Uitspraak 201406096/2/A3


Volledige tekst

201406096/2/A3.
Datum uitspraak: 8 september 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

Syngenta Participations AG, gevestigd te Basel, Zwitserland,
verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2014 in zaken nrs. 14/4899 en 14/4902 in het geding tussen:

Syngenta

en

het Octrooicentrum Nederland.

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het Octrooicentrum het verzoek van Syngenta van 3 september 2013 om verlenging van de geldigheidsduur van het aanvullend beschermingscertificaat nr. 350022 voor het product thiamethoxam, afgewezen.

Bij besluit van 3 juni 2014 heeft het Octrooicentrum het door Syngenta daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 juli 2014 heeft de rechtbank het door Syngenta daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft Syngenta hoger beroep ingesteld.
Syngenta heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 augustus 2014, waar Syngenta, vertegenwoordigd door [werknemer], werkzaam bij Syngenta, en mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters en mr. R. de Vrey, beiden advocaat te Utrecht, en het Octrooicentrum, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman en [gemachtigde], beiden werkzaam bij het Octrooicentrum, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het verzoek strekt ertoe dat de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat de aanduiding "vervallen" in het Octrooiregister van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten aanzien van het product thiamethoxam, een gewasbeschermingsmiddel, wordt doorgehaald. Met deze voorziening kan worden bewerkstelligd dat de geldigheidsduur van het aanvullend beschermingscertificaat voor dit product, die op 24 maart 2014 is verstreken, weer herleeft.

3. De vraag of het Octrooicentrum het verzoek van Syngenta om verlenging van de duur van het aanvullend beschermingscertificaat heeft mogen afwijzen, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure beantwoord moeten worden. De voorzitter zal daarom het verzoek beoordelen aan de hand van een afweging van de betrokken belangen.

3.1. Syngenta heeft gesteld dat zij sinds het verstrijken van de geldigheidsduur van het aanvullend beschermingscertificaat dagelijks aanzienlijke financiële schade lijdt. De omvang van deze schade heeft zij niet met nadere stukken gemotiveerd. Over de aard van de schade is ter zitting verklaard dat sinds het verstrijken van de geldigheidsduur ook andere producenten dan Syngenta het product thiamethoxam legaal op de markt kunnen brengen. Dit zou tot op heden nog niet zijn gebeurd, maar wel zou met regelmaat worden gepoogd namaakproducten op illegale wijze in Nederland op de markt te brengen, hetgeen Syngenta ook financiële schade kan berokkenen. Anders dan Syngenta stelt, brengt de omstandigheid dat de uit het aanvullend beschermingscertificaat voortvloeiende bescherming inmiddels is verstreken niet met zich dat de invoer en handel van deze namaakproducten helemaal niet meer kan worden tegengegaan. Er is regelgeving over de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op grond waarvan, met het oog op de bescherming van de belangen van volksgezondheid, natuur en milieu, handhavend tegen illegale namaakproducten kan worden opgetreden.

3.2. Tegenover het financiële belang van Syngenta staan de belangen van de rechtszekerheid en van eventuele derden, die zijn gediend bij een ongewijzigde registratie van het product thiamethoxam in het Octrooiregister. De voorzitter is gelet op het vooroverwogene van oordeel dat aan dit belang in dit geval een doorslaggevend gewicht moet worden toegekend.

4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Binnema
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2014

589.