Uitspraak 201307379/1/R3


Volledige tekst

201307379/1/R3.
Datum uitspraak: 16 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Ternaard, gemeente Dongeradeel,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Hantumhuizen, gemeente Dongeradeel,
3. [appellant sub 3], wonend te Holwerd, gemeente Dongeradeel,

en

de raad van de gemeente Dongeradeel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad en [belanghebbende A] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2014, waar [appellant sub 1], [appellant sub 3], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door G. Huttinga, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord [belanghebbende A] en [belanghebbende B].

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1]

2. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de situering van het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol hok" tegenover zijn woning [locatie 1] te Ternaard. Hij betoogt dat de gekozen situering, waardoor een bestaand hok kan worden verplaatst in zuidwestelijke richting, niet is gemotiveerd. Daarnaast voert hij aan dat de gekozen situering ertoe leidt dat het hok geen binding meer heeft met het perceel [locatie 2], waarbij het hok behoort. Ook voert [appellant sub 1] aan dat de verkeersveiligheid in gevaar komt, omdat de deur van het hok zal openen op de gronden met een verkeersbestemming. [appellant sub 1] stelt verder dat de gekozen situering van het houten hok op korte afstand van een elektriciteitshuisje brandgevaar met zich brengt.

2.1. De raad brengt naar voren dat hij op verzoek van [belanghebbende A] een woonbestemming aan het bestaande hok heeft toegekend en heeft voorzien in de mogelijkheid om het hok te verplaatsen in zuidwestelijke richting.

2.2. Ter plaatse van een bestaand houten gebouw aan de weg Visbuurt is een plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol hok" opgenomen. De omringende gronden hebben de bestemming "Verkeer". Het plandeel is gesitueerd tegenover de woning [locatie 1] van [appellant sub 1] en schuin tegenover de woning [locatie 2] van [belanghebbende A].

2.3. Het bouwvlak is bij de vaststelling van het plan door de raad bij amendement aan het plan toegevoegd. Uit de toelichting op het amendement komt naar voren dat de raad hiertoe is overgegaan op verzoek van [belanghebbende A], die eigenaar is van het gebouw en dit wil vervangen door een soortgelijk bouwwerk.

2.3.1. Voor zover [appellant sub 1] vreest voor verkeersonveilige situaties vanwege de plaatsing van een naar buiten draaiende deur in het gebouw aan de zijde van de weg Visbuurt, wordt overwogen dat het bestemmingsplan er niet aan in de weg staat dat het gebouw wordt gebouwd met een deur die naar binnen draait of die aan een andere zijde wordt geplaatst. De uitvoering van dit aspect kan niet in een bestemmingsplanprocedure aan de orde komen, maar in een procedure voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen. Het betoog faalt.

2.3.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico op brandgevaar niet onaanvaardbaar groot is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de afstand tussen het elektriciteitshuisje en het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol hok" ongeveer 2 m bedraagt. Het betoog faalt.

2.3.3. Het plan maakt het mogelijk dat het gebouw geheel tegenover de woning van [appellant sub 1] wordt herbouwd. Ter zitting heeft [appellant sub 1] toegelicht dat zijn uitzicht hierdoor wordt verminderd. Noch uit het amendement, noch uit de toelichting daarop blijkt dat de raad het belang van [appellant sub 1] heeft meegewogen bij het nemen van het bestreden besluit. Dit klemt temeer nu reeds een stenen elektriciteitshuisje tegenover de woning van [appellant sub 1] staat en een verschuiving van het bestaande gebouw met ongeveer 1,1 m in de richting van het elektriciteitshuisje leidt tot een verdere verdichting van de open ruimte tegenover de woning van [appellant sub 1]. De Afdeling ziet daarom aanleiding voor het oordeel dat het besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt.

