Uitspraak 201406096/1/A3


Volledige tekst

201406096/1/A3.
Datum uitspraak: 18 februari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Syngenta Participations AG, gevestigd te Basel, Zwiterserland,
appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 7 juli 2014 in zaken nrs. 14/4899 en 14/4902 in het geding tussen:

Syngenta

en

Octrooicentrum Nederland.

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2014 heeft Octrooicentrum Nederland het verzoek van Syngenta van 3 september 2013 om verlenging van de geldigheidsduur van het op 9 december 2005 aan haar verleende aanvullende beschermingscertificaat met nr. 350022 voor het product thiamethoxam, aangemerkt als bezwaar tegen laatstgenoemd besluit en dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 3 juni 2014 heeft Octrooicentrum Nederland het door Syngenta daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 juli 2014 heeft de rechtbank het door Syngenta daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Syngenta hoger beroep ingesteld.

Octrooicentrum Nederland heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2014, waar Syngenta, vertegenwoordigd door A. Velautha-Cumaran, bijgestaan door mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters en mr. R.W. de Vreij, beiden advocaat te Utrecht, mr. E. Oude Elferink, advocaat te Brussel, en mr. P.J. Molenaar, tolk, en Octrooicentrum Nederland, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken, en dr. M.W. de Lange, werkzaam bij Octrooicentrum Nederland, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (PB 1996 L 198/30; hierna: de Verordening) wordt in deze verordening verstaan onder gewasbeschermingsmiddelen: werkzame stoffen en een of meer werkzame stoffen bevattende preparaten, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd en bestemd om:

a) planten of plantaardige producten te beschermen tegen alle schadelijke organismen of de werking van dergelijke organismen te voorkomen, voor zover die stoffen of preparaten hierna niet anders worden gedefinieerd;

b) de levensprocessen van planten te beïnvloeden, voor zover het niet gaat om nutritieve stoffen (bijvoorbeeld groeiregulatoren);

c) plantaardige producten te bewaren, voor zover die stoffen of producten niet onder bijzondere bepalingen van de Raad of van de Commissie inzake conserveermiddelen vallen;

d) ongewenste planten te doden, of

e) delen van planten te vernietigen of een ongewenste groei van planten af te remmen of te voorkomen.

Ingevolge artikel 2 kan ieder op het grondgebied van een lidstaat door een octrooi beschermd product dat, voordat het in de handel wordt gebracht, volgens artikel 4 van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad

- of volgens een overeenkomstige bepaling van nationaal recht, indien het een gewasbeschermingsmiddel betreft waarvoor een aanvraag voor een vergunning is ingediend vóór de toepassing van Richtlijn 91/414/EEG door de betrokken lidstaat - als gewasbeschermingsmiddel aan een administratieve vergunningsprocedure onderworpen is, onder de voorwaarden van en in overeenstemming met de in deze verordening vervatte regels voorwerp van een certificaat zijn.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt het certificaat afgegeven indien in de lidstaat waar de in artikel 7 bedoelde aanvraag wordt ingediend en op de datum van die aanvraag:

a) het product wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi;

b) voor het product als gewasbeschermingsmiddel een van kracht zijnde vergunning voor het in de handel brengen is verkregen op grond van artikel 4 van Richtlijn 91/414/EEG of een overeenkomstige bepaling van nationaal recht;

c) voor het product niet eerder een certificaat is verkregen;

d) de onder b bedoelde vergunning de eerste vergunning is voor het in de handel brengen van het product als gewasbeschermingsmiddel.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, moet de aanvraag voor een certificaat bevatten:

a) een verzoek om afgifte van het certificaat, waarin ten minste worden vermeld:

i) naam en adres van de aanvrager;

ii) naam en adres van de gemachtigde, indien van toepassing;

iii) nummer van het basisoctrooi en titel van de uitvinding;

iv) nummer en datum van afgifte van de eerste vergunning voor het in de handel brengen van het product overeenkomstig artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, alsmede, zo dit niet de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Gemeenschap is, het nummer en de datum van de laatstgenoemde vergunning;

b) een afschrift van de vergunning voor het in de handel brengen, zoals genoemd in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, waarin het product geïdentificeerd is en die ten minste het nummer en de datum van de vergunning bevat, alsook een samenvatting van de kenmerken van het product, opgesteld zoals bepaald in bijlage II, deel A. 1 (punten 1 tot en met 7) of B. 1 (punten 1 tot en met 7) van Richtlijn 91/414/EEG of in overeenkomstige bepalingen in de wetgeving van de lidstaat waar de aanvraag wordt ingediend;

