Uitspraak 201301168/1/R1


Volledige tekst

201301168/1/R1.
Datum uitspraak: 13 november 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Dirkshorn, gemeente Schagen,
2. [appellant sub 2], wonend te Warmenhuizen, gemeente Schagen,
3. [appellant sub 3], wonend te Dirkshorn, gemeente Schagen,
4. [appellanten sub 4] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Warmenhuizen, gemeente Schagen,
5. [appellante sub 5], gevestigd te Tuitjenhorn, gemeente Schagen,

en

de raad van de gemeente Harenkarspel, thans: Schagen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatieterreinen Harenkarspel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 5] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 5] heeft een nader stuk ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2013, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. O. Diemel, advocaat te Rosmalen, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde]], [appellant sub 3], bijgestaan door [gemachgtigde], [appellant sub 4], in de persoon van [appellante sub 4 B], bijgestaan door mr. L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, [appellante sub 5], vertegenwoordigd door P.G.M. Vriend, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.H. Bakker, ir. B. Odie en M.M. Jobst, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Het toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor de twaalf recreatieterreinen in de voormalige gemeente Harenkarspel. De twintig bestemmingsplannen die voorheen golden voor de terreinen zijn geactualiseerd en in dit plan geïntegreerd.

Ontvankelijkheid

3. De raad betwist de ontvankelijkheid van de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voor zover zij opkomen tegen planmogelijkheden voor [bungalowpark] op aanzienlijke afstand van hun woningen.

3.1. Nu het hier gaat om een samenhangende planregeling voor [bungalowpark] waarin zich ook de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bevinden, bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren.

Procedurele aspecten

4. [appellant sub 1] betoogt dat het bestemmingsplan onzorgvuldig is voorbereid. In de berichtgeving in 2012 stond dat op het voorontwerp kon worden gereageerd, terwijl de inrichting van [bungalowpark] toen nog niet bekend was. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat in de reactie op de inspraakreactie van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier ten onrechte is aangegeven dat geen uitbreiding van [bungalowpark] plaatsvindt.

4.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting en het onjuist weerleggen van een ingediende inspraakreactie hebben - wat daar ook van zij - daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

5. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het inzien van het ontwerpplan en het vastgestelde plan op de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl niet gedurende de volledige inzagetermijn mogelijk was. Ook was de planregeling voor [bungalowpark] in het ontwerpplan onvoldoende raadpleegbaar. Bovendien waren de plannen niet op de internetpagina van de gemeente beschikbaar gedurende deze periodes, aldus [appellant sub 1].

5.1. De raad voert aan dat aangezien [appellant sub 1] gedetailleerde zienswijzen heeft ingediend en in zijn beroepschrift verwijst naar het plan op de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl, mag worden aangenomen dat hij het digitale plan heeft kunnen inzien. Wat betreft de internetpagina van de gemeente stelt de raad dat hierop een directe link naar de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl staat. Tevens waren gedurende de inzagetermijnen een papieren versie van het ontwerpplan en het vastgestelde plan aanwezig op het gemeentehuis, aldus de raad.

5.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing met dien verstande dat in dat artikellid enkele aanvullende voorschriften worden gegeven.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wro wordt het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld.

5.3. De Afdeling stelt vast dat de in de Wro en Awb vervatte procedure is gevolgd. Daarbij zijn de kennisgeving en de terinzagelegging van het ontwerpplan op juiste wijze geschied. Dat op de internetpagina van de gemeente het ontwerpplan niet beschikbaar was maar verwezen werd naar de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl, neemt niet weg dat is voldaan aan artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wro. De Afdeling overweegt ten aanzien van het betoog dat het ontwerpplan niet altijd werd weergegeven op voornoemde internetpagina, wat daar ook van zij, dat [appellant sub 1] niet is benadeeld nu hij tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Voorts acht de Afdeling niet aannemelijk dat andere belanghebbenden hebben afgezien van het naar voren brengen van een zienswijze nu correcte kennisgeving van de terinzagelegging heeft plaatsgevonden zodat deze belanghebbenden daarvan op de hoogte konden zijn. Daarbij komt dat het ontwerpplan en de bijbehorende stukken gedurende de gehele termijn van terinzageligging op het gemeentehuis ter inzage hebben gelegen en niet is gebleken dat het ontwerpplan langdurig niet digitaal kon worden geraadpleegd.