2.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol hok" tegenover de woning [locatie 1], is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

2.5. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde plandeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Het beroep van [appellanten sub 2]

3. [appellanten sub 2] kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover dat voorziet in een mestvergistingsinstallatie ter plaatse van het perceel [locatie 3] te Hantumhuizen. [appellanten sub 2] voeren aan dat ten onrechte niet alleen een bestaande mestvergistingsinstallatie als zodanig is bestemd, maar dat ook is voorzien in een uitbreiding daarvan. In dit verband stellen zij dat in het plan is toegestaan dat het agrarisch bouwvlak voor meer dan 1,5 ha wordt bebouwd. Ook betogen zij dat in het plan onvoldoende is gewaarborgd dat uitsluitend een vergunde mestvergistingsinstallatie is toegelaten. [appellanten sub 2] voeren aan dat het vergisten van mest niet behoort tot de bedrijfsactiviteiten van een agrarisch bedrijf en daarom moet worden uitgevoerd op een bedrijventerrein. De huidige locatie van de mestvergistingsinstallatie in de nabijheid van het dorp Hantumhuizen achten zij niet passend vanwege het ontbreken van een directe relatie met het dorp. Bovendien tast de mestvergistingsinstallatie volgens hen de beeldkwaliteit en de landschappelijke waarden van het dorp aan. [appellanten sub 2] voeren verder aan dat het gemeentelijke beleid alleen kleinschalige ontwikkelingen toelaat. Voorts betogen [appellanten sub 2] dat de mestvergistingsinstallatie leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat, vanwege geurhinder, geluidsoverlast en een toename van het aantal verkeersbewegingen. Verder voeren zij aan dat de afvoer van afvalstoffen onvoldoende is gereguleerd, waardoor ongedierte wordt aangetrokken. Ook vrezen zij voor explosiegevaar.

3.1. De raad brengt naar voren dat het plan uitsluitend voorziet in een planologische inpassing van een bestaande en vergunde mestvergistingsinstallatie.

3.2. Aan het perceel [locatie 3] zijn de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "bouwvlak", "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf" en "specifieke vorm van agrarisch - mestvergister" toegekend.

Ingevolge artikel 1, onder 23, van de planregels wordt "bestaand" gedefinieerd als: ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wabo aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik: bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder ai, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor een mestvergistingsinstallatie, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergister".

Ingevolge lid 3.2, onder 3.2.3, gelden voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie (daaronder mede verstaan de hiervoor benodigde bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, cosubstraten of digistaat) de volgende regels:

a. bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergister";

b. de oppervlakte en de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie zal ten hoogste de bestaande oppervlakte en bouwhoogte bedragen.

3.3. Op 19 januari 2006 is een bouwvergunning verleend voor een mestvergistingsinstallatie op het perceel [locatie 3]. Een rechtsgeldige bouwvergunning (thans: omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen) is een bestaand recht waaraan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel niet voorbij kan worden gegaan. In de door [appellanten sub 2] naar voren gebrachte gronden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet in overeenstemming met de verleende bouwvergunning en een goede ruimtelijke ordening had mogen vaststellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de afstand tussen de bestaande mestvergistingsinstallatie en de woning van [appellanten sub 2] ruim 200 m bedraagt. Het betoog faalt.

3.4. Uit artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.3, onder b, van de planregels volgt dat als maximaal toegestane oppervlakte en bouwhoogte van bouwwerken van een mestvergistingsinstallatie zijn toegestaan de bestaande oppervlakte en bouwhoogte. In artikel 1, onder 23, van de planregels is bepaald dat onder bestaand wordt verstaan bouwwerken die bij of krachtens de Woningwet of Wabo aanwezig zijn. Naar het oordeel van de Afdeling is met deze planregeling voldoende gewaarborgd dat uitsluitend de mestvergistingsinstallatie waarvoor een bouwvergunning is verleend op het perceel is toegestaan. Anders dan [appellanten sub 2] vrezen, zijn bestaande illegale uitbreidingen van een mestvergistingsinstallatie niet bij recht bestemd. Evenmin voorziet het plan bij recht in een uitbreiding van de mestvergistingsinstallatie. Het betoog faalt.

3.5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

4. [appellant sub 3] betoogt dat hij in strijd met artikel 3:44 van de Awb geen exemplaar van het bestreden besluit heeft ontvangen, terwijl hij een zienswijze bij de raad had ingediend. Ook betoogt [appellant sub 3] dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het vastgestelde plan in strijd met artikel 3:12 van de Awb niet tijdig in de Staatscourant is gepubliceerd.

4.1. Deze beroepsgronden hebben betrekking op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en kunnen reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt.

