Uitspraak 201410390/1/A2


Volledige tekst

201410390/1/A2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 november 2014 in zaak nr. 14/2227 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Procesverloop

De rechtbank heeft zich bij uitspraak van 25 november 2014 onbevoegd verklaard om van het verzoek van [appellant] om schadevergoeding kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2015, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. K. El Addouti, werkzaam bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is eigenaar van een pand aan de [locatie] in Winterswijk, een fabrikantenvilla uit 1864 met aangebouwd koetshuis dat onderdeel uitmaakt van [bedrijf].

[appellant] heeft op de zitting toegelicht dat hij door de aanwijzing van de minister van het pand als beschermd monument schade heeft geleden. Daarbij heeft hij een aantal schadeposten genoemd en dit voorts met stukken onderbouwd.

2. Aan haar oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat niet is komen vast te staan dat de schade van [appellant] is veroorzaakt door een onrechtmatig besluit, zoals artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. Verder heeft de rechtbank van belang geacht dat het gevorderde bedrag het maximum van € 25.000,00 te boven gaat, zodat zij, gelet op artikel 8:89, tweede lid, van de Awb, op die grond evenmin bevoegd is.

3. De Afdeling overweegt het volgende.

4. Uit de toelichting van [appellant] volgt dat hij de besluitvorming van de minister over de aanwijzing van het pand als beschermd monument als schadeoorzaak aanmerkt. Deze aanwijzing was aanvankelijk neergelegd in een besluit van 15 maart 2005. Het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit heeft de minister gegrond verklaard, het besluit van 15 maart 2005 herroepen en het pand - met een nieuwe motivering - bij besluit van 24 november 2005 alsnog aangewezen als beschermd monument.

Dat besluit heeft formele rechtskracht en moet voor rechtmatig worden gehouden. [appellant] heeft aan zijn verzoek om schadevergoeding derhalve geen onrechtmatig besluit ten grondslag gelegd, zodat de rechtbank ten onrechte het verzoek heeft getoetst aan de artikelen 8:88 en volgende van de Awb.

5. Het hiervoor overwogene leidt er niet toe dat de rechtbank tot het oordeel moest komen dat zij bevoegd was om van het verzoek van [appellant] kennis te nemen. Dit verzoek had de rechtbank echter wel op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb moeten doorsturen naar de minister om dit in behandeling te nemen als bezwaarschrift.

De minister heeft bij het verweerschrift een aantal stukken gevoegd, waaruit blijkt dat [appellant] eerder bij de minister heeft verzocht om schadevergoeding. Het laatste verzoek dateert van 21 februari 2013, waarop de minister op 10 april 2013 heeft gereageerd. Deze reactie is een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Omdat een rechtsmiddelenclausule in dat besluit ontbreekt moet het bij de rechtbank door [appellant] ingediende verzoekschrift als bezwaarschrift worden aangemerkt dat verschoonbaar te laat is ingediend.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Afdeling zal het verzoekschrift van [appellant] doorsturen naar de minister om dit in behandeling te nemen als een verschoonbaar te laat ingediend bezwaarschrift tegen het besluit van 10 april 2013.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.

w.g. Koeman
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015

636.