Voor zover het betoog van [appellant sub 1] ziet op de terinzagelegging van het vastgestelde plan, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

6. Naar aanleiding van het betoog van [appellant sub 2] dat het ontwerpplan ten onrechte meerdere malen is aangepast, overweegt de Afdeling dat - zoals hiervoor is overwogen in 5.3 - de in de Wro en Awb vervatte procedure is gevolgd. De wet verzet zich niet ertegen dat het ontwerp van een bestemmingsplan ten opzichte van het voorontwerp gewijzigd ter inzage wordt gelegd. Wijziging van het vastgestelde plan ten opzichte van het ontwerpplan is tevens mogelijk binnen de wettelijke procedure. Het bestreden besluit biedt daarover voldoende duidelijkheid.

7. [appellant sub 1] betoogt dat de raad bij het toesturen van het vaststellingsbesluit, de zienswijzen en de reactie van de raad hierop twee bijlagen (3A en 3B) heeft meegezonden die ten onrechte niet aanwezig waren ten tijde van de vaststelling van het plan.

7.1. Bijlage 3A ziet op een veronderstelde mogelijkheid tot planwijziging na planvaststelling. Wat dat betreft doelt [appellant sub 1] op een mogelijke onregelmatigheid van na het bestreden besluit. De Afdeling overweegt dat deze reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten en geen grond kan vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Wat betreft bijlage 3B overweegt de Afdeling dat deze in het vaststellingsbesluit wordt genoemd zodat het beroep op dit punt feitelijke grondslag mist.

De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]

8. [appellant sub 2] betoogt dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.

8.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

9. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zien op de gronden van [bungalowpark]. [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel [locatie 1]. [appellant sub 2] is eigenaar van het perceel [locatie 2]. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen voor een beperking van de bereikbaarheid van hun woningen, omdat de weg waaraan hun woningen staan in het plan niet als een openbare weg is aangemerkt en deels de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - toegang" heeft. [appellant sub 1] voert aan dat door de gemeentelijke naamgeving van deze weg Park De Horn, deze weg is aangewezen als openbare weg. [appellant sub 1] vreest dat de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2", welke mede de weg omvat, aan LECC Vastgoed B.V., die eigenaar is van het park met uitzondering van de woningen met bijbehorende gronden die in privébezit zijn, het recht geeft de weg af te sluiten met slagbomen of een hek. De raad had rekening moeten houden met de privaatrechtelijke verhoudingen nu LECC Vastgoed B.V. op de gronden die zij in eigendom heeft ontwikkelingen in gang kan zetten die niet stroken met de huidige bestemmingen zoals openbaar groen. Bovendien hoort bij een openbare weg geen receptie, aldus [appellant sub 1].

9.1. De raad stelt dat de weg Park De Horn geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet en dat de naamgeving van die weg hierin geen verandering heeft gebracht. Wat betreft de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - toegang" stelt de raad zich op het standpunt dat de toegangen tot recreatieterreinen moeten worden voorzien van een aanduiding, zodat deze vastliggen. Wat betreft de bouw van een receptie stelt de raad dat dit aan de orde komt in een ander bestemmingsplan dat momenteel in voorbereiding is.

9.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" aangewezen gronden bestemd voor:

a. recreatieverblijven, waaronder recreatiewoningen, stacaravans, chalets, hooiberghutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen recreatieverblijven;

[…]

c. gebouwen en overkappingen voor zover ten dienste van het recreatieterrein, ten behoeve van:

1. dienstverlening, waaronder recepties;

[…]

met de daarbij behorende:

[…]

k. wegen en paden, waarbij de toegang tot de terreinen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - toegang";

[…]

m. beplanting en bebossing;

[…].

Ingevolge lid 6.2.5 gelden voor het bouwen van de in lid 6.1, onder c, genoemde gebouwen en overkappingen de volgende regels:

a. de gebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd, […].

9.3. De openbaarheid van wegen wordt, zoals de raad terecht stelt, niet geregeld in het bestemmingsplan maar in de Wegenwet. De aanduidingen "specifieke vorm van verkeer - toegang" heeft de raad opgenomen om de feitelijke aanwezigheid van de toegangswegen vast te leggen en te waarborgen dat de locatie van de toegangen tot het recreatieterrein niet zonder medeweten van de raad worden gewijzigd. Dit uitgangspunt acht de Afdeling niet onredelijk.