c) indien de onder b bedoelde vergunning niet de eerste vergunning voor het in de handel brengen van het product als gewasbeschermingsmiddel in de Gemeenschap is, vermelding van de chemische aanduiding van het product waarvoor aldus vergunning is verleend, en van de wettelijke bepaling krachtens welke deze vergunningsprocedure heeft plaatsgehad, alsmede een afschrift van de bekendmaking van de vergunning in het daartoe aangewezen officiële orgaan of, bij ontstentenis van een dergelijke publicatie, van enig ander document dat het bewijs levert van de afgifte van de vergunning, de datum ervan en de identiteit van het aldus toegelaten product.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, geldt het certificaat vanaf het verstrijken van de wettelijke duur van het basisoctrooi, voor een duur die gelijk is aan de periode die is verstreken tussen de datum van de aanvraag voor het basisoctrooi en de datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Gemeenschap, verminderd met een periode van vijf jaar.

Ingevolge het tweede lid kan, niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, de duur van het certificaat ten hoogste vijf jaar bedragen, gerekend vanaf de datum waarop het is ingegaan.

Ingevolge het derde lid wordt bij de berekening van de duur van het certificaat slechts rekening gehouden met een eerste voorlopige vergunning om het product in de handel te brengen, indien zij direct wordt gevolgd door een definitieve vergunning inzake hetzelfde product.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, staan tegen de besluiten van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde autoriteit of van de in artikel 15, tweede lid, bedoelde instantie, die uit hoofde van deze verordening worden genomen, dezelfde rechtsmiddelen open als die waarin de nationale wetgeving tegen soortgelijke besluiten op het gebied van nationale octrooien voorziet.

Ingevolge het tweede lid kan tegen het besluit tot afgifte van het certificaat beroep worden ingesteld, strekkende tot verlenging van de duur van het certificaat, indien de datum van de eerste vergunning voor het in de Gemeenschap in de handel brengen, zoals opgenomen in de aanvraag voor een certificaat, zoals bedoeld in artikel 8, niet juist is.

2. Bij het besluit van 9 december 2005 heeft Octrooicentrum Nederland de door Syngenta bij de aanvraag om het aanvullende beschermingscertificaat overgelegde Poolse vergunning van 25 maart 1999, nr. 506/99, aangemerkt als de eerste vergunning voor het in de Gemeenschap in de handel brengen van het product thiamethoxam als gewasbeschermingsmiddel en op grond daarvan het certificaat, met expiratiedatum 24 maart 2014, afgegeven. Octrooicentrum Nederland heeft de door Syngenta bij de aanvraag tevens overgelegde Finse vergunning van 19 december 2000, nr. 1888, niet als eerste vergunning aangemerkt, omdat deze vergunning ziet op een gewasbeschermingsmiddel dat mede andere werkzame stoffen dan thiamethoxam bevat.

3. Bij het besluit van 3 juni 2014 heeft Octrooicentrum Nederland zich op het standpunt gesteld dat geen verplichting bestaat van het besluit van 9 december 2005 terug te komen. Volgens Octrooicentrum Nederland kan het beroep van Syngenta op artikel 17, tweede lid, van de Verordening niet slagen. Daartoe heeft het gesteld dat op grond van deze bepaling tegen een besluit tot de afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat beroep kan worden ingesteld. Naar Nederlands recht is rechtstreeks beroep tegen dat besluit niet mogelijk. Daarom dient beroep in de zin van deze bepaling te worden gelezen als bezwaar. Bij het besluit van 18 maart 2014 is dat bezwaar tegen het besluit van 9 december 2005 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de wettelijke termijn voor het maken van bezwaar is overschreden.

In haar bezwaarschrift tegen het besluit van 18 maart 2014 heeft Syngenta gesteld dat haar schrijven van 3 september 2013 geen bezwaar tegen het besluit van 9 december 2005 betreft, maar een verzoek om aanpassing van de geldigheidsduur van het certificaat. Gelet hierop is artikel 17, tweede lid, van de Verordening niet van toepassing, aldus Octrooicentrum Nederland.