4.2. [appellant sub 3] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een nieuw bouwvlak en in een vormverandering van een bouwvlak ter plaatse van het perceel ten oosten van de Medwerderweg, ter hoogte van het perceel [locatie 4] te Holwerd (hierna: het oostelijke perceel). Hij voert aan dat het plan ter plaatse voorziet in twee bouwvlakken, terwijl het voorheen geldende plan voorzag in één bouwvlak. Daarnaast is volgens hem één van de bouwvlakken van vorm veranderd. [appellant sub 3] wijst erop dat slechts één van de twee bouwvlakken middels een koppelteken is gekoppeld aan het bouwvlak ter plaatse van het perceel [locatie 4]. [appellant sub 3] betoogt dat het toestaan van een nieuw bouwvlak in strijd is met de uitgangspunten die zijn neergelegd in de Nota van uitgangspunten 2011. Ook betoogt hij dat het opnemen van een nieuw bouwvlak en de vormverandering van een bouwvlak ten onrechte niet gepaard gaat met een verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Verder voert hij aan dat is nagelaten onderzoek te verrichten naar de milieuhygiënische aspecten die de wijzigingen met zich brengen. In dit verband stelt hij dat een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing kan plaatsvinden, dan wel dat een bestaande stal kan worden gesloopt en herbouwd op kortere afstand van zijn woning. Ook wijst hij erop dat het gewijzigde bouwvlak dichter bij zijn woning is gesitueerd.

4.3. De raad brengt naar voren dat het bouwvlak dat in het voorheen geldende plan was opgenomen in dit plan uit stedenbouwkundig oogpunt in drie bouwvlakken is opgedeeld. De raad stelt zich op het standpunt dat sprake is van één bij elkaar behorend bouwperceel. De raad wijst verder op de afstand van ongeveer 115 m tussen de woning van [appellant sub 3] en het meest noordelijke bouwvlak.

4.4. Aan het perceel [locatie 4], dat aan de wegen Medwerd en Medwerderweg ligt, zijn de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "bouwvlak", "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf" en "relatie" toegekend. Aan het oostelijke perceel zijn de bestemming "Agrarisch" en twee aanduidingen "bouwvlak" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf" en, voor één van de bouwvlakken, "relatie" toegekend.

Ingevolge artikel 1, onder 31, wordt verstaan onder bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

Ingevolge artikel 1, onder 33, wordt verstaan onder bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

Ingevolge artikel 1, onder 94, wordt verstaan onder relatie: een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bouwperceel met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bouwperceel.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor

a. het agrarisch grondgebruik;

b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met uitsluitend een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf";

(…).

met daarbijbehorende:

ac. bedrijfsgebouwen en overkappingen;

(…).

Ingevolge lid 3.2, onder 3.2.1, gelden voor het bouwen van de in lid 3.1 onder ac t/m ag genoemde gebouwen en overkappingen de volgende regels:

(…);

e. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwvlak bedragen (…);

h. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

bedrijfsgebouw of overkapping: gezamenlijke maximale oppervlakte 1.500 m².

Ingevolge lid 3.3, onder 3.3.5, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder h in die zin dat:

*een bedrijfsgebouw of een overkapping wordt gebouwd met een oppervlakte groter dan 1.000 m², of

*dat bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte groter dan 1.500 m², of

*dat bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte groter dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m²)" weergegeven oppervlakte,

mits:

a. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;

b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.5. De bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie 4] en op het oostelijke perceel maakt deel uit van één agrarisch bedrijf. Ter plaatse van het oostelijke perceel was in het voorheen geldende plan "Dongeradeel-West" één bouwvlak opgenomen. De raad heeft ervoor gekozen om dat bouwvlak in het voorliggende plan te splitsen in twee bouwvlakken, gelegen binnen één bouwperceel, om beter te kunnen reguleren waar bebouwing is toegestaan. Met de figuur "relatie" is dit bouwperceel bestaande uit twee bouwvlakken verbonden met het bouwperceel ter plaatse van het perceel [locatie 4]. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, heeft de raad met deze planregeling willen vastleggen dat de hier aan de orde zijnde bouwpercelen en bouwvlakken voor de toepassing van de bouwregels als één geheel moeten worden beschouwd en dat uitbreiding van de bedrijfsbebouwing niet bij recht is toegestaan.