Voor zover [appellant sub 1] vreest voor feitelijke belemmeringen door het afsluiten van een toegang tot het terrein al dan niet met een slagboom of een hek, overweegt de Afdeling dat het plan zo’n afsluiting niet verbiedt. Zij ziet in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen ruimtelijk relevante aspecten die het oordeel rechtvaardigen dat dit uitdrukkelijk uitgesloten had moeten worden in het plan.

Wat betreft de vrees van [appellant sub 1] voor de realisatie van een receptie, overweegt de Afdeling dat recepties alleen toegelaten zijn binnen bouwvlakken. Op de verbeelding zijn enkele bouwvlakken weergegeven, waaronder ter hoogte van de toegang aan de Dorpsstraat. Het plan sluit de bouw van een receptie hier niet uit. Echter, [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt in welk opzicht zijn belangen hierdoor nadelig worden beïnvloed. Voor zover [appellant sub 1] zich richt tegen het voornemen de hoofdingang te verleggen naar de zuidzijde van [bungalowpark] en de bouw van een receptie aldaar, overweegt de Afdeling dat het plan op die plek niet voorziet in een bouwvlak, zodat het de bouw van een receptie bij recht niet mogelijk maakt.

10. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat aan hun percelen ten onrechte niet de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 3", die permanente bewoning mogelijk maakt, is toegekend, zoals bij drie andere recreatieparken in de gemeente wel is gebeurd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroepen zich hierbij op het gelijkheidsbeginsel. [appellant sub 1], die anders dan [appellant sub 2], permanent woonachtig is op [bungalowpark], stelt te voldoen aan alle eisen voor een permanente woonbestemming en beroept zich tevens op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).

10.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.4, onder a, van de planregels wordt tot een gebruik strijdig met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" in ieder geval gerekend het gebruik van gebouwen, met uitzondering van beheerderswoningen, voor permanente bewoning.

10.2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

10.3. In paragraaf 2.3 en paragraaf 5.3 van de plantoelichting staat dat met name op de terreinen Park Oase en Ligthof bij Tuitjenhorn en De Rekere bij Schoorldam veel permanente bewoning voorkomt. De gemeente heeft beleid opgesteld waarmee een duidelijke grens tussen recreatieve en permanente bewoning is getrokken. De permanente bewoning op de drie genoemde terreinen wordt in dit bestemmingsplan planologisch geformaliseerd. De permanente bewoning op andere terreinen wordt gedoogd via persoonsgebonden beschikkingen.

10.4. In paragraaf 3.5 van de plantoelichting staat dat [bungalowpark] 361 plaatsen voor recreatieverblijven heeft. Het terrein bestaat ruimtelijk uit drie delen: het noordelijke deel bestaat uit kleinere chalets in een hoge dichtheid, het middendeel bestaat uit chalets met dezelfde vorm in rijen en het zuidelijke deel bestaat uit luxe recreatieverblijven met een ruimere opzet. Permanente bewoning vindt plaats op zowel het noordelijke als het zuidelijke deel.

10.5. In paragraaf 2.2 van de gemeentelijke beleidsnotitie "Permanente bewoning recreatieverblijven" van september 2005 staat dat het provinciebestuur ten aanzien van de uitbreiding van het verblijfsrecreatieve aanbod het huidige aantal recreatiebungalows voldoende acht voor de komende jaren. Het provinciebestuur wil onder voorwaarden meewerken aan het wijzigen van de bestemming "Recreatiewoning" in een bestemming "Wonen" of "Recreatiewoning, permanent wonen toegestaan". Dit mag slechts gebeuren indien de woning in kwestie voldoet aan het Bouwbesluit en aan de relevante milieuregelgeving.

In paragraaf 5.2 staat dat van de zijde van het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu een aantal voorwaarden is genoemd waaraan voldaan moet zijn om de bestemming van recreatiewoning te wijzigen naar een woonbestemming dan wel een recreatiebestemming met permanent wonen toegestaan. Slechts het permanente woongebruik op de recreatieparken Park Oase, Ligthof en De Rekere komt volgens de beleidsnotitie voor legalisatie in aanmerking nu deze complexen voor meer dan 50% permanent bewoond worden, hetgeen bij de andere recreatieterreinen niet het geval is.