Voorts zijn er volgens Octrooicentrum Nederland geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die tot heroverweging van het besluit van 9 december 2005 op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht nopen. De omstandigheid dat na de afgifte van dat besluit in verschillende lidstaten tot een andere expiratiedatum van het certificaat is besloten, maakt niet dat Octrooicentrum Nederland gehouden is het besluit te heroverwegen. De nationale certificaatverlenende instanties zijn autonoom in hun oordeel en nemen hun eigen beslissingen.

Dat latere jurisprudentie van het Hof van Justitie (onder meer zijn beschikking van 25 november 2011, C-630/10, University of Queensland, ECLI:EU:C:2011:780) heeft uitgewezen dat de beslissing voormelde Finse vergunning niet als de eerste vergunning voor het in de Gemeenschap in de handel brengen aan te merken onjuist was, geldt evenmin als nieuw feit of veranderde omstandigheid, aldus Octrooicentrum Nederland.

Ook bestaat volgens Octrooicentrum Nederland geen aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid het besluit van 9 december 2005 te herzien. Eerdere besluiten tot inwilliging van verzoeken de geldigheidsduur van aanvullende beschermingscertificaten aan te passen, betroffen steeds een inkorting van die duur, zodat geen belangen van derden werden geschaad. Door de verzochte verlenging van de geldigheidsduur van het aan Syngenta verleende certificaat voor het product thiamethoxam zouden derden in hun belangen kunnen worden getroffen, aldus Octrooicentrum Nederland.

4. Syngenta betoogt dat de rechtbank met het oordeel dat Octrooicentrum Nederland zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in ieder geval geen verplichting bestaat tot verlenging van de geldigheidsduur van het certificaat over te gaan, heeft miskend dat Octrooicentrum Nederland bij de toepassing van artikel 17, tweede lid, van de Verordening ten onrechte aansluiting bij het eerste artikellid heeft gezocht en is uitgegaan van de nationale wetgeving inzake bezwaar en beroep. Uit de toelichting van de Raad op artikel 17, tweede lid, van de Verordening (Gemeenschappelijk Standpunt (EG), nr. 30/95, door de Raad vastgesteld op 27 november 1995; PB 1995 C-353/36), volgt dat voor het beroep strekkende tot verlenging van de geldigheidsduur van een op onjuiste gegevens gebaseerd aanvullend beschermingscertificaat geen beperking in tijd geldt, aldus Syngenta. Voorts dient volgens haar deze bepaling ruim te worden uitgelegd. Dat in dit geval de onjuiste berekening van de geldigheidsduur van het certificaat niet het gevolg is van een fout bij de vermelding in de aanvraag van de datum van de eerste handelsvergunning, maar van het feit dat niet de juiste vergunning als de eerste vergunning is aangemerkt, laat onverlet dat op grond van artikel 17, tweede lid, van de Verordening deze onjuistheid moet worden hersteld, aldus Syngenta.

4.1. Syngenta betoogt terecht dat het thans voorliggende geval moet worden geacht onder de reikwijdte van artikel 17, tweede lid, van de Verordening te vallen. In deze bepaling is voorzien in de mogelijkheid van beroep, strekkende tot verlenging van de geldigheidsduur van een aanvullend beschermingscertificaat, indien de datum van de eerste vergunning voor het in de Gemeenschap in de handel brengen, zoals opgenomen in de aanvraag voor het certificaat, niet juist blijkt te zijn. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat bij de uitleg van een bepaling van de Verordening niet uitsluitend moet worden uitgegaan van de bewoordingen ervan, maar ook de algemene opzet en de doelstellingen van de regeling waarvan deze bepaling deel uitmaakt in de beschouwing moeten worden betrokken. Zie onder meer de arresten van het Hof van Justitie van 3 september 2009, C-482/07, AHP Manufacturing, punt 27, ECLI:EU:C:2009:501, en van 11 november 2010, C-229/09, Hogan Lovells International, punt 32; ECLI:EU:C:2010:673. Uit het laatstgenoemde arrest, met name de punten 48 tot en met 50, volgt voorts dat het stelsel van de aanvullende beschermingscertificaten ten doel heeft de uitholling van de effectieve bescherming van octrooien voor uitvindingen op het gebied van de gewasbescherming, die wordt veroorzaakt door de tijd die het verkrijgen van een vergunning voor het in de Gemeenschap in de handel brengen van het product vergt, te beperken. Met het certificaat wordt de houder van het basisoctrooi de mogelijkheid geboden na het verstrijken van de geldigheidsduur ervan gedurende een aanvullend tijdvak een uitsluitend recht te genieten. Aldus wordt beoogd een toereikende periode van effectieve bescherming zeker te stellen, met name om toekomstige innovatie op het gebied van de gewasbescherming te bevorderen. De door Syngenta voorgestane uitleg van artikel 17, tweede lid, van de Verordening, inhoudende dat wijziging van de geldigheidsduur van het aanvullende certificaat kan worden gevraagd indien bij de verlening ervan is uitgegaan van een onjuiste datum van de vergunning waarbij het middel voor de eerste keer in de Unie in de handel is gebracht, doet recht aan de doelstellingen van de Verordening en van deze bepaling. Het verzoek van Syngenta, dat strekt tot verlenging van de duur van het certificaat om gedurende een toereikende periode effectieve bescherming te kunnen genieten, moet onder de reikwijdte van deze bepaling worden geacht te vallen.

