Uitspraak ​201300843/1/R6


Volledige tekst

201300843/1/R6.
Datum uitspraak: 24 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Tegelen, gemeente Venlo,

en

de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Trade Port Noord" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. E.M.N. Noordover, advocaat te Amsterdam en mr. A. Snijders en ing. J.G.M. Jeurissen, is verschenen.

Overwegingen

Het toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het bestemmingsplan

2. Het bestemmingsplan voorziet in een bedrijventerrein en is onderdeel van de gebiedsontwikkeling van het project "Klavertje 4/Greenport Venlo" (hierna: project Klavertje 4). Het bruto-oppervlak van het bedrijventerrein "Trade Port Noord" bedraagt 280 ha, waarvan 192 ha netto uitgeefbaar bedrijventerrein.

2.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten. Het project Klavertje 4 is opgenomen in bijlage II van de Chw.

Ontvankelijkheid

3. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellante]. De raad betoogt dat [appellante] niet als belanghebbende bij het bestemmingsplan kan worden aangemerkt.

3.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.

3.2. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2012, in zaak nr. 201106567/1/R1) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende bij dit besluit. Dit is slechts het geval indien een onderneming in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als de in het plan voorziene bedrijvigheid. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit een rol kan spelen.

[appellante] is een houthandels- en houtbewerkingsbedrijf gevestigd op het bedrijventerrein "De Windhond" op ongeveer 8 km afstand van het plangebied. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid van de vestiging van een houthandels- en houtbewerkingsbedrijf en daarmee in een ontwikkeling in hetzelfde marktsegment als waarin [appellante] actief is. Het betoog van de raad dat het bestemmingsplan voorziet in inrichtingen in de logistiek, groothandel, productie en research en development die behoefte hebben aan grote bedrijfskavels, doet niet af aan de omstandigheid dat het bestemmingsplan bij recht voorziet in de mogelijkheid van de vestiging van een houthandels- en houtbewerkingsbedrijf. De Afdeling acht verder aannemelijk dat indien in het plangebied een houthandels- of houtbewerkingsbedrijf wordt gevestigd, deze in hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zal zijn als [appellante] en zich ten minste gedeeltelijk op dezelfde klantenkring als die van [appellante] zal richten. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling aannemelijk dat [appellante] door het bestemmingsplan kan worden geraakt in haar concurrentiebelang. De conclusie is dat [appellante] op de voet van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb om die reden belanghebbende is bij het bestreden besluit en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro beroep kan instellen.

Formele aspecten

4. [appellante] betoogt dat haar zienswijze onjuist is samengevat.

4.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen van het bestreden besluit zijn betrokken. Het betoog faalt.

5. [appellante] betoogt dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de kennisgeving van de vaststelling van het bestreden besluit tevens in Duitsland hadden moeten plaatsvinden. Verder betoogt [appellante] dat ten onrechte geen Duitse vertaling van het ontwerp, het vastgestelde bestemmingsplan en het daarbij behorende besluit-milieueffectrapport ter inzage is gelegd.

5.1. Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb geeft voorafgaand aan de terinzagelegging het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

Ingevolge artikel 3:42, tweede lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Elektronische bekendmaking vindt uitsluitend plaats in een van overheidswege uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

5.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens in de Staatscourant wordt geplaatst en voorts langs elektronische weg geschiedt, en het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg wordt beschikbaar gesteld.

Ingevolge het derde lid geschiedt de bekendmaking van de vaststelling van het bestemmingsplan binnen twee weken na de vaststelling. Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg.

5.3. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wro (Kamerstukken II 2002/03, 28 916, nr. 3, blz. 28) volgt dat de wetgever bij bestemmingsplannen, gelet op de aard en impact daarvan, naast hetgeen ingevolge de artikelen 3:12 en 3:42 van de Awb is vereist, in artikel 3.8, eerste en derde lid, van de Wro als aanvullende voorwaarde heeft gesteld dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, respectievelijk artikel 3:42, tweede lid, van de Awb eveneens in de Staatscourant moet worden geplaatst en voorts langs elektronische weg dient te geschieden. Aan deze verplichting ligt blijkens de geschiedenis van totstandkoming ten grondslag dat de Staatscourant, die thans elektronisch beschikbaar is, een bron betreft die breed toegankelijk en kenbaar is en waarmee op geschikte wijze kan worden kennis gegeven van een ontwerpbestemmingsplan en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, zodat particulieren, bedrijven en instanties die op bovengemeentelijk niveau opereren, hiervan kennis kunnen nemen.