10.6. Over de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de terreinen Park Oase, Ligthof en De Rekere stelt de raad dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat in tegenstelling tot [bungalowpark] op de drie genoemde terreinen vrijwel alle recreatiewoningen permanent worden bewoond en daarbij voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit, terwijl het percentage van permanente bewoning op [bungalowpark] minder dan 5 bedraagt. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de situatie op de door hen genoemde recreatieterreinen in zoverre in relevante mate verschilt van de situatie op [bungalowpark].

10.7. De raad heeft voorts in redelijkheid een eenduidige planologische regeling voor alle percelen op het recreatieterrein van belang kunnen achten. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd heeft hij in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor hun situatie een uitzondering te maken door aan hun percelen een bestemming voor permanente bewoning toe te kennen.

10.8. Voor zover het in het plan opgenomen gebruiksverbod op permanente bewoning kan worden beschouwd als een inmenging in de rechten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM vindt deze haar grondslag in de Wro en het op grond van die wet door de raad vastgestelde bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 12 november 2003 in zaak nr. 200301985/1 en 9 november 2005 in zaak nr. 200405773/1), is het verbod op permanente bewoning van de recreatiewoningen derhalve bij wet voorzien en kan het worden aangemerkt als noodzakelijk in het belang van het economisch welzijn van het land en de rechten en vrijheden van anderen.

Het betoog van [appellant sub 1] dat het verbod op permanente bewoning als een onevenredige inbreuk op de door het EVRM beschermde rechten moet worden beschouwd, faalt. Nu [appellant sub 1] van meet af aan op de hoogte was van de op de woningen rustende recreatieve bestemming kan niet worden staande gehouden dat van een zodanige inbreuk sprake is. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat geen billijke afweging heeft plaatsgevonden tussen zijn belangen enerzijds en die van de gemeenschap als geheel anderzijds.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van het EVRM.

11. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" op de gronden waarop, behalve de weg, de groenstroken zijn gelegen, ten onrechte een verdergaande verdichting van de bebouwing mogelijk maakt en tot een vermindering van het woongenot leidt.

[appellant sub 1] die een parkbijdrage voor het onderhoud van het groen betaalt wil van het betalen van deze bijdrage worden vrijgesteld nu de bestemming voorziet in bouwmogelijkheden.

11.1. De raad stelt dat het plan enige verdichting niet uitsluit. Alleen het afschermende groen aan de randen van het recreatieterrein is vastgelegd in een aparte groenbestemming. Voor het overige groen, waarbij geen sprake is van openbaar groen maar van particulier terrein, wordt de invulling aan de parkeigenaren overgelaten, aldus de raad.

11.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, aanhef en onder a, van de planregels geldt voor het bouwen van bouwwerken de regel dat per bestemmingsvlak ten hoogste 1/3 deel van het bestemmingsvlak zal worden bebouwd.

Ingevolge lid 6.2.2 gelden voor het bouwen van recreatieverblijven de volgende regels:

a. de oppervlakte van een recreatieverblijf zal ten hoogste 100 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;

b. de inhoud van een recreatieverblijf zal ten hoogste 250 m³ bedragen, tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt, in welk geval de inhoud ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen;

c. de goothoogte van een recreatieverblijf zal ten hoogste 3 m bedragen;

d. de bouwhoogte van een recreatieverblijf zal ten hoogste 6 m bedragen, waarbij een tweede bouwlaag in de kap is toegestaan;

e. de onderlinge afstand tussen recreatieverblijven zal ten minste 5 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de onderlinge afstand ten minste de bestaande afstand zal bedragen;

f. de afstand tot de perceelgrens zal ten minste 2 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de afstand tot de perceelgrens ten minste de bestaande afstand zal bedragen.

11.3. Niet kan worden uitgesloten dat de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" zal leiden tot enige verdichting van de bebouwing. Met de maximale bouwmogelijkheden voor recreatieverblijven, de grootte en de onderlinge afstand van recreatieverblijven en de afstand van deze verblijven tot de perceelgrens, is echter voorzien in bouwbeperkingen. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verdichting zodanig zal kunnen zijn dat dit zal leiden tot een ernstige aantasting van zijn woongenot.

