Uitspraak 201300723/1/V3


Volledige tekst

201300723/1/V3.
Datum uitspraak: 13 maart 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 21 december 2012 in zaak nr. 12/11635 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en haar opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten.

Bij besluit van 13 maart 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en haar opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten. Dit besluit is aangehecht.

Bij tussenuitspraak van 1 oktober 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep de minister in de gelegenheid gesteld om een aan het besluit klevend gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft de minister van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt en het besluit van 13 maart 2012 aangevuld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 21 december 2012 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 maart 2012, aangevuld bij besluit van 23 oktober 2012, vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

2. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen over de beperkingen regels worden gesteld.

Ingevolge artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan, in andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000 heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

In paragraaf B16/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld.

"Een slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en die van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vb.

Van de volgende categorieën slachtoffers kan de aanvraag om voortgezet verblijf, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd:

a) slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling;

b) slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de rechterlijke uitspraak reeds gedurende drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijven.

[…] Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen, waaronder slachtoffers mensenhandel wier aangifte of andersoortige medewerking niet tot een strafzaak dan wel rechterlijke uitspraak heeft geleid én getuige-aangevers van mensenhandel, kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen:

- risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

- risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;

- de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.

[…] De hiervoor genoemde factoren zijn niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de getuige- aangever, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan.

[…] De vreemdeling geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt het beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven welke factoren van belang zijn, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij."

2.1. Niet in geschil is dat de vreemdeling niet onder de in paragraaf B16/4.5 van de Vc 2000 genoemde categorie a of b valt.

2.2. In de grief klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in het besluit van 13 maart 2012, aangevuld bij besluit van 23 oktober 2012, onvoldoende heeft gemotiveerd dat van de vreemdeling kan worden gevergd dat zij Nederland verlaat.

2.3. De vreemdeling heeft in bezwaar betoogd dat van haar niet kan worden gevergd dat zij naar Nigeria terugkeert. Daartoe heeft zij aangevoerd dat haar dochter het risico loopt te worden besneden door haar familie of de gemeenschap en zij zich niet elders kan vestigen. Hierbij heeft zij verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Nigeria van april 2011 (hierna: het ambtsbericht), waaruit blijkt dat de beantwoording van de vraag of vrouwen zich kunnen onttrekken aan genitale verminking door zich elders (buiten de eigen leefgemeenschap) te vestigen per geval verschilt, dit mede afhankelijk is van de vraag in hoeverre men elders een nieuw bestaan op kan bouwen en het over het algemeen moeilijk is voor vrouwen een bestaan op te bouwen zonder sociaal netwerk. Hierin is voorts opgenomen dat de afhankelijkheid van een sociaal netwerk voor vrouwen voor steun en bescherming groot is, dat vrouwen die leven zonder de bescherming van een mannelijk familielid veelal extra kwetsbaar zijn en de politie over het algemeen niet in staat is om bescherming te bieden aan vrouwen en meisjes die dreigen slachtoffer te worden van genitale verminking. Opvang door de National Agency for Prohibition of Traffic in Persons and Other Related Matters (NAPTIP) is hierbij voorts onvoldoende, nu zij slechts tijdelijk opvang en bescherming kan bieden, aldus de vreemdeling.

2.4. Bij besluit van 13 maart 2012 heeft de staatssecretaris zich, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet gevolgd kan worden in haar vrees ten aanzien van haar dochter voor vrouwenbesnijdenis. Blijkens het ambtsbericht komt Female Genital Mutilation (FGM) weliswaar in Nigeria voor, maar niet in alle deelstaten en alleen bij bepaalde bevolkingsgroepen. Niet is aangevoerd of aangetoond dat zij tot een bevolkingsgroep behoort waar FGM praktijk is. Evenmin is gesteld of aannemelijk gemaakt dat betrokkene haar dochter niet aan FGM kan onttrekken. Ook in dit kader zou zij overigens met hulp van NAPTIP elders in Nigeria een bestaan op kunnen bouwen, aldus de staatssecretaris.

2.5. In de tussenuitspraak van 1 oktober 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen dat de staatssecretaris zich, gelet op de omstandigheid dat de vreemdeling niet de bescherming van een mannelijk familielid geniet en er geen sprake is van een sociaal netwerk, mede in het licht van de weergegeven passage uit het ambtsbericht, niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar dochter niet zal kunnen onttrekken aan vrouwenbesnijdenis en haar dochter bij terugkeer derhalve een reëel risico loopt te worden besneden.

2.6. In het aanvullende besluit van 23 oktober 2012 heeft de staatssecretaris zich ten aanzien van de angst voor besnijdenis van haar dochter op het standpunt gesteld dat volgens het ambtsbericht genitale verminking afneemt in stedelijke gebieden, al komt het nog veel voor in rurale gebieden, en de vreemdeling een beroep kan doen op NAPTIP, de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: de IOM) en de Stichting Maatwerk bij Terugkeer, die haar kunnen helpen bij de sociale en maatschappelijke herintegratie in haar land van herkomst. Hierbij heeft hij in aanmerking genomen dat de vreemdeling een beroep kan doen op de IOM en NAPTIP voor bescherming, opvang, ondersteuning en herintegratie, NAPTIP zorg kan dragen voor ondersteuning bij hervestiging, zij niemand zomaar op straat zet en zij een oplossing op maat zoekt. Voorts verleent Bureau Maatwerk bij Terugkeer assistentie op het gebied van informatieverstrekking, huisvesting, medische of psychosociale (na)zorg, onderwijs, kredietverlening, job integratie, vaktrainingen of hulp bij het opzetten van een inkomen genererende activiteit in het land van herkomst. Van de vreemdeling wordt dan ook verwacht dat zij zich, met bijvoorbeeld hulp van voornoemde organisaties, staande zou kunnen houden en in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, waardoor zij zich eveneens kan onttrekken aan het gestelde risico dat zij bij terugkeer naar Nigeria gedwongen zal worden om haar dochter te laten besnijden.

2.7. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat zal zijn, eventueel met behulp van NAPTIP, de IOM en Bureau Maatwerk bij Terugkeer, een nieuw netwerk op te bouwen en zich te hervestigen. Met hetgeen de staatssecretaris in het besluit van 23 oktober 2012 heeft opgenomen ter aanvulling van hetgeen reeds was opgenomen in het besluit van 13 maart 2012 heeft hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voldoende gemotiveerd dat van de vreemdeling kan worden gevergd dat zij Nederland verlaat. Het betoog van de vreemdeling dat de door haar naar voren gebrachte psychische en andere medische omstandigheden hierbij onvoldoende zijn meegenomen, leidt voorts niet tot een ander oordeel. De vreemdeling heeft immers niet gesteld dat deze omstandigheden verband houden met de omstandigheid dat zij in het verleden slachtoffer is geworden van mensenhandel, zodat de staatssecretaris in dit geval de psychische en andere medische omstandigheden terecht als een op zichzelf staande grond ter verkrijging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft aangemerkt die naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag kunnen worden beoordeeld.

De grief slaagt.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 13 maart 2012, aangevuld bij besluit van 23 oktober 2012, in stand worden gelaten en voorts voor zover zij de staatssecretaris heeft opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal worden bepaald dat de rechtsgevolgen van voormeld besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand blijven.

4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 21 december 2012 in zaak nr. 12/11635, voor zover de rechtbank daarbij:

- niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 13 maart 2012, aangevuld bij besluit van 23 oktober 2012, geheel in stand blijven;

- de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 13 maart 2012, aangevuld bij besluit van 23 oktober 2012, geheel in stand blijven;

IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2014

480-665.