Niet in geschil is dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit langs elektronische weg is geschied en op 21 maart 2012 in de Staatscourant alsmede in een gemeentelijk huis-aan-huisblad is geplaatst. Voorts is niet in geschil dat de kennisgeving van het vaststellingsbesluit langs elektronische weg is geschied en op 12 december 2012 in de Staatscourant alsmede in een gemeentelijk huis-aan-huisblad is geplaatst. De Afdeling overweegt dat niet uit enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel de verplichting volgt dat in het onderhavige geval eveneens een kennisgeving in Duitsland had moeten plaatsvinden. Evenmin volgt uit enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel de verplichting dat in het onderhavige geval een Duitse vertaling van het ontwerpbesluit, het bestemmingsplan en besluit-milieueffectrapport beschikbaar had moeten worden gesteld. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd met betrekking tot de kennisgeving van het ontwerpbesluit, alsmede de beschikbaarstelling daarvan, geen aanleiding voor het oordeel dat deze niet op de juiste wijze hebben plaatsgevonden. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor een dergelijk oordeel ten aanzien van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, nog daargelaten dat een onregelmatigheid van na het bestreden besluit niet zou kunnen leiden tot vernietiging van dat besluit. Het betoog van [appellante] faalt.

Inhoudelijke aspecten

6. [appellante] betoogt dat geen behoefte bestaat aan bruto 280 ha nieuw bedrijventerrein. De markttoets die is uitgevoerd door DTZ Zadelhoff is volgens haar niet objectief en geeft een te optimistisch beeld. Uit het rapport "Werklocaties Limburg 2010, resultaten monitor Limburgse bedrijventerreinen en dienstenlocaties in 2010" van de provincie Limburg volgt volgens [appellante] dat in Limburg voldoende aanbod bestaat van bedrijventerrein, doch dat de bestaande bedrijventerreinen in de gemeente Venlo zijn verouderd. Volgens [appellante] dienen de bestaande verouderde bedrijventerreinen in Venlo eerst te worden geherstructureerd en gerevitaliseerd, alvorens elders in de gemeente wordt voorzien in nieuwe bedrijventerreinen.

6.1. De raad betoogt dat uit de verrichte marktonderzoeken volgt dat behoefte bestaat aan het bedrijventerrein "Trade Port Noord". Het bedrijventerrein heeft volgens de raad een aantal onderscheidende kenmerken, zoals grootschalige bedrijfskavels, de aansluiting op de weg, het water en het spoor en de totale oppervlakte van het terrein. Dergelijke kenmerken zijn op de bestaande bedrijventerreinen niet in gelijke mate aanwezig, aldus de raad. Er is beleid op grond waarvan herstructurering en revitalisering van bestaande bedrijventerreinen daadwerkelijk ter hand worden genomen, maar dit gegeven kan volgens de raad niet leiden tot een bedrijventerrein dat kwalitatief en kwantitatief vergelijkbaar is met het bedrijventerrein "Trade Port Noord". Met dit bedrijventerrein wenst de raad de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland te versterken en de huidige positie van Venlo als hoogwaardig logistiek knooppunt binnen Europa te behouden.

6.2. In de plantoelichting staat dat in het provinciaal beleid dat is neergelegd in het rapport "Werkprogramma Werklocaties Limburg 2020" van december 2008 in Venlo voor de regio waaronder deze stad valt twee nieuwe werklocaties zijn aangewezen, te weten bedrijvenpark "Venlo Greenpark" en bedrijvenpark "Trade Port Noord". Deze werklocaties zijn volgens de plantoelichting tezamen goed voor bruto 355 ha bedrijventerrein. Het bedrijventerrein "Trade Port Noord" zal volgens de plantoelichting voorzien in bruto 280 ha en netto 192 ha bedrijventerrein.

6.3. In het rapport "Klavertje 4, Marktperspectief 2009-2014" van 26 oktober 2009 dat is opgesteld door Buck Consultants International staat dat voor de periode 2009-2020 een behoefte bestaat aan netto 170 ha bedrijventerrein in het gebied van het project Klavertje 4.