Vrijstelling van het betalen van een parkbijdrage voor het onderhoud van het groen is een privaatrechtelijke kwestie die in de onderhavige procedure niet inhoudelijk aan de orde kan komen.

12. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de raad geen rekening heeft gehouden met de onverkoopbaarheid van de woningen en de daaruit voortvloeiende planschade.

[appellant sub 2] betoogt dat het plan leidt tot planschade door de beperking van de toegankelijkheid van zijn perceel [locatie 2].

12.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen op [bungalowpark] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de toekenning van de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" aan de orde zijn.

13. Hetgeen [appellant sub 1] voor het overige heeft aangevoerd met betrekking tot de verkoop en doorverkoop van in het plangebied gelegen gronden is geen aspect dat de raad bij het vaststellen van het bestemmingsplan had moeten betrekken en is in deze procedure dan ook inhoudelijk niet aan de orde.

14. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben zich in de beroepschriften voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben in de beroepschriften, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist is.

15. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

16. [appellant sub 3] komt op tegen het plandeel met de bestemming "Groen - Afschermende beplanting" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" voor zover deze zijn gelegd op zijn gronden aan de [locatie 3] te Dirkshorn. De groenstrook zal in ieder geval de komende jaren niet gerealiseerd worden, aldus [appellant sub 3].

16.1. Ter zitting heeft de raad erkend dat het voornoemde perceel niet bij [bungalowpark] hoort en niet had moeten worden meegenomen bij de vaststelling van het plan.

In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Groen - Afschermende beplanting" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" voor het perceel [locatie 3] te Dirkshorn is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

16.2. De Afdeling geeft de raad in overweging in nader overleg met [appellant sub 3] te bepalen of het perceel in zoverre een nieuwe bestemming dient te krijgen nu de bestemming als opgenomen in het vorige plan door de vernietiging herleeft, en zo ja, welke aanpassing hiervoor nodig is.

Het beroep van [appellant sub 4]

17. Het beroep van [appellant sub 4] ziet op het perceel [locatie 4] te Warmenhuizen waarop [belanghebbende] gevestigd is. [appellant sub 4] betoogt dat de groenstrook tussen zijn paardenhouderij aan de [locatie 5] te Warmenhuizen en het terrein van de camping ten onrechte niet dienovereenkomstig is bestemd. Hij betoogt dat de gewijzigde vaststelling van het plan niet deugdelijk is gemotiveerd en dat geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Wat betreft de planregeling voor de groenstrook wordt ten onrechte voorzien in het gebruik van paden, nutsvoorzieningen en dergelijke waardoor het risico dat de strook bij de camping wordt getrokken groot is, aldus [appellant sub 4]. [appellant sub 4] verwijst naar de op 17 april 2007 verleende en in bezwaar op 24 maart 2009 gewijzigde vrijstelling met bijbehorende inrichtingstekening voor het realiseren van een volwaardige camping op het perceel [locatie 4] waarin voornoemd gebruik niet mogelijk is gemaakt. Voorts voorziet het plan volgens [appellant sub 4] ten onrechte in een toename van het aantal trekkershutten en standplaatsen alsmede in horeca- en groepsaccommodaties.

17.1. De raad stelt dat het amendement van het CDA bij het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de motivering voor de gewijzigde vaststelling weergeeft. Onder andere wordt rekening gehouden met de aanbevelingen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) in die zin dat wordt voldaan aan de geadviseerde afstand van 50 m tussen het campingterrein en de paardenhouderij van [appellant sub 4]. De raad stelt voorts dat hij bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet gehouden is eerder verleende bouwvergunningen en vrijstellingen één op één over te nemen.

17.2. Het perceel [locatie 4] te Warmenhuizen heeft grotendeels de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1". Het plan voorziet voor deze gronden onder meer in een bouwvlak met de aanduiding "horeca" en een bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie". Aan een strook in het noordoosten van het campingterrein is de bestemming "Groen - Afschermende beplanting" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Groen - Afschermende beplanting" aangewezen gronden bestemd voor:

a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de afschermende bebossingsstroken rondom de recreatieterreinen;

b. paden;

c. nutsvoorzieningen;

d. sloten, poelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen;

met de daarbij behorende:

e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ingevolge lid 4.3 wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend:

[…]

c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.