4.6. Naar het oordeel van de Afdeling volgt de bedoeling van de raad niet, dan wel onvoldoende uit de bouwregels die zijn opgenomen in artikel 3, lid 3.2, van de planregels. Zo is in artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, aanhef en onder e, van de planregels bepaald dat per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan. Het plan staat er derhalve niet aan in de weg dat een extra bedrijfswoning wordt gebouwd ter plaatse van het extra bouwvlak op het oostelijke perceel waar uitbreiding mogelijk is. Dat de figuur "relatie" is aangebracht tussen de twee bouwpercelen, maakt dat niet anders. Daarnaast volgt niet uit de planregels of de toegestane maximale oppervlakte voor gebouwen en overkappingen, die is opgenomen in artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, aanhef en onder h, van de planregels, geldt voor een bouwvlak of een al dan niet gekoppeld bouwperceel. Nu de planregeling voor de hier aan de orde zijnde percelen niet de bedoeling van de raad weergeeft, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid. Het betoog slaagt.

4.7. Het noordelijke bouwvlak is ten opzichte van het voorheen geldende plan verschoven in de richting van de woning van [appellant sub 3]. Binnen het bouwvlak is aan de zijde van de woning van [appellant sub 3] ruimte voor nieuwe bebouwing.

De afstand tussen het noordelijke bouwvlak en de woning van [appellant sub 3] bedraagt ongeveer 115 m. Gelet hierop en gezien de toegestane agrarische activiteiten ziet de Afdeling geen grond voor de vrees van [appellant sub 3] voor onaanvaardbare milieuhygiënische gevolgen vanwege nieuwe bebouwing. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uitbreiding van de bedrijfsbebouwing boven de 1.500 m² uitsluitend is toegestaan na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor afwijken als bedoeld in artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.5, van de planregels. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding om het standpunt van de raad dat een verbetering van de landschappelijke kwaliteit vanuit ruimtelijk oogpunt niet noodzakelijk is, onredelijk te achten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwvlak in agrarisch gebied ligt, dat voornamelijk als cultuurgrond wordt gebruikt.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een vormverandering van dit bouwvlak op het oostelijke perceel. Het betoog faalt.

4.8. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "bouwvlak", "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf" en "relatie" ter plaatse van het perceel [locatie 4] en het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en twee aanduidingen "bouwvlak" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf" en "relatie" ter plaatse van het oostelijke perceel, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

4.9. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde plandelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Proceskosten

5. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellanten sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

[appellant sub 1] heeft kenbaar gemaakt dat er omstandigheden zijn waarom hij niet of niet voldoende de mogelijkheid heeft om met het openbaar vervoer naar de Raad van State te reizen en derhalve ook niet met het openbaar vervoer heeft gereisd. Deze omstandigheden hebben echter geen betrekking op zijn persoon, maar op zijn echtgenote die met hem is meegereisd. Nu uitsluitend [appellant sub 1] beroep heeft ingesteld, ziet de Afdeling in die omstandigheden onvoldoende aanleiding om de reiskosten op basis van een kilometervergoeding toe te kennen. Voor de door [appellant sub 1] vermelde verletkosten voor het bijwonen van de zitting gaat de Afdeling uit van een bedrag van € 227,40. Daarbij is aan de hand van de door hem overgelegde stukken uitgegaan van een bedrag van € 37,90 per uur en een forfaitair aantal van zes uren.

De door [appellant sub 3] op het proceskostenformulier aangegeven verlet- en reiskosten van een deskundige komen niet voor vergoeding in aanmerking reeds om de reden dat niet overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, van de Awb mededeling is gedaan. De door [appellant sub 3] op het proceskostenformulier aangegeven verblijfkosten die betrekking hebben op een overnachting komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat, nog daargelaten dat niet is aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, niet is gebleken dat deze kosten redelijkerwijs zijn gemaakt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Dongeradeel van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel", voor zover het betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol hok" tegenover de woning [locatie 1] te Ternaard;

b. het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "bouwvlak", "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf" en "relatie" ter plaatse van het perceel [locatie 4] te Holwerd en het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en twee aanduidingen "bouwvlak" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf" en "relatie" ter plaatse van het perceel ten oosten van de Medwerderweg, ter hoogte van het perceel [locatie 4];

III. draagt de raad van de gemeente Dongeradeel op om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit tot vaststelling van het plan te nemen voor de onderdelen genoemd onder II.a. en II.b. en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;

IV. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Dongeradeel tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 295,20 (zegge: tweehonderdvijfennegentig euro en twintig cent);

veroordeelt de raad van de gemeente Dongeradeel tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 70,70 (zegge: zeventig euro en zeventig cent);

VI. gelast dat de raad van de gemeente Dongeradeel aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.

gelast dat de raad van de gemeente Dongeradeel aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Slagt
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014

618.