Uitspraak 201208886/1/A2


Volledige tekst

201208886/1/A2.
Datum uitspraak: 5 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juli 2012 in zaak nr. 11/5931 in het geding tussen:

[appellante]

en

het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2011 heeft het dagelijks bestuur aan [appellante] een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1.65 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wko) gegeven.

Bij besluit van 1 november 2011 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Brouwer, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en vergezeld door M.J. Oostheim en M.J.H. Wittebol, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.R. Waal, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wko wordt onder gastouderbureau verstaan een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt.

Ingevolge artikel 1.49, derde lid, draagt een houder van een gastouderbureau zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan:

a. […];

b. het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders (de zogeheten kassiersfunctie).

Ingevolge artikel 1.56, zesde lid, kunnen bij regeling van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ten behoeve van een goede uitvoering van de Wko regels worden gesteld omtrent:

a. de administratie van gegevens bij gastouderbureaus;

b. het betalingsverkeer tussen gastouders, het gastouderbureau en vraagouders.

Ingevolge artikel 1.65, eerste lid, kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3, gegeven voorschriften niet of in onvoldoende mate naleeft, de houder een schriftelijke aanwijzing geven.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Regeling) is de administratie van een gastouderbureau zodanig ingericht dat op verzoek van de toezichthouder tijdig de gegevens, bedoeld in het derde lid, kunnen worden verstrekt die voor de naleving van bij en krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften van belang zijn.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder d en e, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens bankafschriften waaruit de betalingen van de vraagouder aan het gastouderbureau en van het gastouderbureau aan de gastouder blijken.

2. [appellante] is houder van het [gastouderbureau]. Zij heeft een franchiseovereenkomst met Gastouderland Nederland, waarbij zij franchisenemer is. [appellante] heeft bij formulier, ontvangen door stadsdeel Oost op 6 december 2010, een aanvraag gedaan voor registratie van gastouderbureau Amsterdam opdat zij per 1 januari 2011 met de exploitatie daarvan kon starten. Bij besluit van 25 maart 2011 is van rechtswege een beschikking tot exploitatie verleend. Daarin is tevens vermeld dat vooralsnog niet tot registratie zal worden overgegaan.

Aan de aanwijzing van 12 april 2011, gehandhaafd bij besluit van 1 november 2011, heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat uit een inspectie van de GGD Amsterdam is gebleken dat [gastouderbureau] niet de kassiersfunctie uitoefent, nu uit de driepartijenovereenkomst die [gastouderbureau] met de vraag- en gastouders sluit, volgt dat de betalingen en facturatie niet door haar, maar door Gastouderland Nederland worden gedaan. Het dagelijks bestuur heeft [appellante] opgedragen de overeenkomst op dit punt aan te passen.

De rechtbank heeft het standpunt van het dagelijks bestuur dat [gastouderbureau] niet de kassiersfunctie uitoefent, gevolgd. Daartoe heeft zij overwogen dat ingevolge artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wko de houder van een gastouderbureau zorg draagt voor het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders. Nu [gastouderbureau] deze taak volledig heeft uitbesteed aan Gastouderland Nederland, en de betalingen derhalve niet door [gastouderbureau] worden ontvangen en doorgeleid, valt [gastouderbureau] niet onder het begrip gastouderbureau als bedoeld in artikel 1.1 van de Wko, aldus de rechtbank.

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [gastouderbureau] niet de kassiersfunctie als bedoeld in artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wko uitoefent. In dat kader voert zij aan dat zij de kassiersfunctie weliswaar heeft uitbesteed aan het hoofdkantoor Gastouderland Nederland, hetgeen ook is bepaald in de franchiseovereenkomst tussen haar en Gastouderland Nederland en in de driepartijenovereenkomst tussen [gastouderbureau] en de vraag- en gastouders, maar dat in die overeenkomsten tevens tot uitdrukking komt dat [gastouderbureau] verantwoordelijk en aansprakelijk is voor alle uit de wet voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot het betalingsverkeer en de administratie. Op deze wijze blijft [gastouderbureau] verantwoordelijk voor de doorgeleiding van de betalingen, aldus [appellante]. Dat de kassiersfunctie mag worden uitbesteed volgt volgens haar tevens uit de Praktische Handleiding Gastouderopvang, die door het Implementatiebureau Kinderopvang is opgesteld.

3.1. Ingevolge artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wko draagt de houder van een gastouderbureau zorg voor het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling volgt dat de achtergrond ervan is gelegen in het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wko. Door de doorgeleiding van de betalingen door de houder van een gastouderbureau worden de GGD en de Belastingdienst/Toeslagen in staat gesteld te controleren of daadwerkelijk betaling heeft plaatsgevonden tussen de vraagouder en de gastouder of opvangouder op het daartoe geëigende moment en kan de Belastingdienst controleren of de aangifte inkomstenbelasting van de gastouder klopt (Kamerstukken II, 2008/09, 31 874, nr. 3, pag. 44).

3.2. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, volgt uit de bewoordingen en het doel van artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wko niet dat een gastouderbureau zelf de betalingen dient door te geleiden, maar uitsluitend dat het voor de doorgeleiding en controleerbaarheid daarvan zorg draagt. Nu in de door [gastouderbureau] met Gastouderland Nederland en de vraag- en gastouders gesloten overeenkomsten uitdrukkelijk is bepaald dat [gastouderbureau] verantwoordelijk en aansprakelijk is voor alle uit de wet voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot het betalingsverkeer en de administratie, zij - naar bij de behandeling ter zitting door de Afdeling is gebleken - uit dien hoofde ook kan worden aangesproken, en [gastouderbureau] te allen tijde dient te beschikken over alle administratieve gegevens, draagt [gastouderbureau] op verantwoorde wijze zorg voor de doorgeleiding van betalingen van ouders aan gastouders en voldoet zij aan het bepaalde in artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wko en artikel 11 van de Regeling. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het hiervoor overwogene, het beroep tegen het besluit van 1 november 2011 van het dagelijks bestuur alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wko voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 12 april 2011 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juli 2012 in zaak nr. 11/5931;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van 1 november 2011, kenmerk 274779;

V. herroept het besluit van 12 april 2011, met kenmerk 240103;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 1 november 2011;

VII. veroordeelt het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013

502-752.