Ingevolge artikel 1, lid 1.71, wordt onder weekend- en/of verblijfsrecreatie verstaan het recreatief doorbrengen van één of meer nachten buiten de vaste woonplaats, uitgezonderd sociale bezoeken aan familie, vrienden, kennissen en zakenbezoeken.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" aangewezen gronden bestemd voor:

a. standplaatsen voor kampeermiddelen, waaronder niet begrepen stacaravans en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;

[…]

c. gebouwen en overkappingen voor zover ten dienste van het recreatieterrein, ten behoeve van:

[…]

2. horecabedrijven categorie 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding "horeca";

[…]

5. groepsaccommodaties, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie";

[…]

f. trekkershutten, hooiberghutten en tenthuisjes;

[…].

17.3. In het ontwerpplan was voor het perceel van [belanghebbende] voorzien in de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" met dien verstande dat langs de gehele oostzijde van het perceel was voorzien in een strook met de bestemming "Groen - Afschermende beplanting", die ter hoogte van de bedrijfsbebouwing van [appellant sub 4] ongeveer 40 m breed was en ten zuiden daarvan ongeveer 20 m. Naar aanleiding van een amendement is het plan gewijzigd vastgesteld in die zin dat alleen aan het noordoostelijke gedeelte van het perceel van [belanghebbende] is voorzien in een strook met de bestemming "Groen - Afschermende beplanting" met, blijkens de verbeelding, een breedte van ongeveer 30 m.

In het amendement is gesteld dat de ondernemers van [belanghebbende] op een deel van de camping geen recreatieve bestemming hebben, dat de ondernemers begrip hebben voor de milieucirkels van het naastgelegen bedrijf van [appellant sub 4] en dat er voor dit soort gevallen regelgeving (lees: aanbevelingen) is van de VNG in die zin dat een milieucirkel van 50 m wordt aangehouden. Voorts staat in het amendement dat het terrein van [belanghebbende] geheel wordt bestemd als "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" met uitzondering van het gebied dat binnen de milieucirkel van 50 m van het bouwblok van [appellant sub 4] ligt. Dat gebied valt dan onder de groenbestemming.

17.4. Op 17 april 2007, gewijzigd op 24 maart 2009, heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Harenkarspel vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van een volwaardige camping inclusief twee sanitairgebouwen en twaalf trekkershutten op het perceel [locatie 4] te Warmenhuizen.

17.5. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 januari 2010 in zaak nr. 200901841/1/H1 over de hiervoor bedoelde vrijstelling onder meer overwogen dat een kleinere afstand dan 50 m kon worden gehanteerd omdat een aantal maatregelen zou worden getroffen. Zo zou ter voorkoming van hinder voor zowel de camping als de paardenhouderij van [appellant sub 4] een bufferstrook worden ingericht waarlangs een hekwerk zou worden opgericht om de strook redelijkerwijs onbegaanbaar te maken voor kampeerders. Voorts zou langs de perceelgrens een aarden wal met groenblijvende beplanting worden aangelegd. Dienovereenkomstig is dit op de inrichtingstekening bij de vrijstelling deels inzichtelijk gemaakt.

De in het noordoostelijke gedeelte van het perceel van [belanghebbende] voorziene groenstrook is aanzienlijk beperkter dan de groenstrook voorzien in het vrijstellingsbesluit. Voorts is met de planregeling het gebruik door kampeerders van de als "Groen - Afschermende beplanting" aangewezen gronden, afgezien van hetgeen onder de definitie van verblijfsrecreatieve doeleinden valt, niet uitgesloten. Verder voorziet het plan in vijftien trekkershutten terwijl op basis van de vrijstelling twaalf trekkershutten mogelijk waren. Het aantal standplaatsen in het plan verdubbelt ten minste ten opzichte van de 100 zoals mogelijk met de vrijstelling. Ook wordt in het plan voorzien in horeca- en groepsaccommodaties alsmede in sanitaire voorzieningen zonder beperking in aantal.

