Uitspraak 201206722/1/A1


Volledige tekst

201206722/1/A1.
Datum uitspraak: 27 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

de stichting Stichting Behoud Damplein Leidschendam, gevestigd te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
verzoekster,

om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010 in zaak nr. 200807269/1/H1.

Procesverloop

Bij uitspraak van 14 juli 2010 in zaak nr. 200807269/1 heeft de Afdeling het door de stichting tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 augustus 2008 in de zaken nrs. 08/2148 en 08/3206 ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.

De stichting heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 januari 2013, waar de stichting, vertegenwoordigd door A.J.G. van Rijswijk en R.W. Overhoff, bijgestaan door mr. A.M.C. Marius-Van Eeghen, advocaat te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam, vertegenwoordigd door mr. D.M.C. Schuurmans, advocaat te Den Haag, en P. van der Ark, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton en T.H.J. van Oosten, gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2. De Afdeling heeft in de uitspraak van 14 juli 2010 onder 2.13.2 overwogen dat de stukken van het dossier onvoldoende grond bieden voor het oordeel dat de gemeente Leidschendam-Voorburg in strijd met artikel 87, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-Verdrag), thans artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) financiële steun heeft verleend voor de realisering van het daar aan de orde zijnde bouwplan, maar dat ook indien de gemeente op onrechtmatige wijze steun heeft verleend en die steun moet worden teruggevorderd, geen grond bestaat voor het oordeel dat onvoldoende is gewaarborgd dat het bouwplan financieel uitvoerbaar is.

3. De stichting heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat het besluit van de Europese Commissie van 25 januari 2012, waaruit volgt dat naar voorlopig oordeel van de Europese Commissie sprake is geweest van onrechtmatige staatssteun, aanleiding geeft om de uitspraak van 14 juli 2010 te herzien. Volgens haar blijkt uit dit besluit dat in verband met het onvermogen van [belanghebbende] om de voorziene woningen te verkopen in het geheim besprekingen tussen [belanghebbende] en de gemeente hebben plaatsgevonden, die tot een besluit van de raad in maart 2009 hebben geleid om de prijs voor delen van de door [belanghebbende] van het "Public Private Partnership" (hierna: PPP) te kopen grond te verlagen, hetgeen vervolgens in een overeenkomst van 1 maart 2010 tussen de gemeente, het PPP en [belanghebbende] is vastgelegd. Volgens de stichting zijn de in het besluit van de Europese Commissie vermelde overeenkomst en de bedragen, waaruit de grondprijsverlaging bestaat, feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb die tot herziening aanleiding geven.

4. Omstandigheden, als bedoeld in voormelde bepaling, die aanleiding kunnen geven tot herziening, heeft zij daarmee niet gesteld. Uit onder meer de aan de Afdeling gerichte brief van de stichting van 5 januari 2010 blijkt dat de stichting de in het besluit van de Europese Commissie van 25 januari 2012 vermelde bedragen van de grondprijsverlaging, alsmede het besluit van 10 maart 2009 van de raad om in te stemmen met een nieuwe grondprijs, vóór de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010 heeft aangevoerd. Bovendien is ter zitting gebleken dat de bedragen van de grondprijsverlaging gedeeltelijk door het college en [belanghebbende] worden betwist en volgt uit het besluit van de Europese Commissie van 25 januari 2012, noch uit een andere omstandigheid, dat de door de stichting genoemde bedragen zijn komen vast te staan. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat het aangevoerde niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.

5. Het verzoek dient te worden afgewezen.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013

580.