4.2. Evenzeer met juistheid betoogt Syngenta dat Octrooicentrum Nederland het verzoek op grond van artikel 17, tweede lid, van de Verordening ten onrechte als een niet-ontvankelijk bezwaarschrift heeft aangemerkt. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.

In het hiervoor onder 4 vermelde Gemeenschappelijk Standpunt is vermeld: "De Raad heeft een nieuw lid 2 toegevoegd aan artikel 17. Rekening houdend met het feit dat de duur van het certificaat afhangt van de in de aanvraag voor een certificaat vermelde datum van de eerste toelating voor het op de markt brengen en dat de in artikel 9 bedoelde autoriteit niet onderzoekt of die datum wel klopt, acht de Raad het noodzakelijk te bepalen dat, indien die datum niet juist zou blijken te zijn, tegen het besluit tot afgifte van het certificaat beroep moet kunnen worden ingesteld, zodat de duur van het certificaat kan worden gecorrigeerd. Dat besluit valt niet onder de in lid 1 van artikel 17 bedoelde besluiten en moet daarom in een afzonderlijk lid worden vermeld".

Hoewel het besluit tot de afgifte van het aanvullende beschermingscertificaat in beginsel kan worden geschaard onder de in artikel 17, eerste lid, van de Verordening bedoelde besluiten, is blijkens de toelichting in het Gemeenschappelijk Standpunt uitdrukkelijk bedoeld met de toevoeging van het tweede lid een apart rechtsmiddel tegen dat besluit in te voeren voor het geval bij die afgifte is uitgegaan van een onjuiste datum van de eerste vergunning voor het in de Gemeenschap in de handel brengen en op grond daarvan een onjuiste geldigheidsduur van het certificaat is bepaald. De noodzaak die duur te kunnen corrigeren sluit aan bij de doelstellingen van het stelsel van aanvullende beschermingscertificaten, die bestaan in het bieden van voldoende bescherming van de desbetreffende innovaties en daarmee van toekomstig onderzoek van hoge kwaliteit op het gebied van de gewasbescherming en van het concurrentievermogen van deze sector.

In artikel 17, tweede lid, van de Verordening is voor het indienen van dit rechtsmiddel geen termijn gesteld. Ook bevat deze bepaling, in tegenstelling tot het eerste artikellid, geen verwijzing naar de nationale rechtsmiddelen. De Raad heeft voor de invoering van het in het tweede lid bedoelde rechtsmiddel van belang geacht dat de desbetreffende autoriteiten niet onderzoeken of de ter berekening van de expiratiedatum van het certificaat gehanteerde datum van de eerste vergunning correct is. Hierdoor kan enige tijd zijn verstreken na de afgifte van het certificaat voordat duidelijk wordt dat de expiratiedatum ervan onjuist is.

Dit maakt de noodzaak ook na afloop van de nationale beroepstermijnen om deze correctie te kunnen vragen, groter. De Afdeling leidt hieruit af dat met deze bepaling is beoogd een rechtsmiddel te introduceren dat niet aan een termijn is gebonden.

In de Engelse versie luidt de toelichting in zoverre: "The Council sees a need to stipulate that, should that date prove incorrect, the decision to grant the certificate is open to an appeal aimed at rectifying the duration of the certificate", in de Franse versie "Le Conseil estime qu’il est nécessaire de prévoir que, si cette date s’avère inexacte, la décision de délivrance du certificat est susceptible d’un recours visant à rectifier la durée du certificat" en in de Duitse versie "Nach Ansicht des Rates (ist) vorzusehen, daß, wenn sich dieser Zeitpunkt als unrichtig erweist, gegen die Entscheidung der Erteilung des Zertifikats ein Rechtsmittel eingelegt werden kann, das darauf abzielt, die Laufzeit des Zertifikats zu berichtigen".