De Afdeling overweegt dat de raad bij het toekennen van bestemmingen en regels niet zonder meer gebonden is aan verleende bouwvergunningen en vrijstellingen. Hij kan ervoor kiezen ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden toe te kennen. Niettemin dient de raad deze keuze, mede in het licht van de te maken belangenafweging, zorgvuldig te motiveren. Met het amendement noch anderszins heeft de raad gemotiveerd waarom hij een ten opzichte van de vrijstelling en bouwvergunning forse verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor [belanghebbende], mede in het licht van de belangen van [appellant sub 4], aanvaardbaar acht.

17.6. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" en "Groen - Afschermende beplanting" voor het perceel [locatie 4] te Warmenhuizen is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 4] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellante sub 5]

18. Het beroep van [appellante sub 5] ziet op het perceel [locatie 6] te Tuitjenhorn, waar haar campingpark gelegen is. [appellante sub 5] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" voor al haar gronden. Op de als "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" bestemde gronden zijn de gewenste verhuuraccommodaties in de vorm van stacaravans en chalets volgens haar ten onrechte niet toegestaan. [appellante sub 5] betoogt dat de wethouder de raad ten onrechte heeft voorgehouden dat de door haar gewenste bestemming strijdig is met het provinciale beleid.

18.1. De raad stelt dat het plan voorziet in de in 2007 verleende vrijstelling voor kampeerplaatsen op het gedeelte natuurpark van [appellante sub 5] door het opnemen van de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1". De bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" ter plaatse van het natuurpark is volgens de raad in strijd met artikel 14 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS) nu die bestemming voorziet in bouwmogelijkheden voor chalets, stacaravans en recreatiewoningen.

18.2. Het plan voorziet voor het perceel [locatie 6] te Tuitjenhorn grotendeels in de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2". Aan het noordwestelijke deel van het perceel is de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" aangewezen gronden bestemd voor:

a. standplaatsen voor kampeermiddelen, waaronder niet begrepen stacaravans en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;

[…]

f. trekkershutten, hooiberghutten en tenthuisjes;

[…].

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder a, zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" aangewezen gronden bestemd voor recreatieverblijven, waaronder recreatiewoningen, stacaravans, chalets, hooiberghutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen recreatieverblijven.

18.3. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de PRVS, zoals dit luidde ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, voorziet onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 13 een bestemmingsplan niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in artikel 1 van de verordening, in het landelijk gebied.

Ingevolge artikel 1, lid 38, houdt verstedelijking in alle functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken.

18.4. Op 28 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Harenkarspel vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend voor het gedeelte natuurpark met 275 kampeerplaatsen op het terrein van [appellante sub 5].

18.5. Nu artikel 14 van de PRVS ziet op alle functies die verband houden met voorzieningen, voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken, stelt de Afdeling vast dat het bieden van bebouwingsmogelijkheden in de vorm van stacaravans en chalets op de gronden waaraan in overeenstemming met de vrijstelling van 28 maart 2007 de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" is toegekend onder het bereik van die bepaling zou vallen. Hetgeen [appellante sub 5] onder verwijzing naar een rapport van Van der Reest Advies omtrent de vergunningplicht van stacaravans, chalets en andere verhuuraccommodaties heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat door ter plaatse van het natuurpark in plaats van de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" op te nemen sprake zou zijn van strijd met artikel 14 van de PRVS. De raad heeft dan ook terecht van die bestemming afgezien. Het betoog van [appellante sub 5] dat de wethouder de raad onjuist zou hebben geïnformeerd over het provinciale beleid, behoeft, gelet hierop, geen bespreking.

18.6. Het beroep van [appellante sub 5] is ongegrond.

Opdracht

19. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

20. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 5] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Harenkarspel, thans: Schagen, van 6 november 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Recreatieterreinen Harenkarspel", voor zover het betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Groen - Afschermende beplanting" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" voor het perceel [locatie 3] te Dirkshorn;

b. het plandeel met de bestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" en "Groen - Afschermende beplanting" voor het perceel [locatie 4] te Warmenhuizen;

III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 5] ongegrond;

IV. draagt de raad van de gemeente Schagen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II.a. en II.b. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Schagen tot vergoeding van bij:

a. [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 351,68 (zegge: driehonderdeenenvijftig euro en achtenzestig cent);

b. [appellanten sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 975,08 (zegge: negenhonderdvijfenzeventig euro en acht cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Schagen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellanten sub 4], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013

371-770.