In het rapport "Tweede actualisatie markttoets Trade Port Noord Venlo" van 16 augustus 2011 dat is opgesteld door DTZ Zadelhoff (hierna: het rapport Actualisatie markttoets) staat dat de komende tien jaar een behoefte zal bestaan aan netto 170 tot 195 ha bedrijventerrein op het bedrijventerrein "Trade Port Noord". In dit rapport staat voorts dat de in het plan voorziene kavels van meer dan 10 ha schaars zijn en een unieke kans vormen om gebruikers te trekken, dat kavels waarop milieucategorie 5 activiteiten zijn toegestaan schaars zijn en dat een aansluiting op zowel de weg, het water als het spoor bestaat.

6.4. De Afdeling overweegt dat [appellante] de stelling dat de verwachte groei van bedrijvigheid in het rapport actualisatie markttoets is overschat niet heeft gemotiveerd. Dat dit rapport niet op objectieve wijze tot stand is gekomen, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Voor zover [appellante] heeft verwezen naar het rapport "Werklocaties Limburg 2010" van mei 2011 overweegt de Afdeling dat dit rapport is toegespitst op bedrijventerreinen in Limburg en de beschikbare restcapaciteit. Hieruit kan niet worden afgeleid dat geen behoefte bestaat aan het bedrijventerrein "Trade Port Noord". De raad heeft toegelicht dat het bedrijventerrein zal beschikken over een aantal onderscheidende kenmerken, zoals grootschalige bedrijfskavels, de mogelijkheid om bedrijven in een hoge milieucategorie te vestigen en de aansluiting op zowel de weg, het water als het spoor. Volgens de raad zal door herstructurering en revitalisering van bestaande bedrijventerreinen in Venlo geen kwalitatief en kwantitatief vergelijkbaar bedrijventerrein als het bedrijventerrein "Trade Port Noord" kunnen ontstaan. Voor zover [appellante] in dit verband heeft verwezen naar het nabij het plangebied gelegen bedrijventerrein "De Windhond", wordt overwogen dat dit bedrijventerrein is omgeven door woonwijken en derhalve volgens de raad niet geschikt is voor de vestiging van grootschalige bedrijven zoals voorzien op het bedrijventerrein "Trade Port Noord". Verder heeft de raad te kennen gegeven dat reeds 34,7 ha van het bedrijventerrein "Trade Port Noord" is verkocht. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in een leniging van een behoefte binnen de planperiode. Het betoog van [appellante] faalt.

7. Wat betreft het betoog van [appellante] dat de vestiging van een recyclingbedrijf van Canon in het plangebied niet mogelijk is, nu dit volgens haar in het bestemmingsplan wordt uitgesloten, overweegt de Afdeling dat dit betoog geen betrekking heeft op het bestemmingsplan zelf maar op de uitvoering daarvan. Een dergelijk uitvoeringsaspect kan in deze procedure niet aan de orde komen. Het betoog van [appellante] faalt.

8. Voor zover [appellante] betoogt dat in het verkeersonderzoek dat ten behoeve van het bestemmingsplan is opgesteld, onvoldoende rekening is gehouden met de extra belasting voor de verkeersknooppunten van de Greenportlane als gevolg van de vestiging van een filiaal van Ikea op het Floriadeterrein, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft gesteld dat hij niet op de hoogte is van enig voornemen van Ikea om een filiaal te vestigen op het Floriadeterrein. De raad heeft verder te kennen gegeven dat in het verkeersonderzoek dat ten behoeve van het bestemmingsplan is verricht, ook rekening is gehouden met de planologische mogelijkheden ter plaatse van het nabij het plangebied gelegen Floriadeterrein. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan het verkeersonderzoek zodanige gebreken kleven of dat dit zodanige leemten in kennis vertoont dat de raad zich hierop bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet heeft mogen baseren. Het betoog van [appellante] faalt.

9. [appellante] betoogt dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor het Natura 2000-gebied in Duitsland, nabij de A74.

9.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, zoals dat luidde ten tijde van belang, dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

9.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 januari 2011, in zaak nr. 201006426/1/R2) kan uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) worden afgeleid dat de wetgever met artikel 1.9 van de Chw de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.

9.3. De bepalingen van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) hebben in het bijzonder ten doel om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. De normen van de Nbw 1998 strekken kennelijk niet tot bescherming van de bedrijfseconomische belangen van bedrijven zoals [appellante] bij het niet realiseren van het voorziene bedrijventerrein. Het betoog van [appellante] dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor het in Duitsland gelegen Natura 2000-gebied, wat hier verder ook van zij, kunnen ingevolge artikel 1.9 van de Chw in zoverre niet leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

Conclusie

10. Het beroep van [appellante] is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

11. Voor een proceskostenverdeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013

191-749