De door de Raad beoogde correctiemogelijkheid zou in voorkomend geval zinledig worden, indien een beroep op artikel 17, tweede lid, van de Verordening aan beroepstermijnen zou worden gebonden. Gelet op de doelstellingen van de Verordening, zoals verduidelijkt in de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de toelichting door de Raad in het Gemeenschappelijk Standpunt, moet het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Verordening derhalve zo worden uitgelegd dat het niet aan een termijn is gebonden. Nu daarmee in artikel 17, tweede lid, van de Verordening een procesregeling ligt vervat, gelden niet de nationale voorwaarden en procestermijnen (zie in dit verband het arrest van het Hof van Justitie van 16 december 1976, C-33/76, Rewe).

Gelet hierop betoogt Syngenta terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat Octrooicentrum Nederland het verzoek, strekkende tot verlenging van de geldigheidsduur van het bij besluit van 9 december 2005 verleende certificaat op grond van artikel 17, tweede lid, van de Verordening in behandeling had moeten nemen.

5. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 3 juni 2014 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 18 maart 2014 zal worden herroepen.

Uit de beschikking van het Hof van Justitie van 25 november 2011, C-630/10, University of Queensland, ECLI:EU:C:2011:780, volgt dat Octrooicentrum Nederland bij het besluit van 9 december 2005 de door Syngenta bij de aanvraag voor het aanvullende beschermingscertificaat voor het product thiamethoxam overgelegde Finse vergunning van 19 december 2000, nr. 1888, ten onrechte niet als eerste vergunning in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Verordening heeft aangemerkt. De bij die aanvraag overgelegde Poolse vergunning van 25 maart 1999, nr. 506/99, is bij het besluit van 9 december 2005 ten onrechte als eerste vergunning aangemerkt, omdat deze vergunning eerst na de toetreding van Polen tot de Europese Unie als zodanig kon worden aangemerkt en op 1 mei 2004, toen die toetreding een feit werd, de Finse vergunning reeds was verleend. Gelet hierop is van een onjuiste datum van de eerste toelating voor het op de markt brengen van het product thiamethoxam uitgegaan en op grond daarvan tot een te korte termijn van aanvullende bescherming door het certificaat besloten.

Naar Octrooicentrum Nederland tijdens de hoorzitting in bezwaar op 24 april 2014 onweersproken heeft gesteld, heeft navraag bij de autoriteit die de Finse vergunning heeft verleend, geleerd dat de datum van die verlening, zijnde 19 december 2000, heeft te gelden als de datum van de eerste vergunning in de zin van artikel 13, eerste lid, van de Verordening.

De Afdeling zal bepalen dat de geldigheidsduur van het aan Syngenta verleende aanvullende beschermingscertificaat met nr. 350022 voor het product thiamethoxam wordt verlengd voor een duur die gelijk is aan de periode die is verstreken tussen de verlening van de Poolse vergunning en de Finse vergunning. Derhalve wordt de expiratiedatum van het certificaat op 18 december 2015 gesteld.

6. Octrooicentrum Nederland dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2014 in zaken nrs. 14/4899 en 14/4902;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van Octrooicentrum Nederland van 3 juni 2014, kenmerk C350022/awb/vovo;

V. herroept het besluit van 18 maart 2014, kenmerk Rk/350022besch;

VI. bepaalt dat de geldigheidsduur van het bij besluit van 9 december 2005 aan Syngenta verleende aanvullende beschermingscertificaat met nr. 350022 voor het product thiamethoxam wordt verlengd, in die zin dat de expiratiedatum van het certificaat op 18 december 2015 wordt gesteld;

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VIII. veroordeelt Octrooicentrum Nederland tot vergoeding van bij Syngenta Participations AG in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. veroordeelt Octrooicentrum Nederland tot vergoeding van bij Syngenta Participations AG in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2346,06 (zegge: tweeduizend driehonderdzesenveertig euro en zes cent), waarvan € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 398,06 (zegge: driehonderdachtennegentig euro en zes cent) is toe te rekenen aan reis- en verblijfskosten in verband met de zitting bij de Afdeling;

X. gelast dat Octrooicentrum Nederland aan Syngenta Participations AG het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 821,00 (zegge: achthonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.

w.g. Borman w.g. De Wilde
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015

598.