de raad verzocht haar op grond van artikel 31 van de WOR een schadevergoeding toe te kennen.

2.3. Gelet op de vigerende bestemming en op het bepaalde in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de WOR, moest het college de aanvraag van appellante om vergunning afwijzen. Daar waar voor het college bij het nemen van het besluit van 3 maart 1998 de discretionaire ruimte ontbrak om belangen af te wegen, is er geen grond voor compensatie van mogelijk door dat besluit veroorzaakt nadeel. Reeds daarom is het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 31 van de WOR terecht afgewezen. Het betoog van appellante dat het buitendijks kamperen vanaf 1952, toen er ter plaatse nog geen bestemmingsplan gold, vanuit planologisch oogpunt legaal was en ingevolge het overgangsrecht in de bestemmingsplannen van zowel 1958 als 1979 mocht worden voortgezet doet - wat daar overigens van zij - daaraan niet af. Dit geldt evenzeer voor haar betoog dat van gemeentewege nooit is overgegaan tot enige vorm van handhaving of zelfs maar een aanzegging daartoe. De Afdeling komt tot de slotsom dat de rechtbank het beroep van appellante terecht ongegrond heeft verklaard.

2.4. Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005

47-55.