Uitspraak 201104173/1/A4


Volledige tekst

201104173/1/A4.
Datum uitspraak: 14 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant A]), wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2010 heeft het college aan Stichting Ons Witte Huis vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend voor de sloop van drie gebouwen en de bouw van een kinderdagverblijf, een recreatieruimte en 10 appartementen nabij het Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat".

Bij besluit van 22 februari 2011 heeft het college het door [appellant A] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de motivering van het besluit van 14 oktober 2010 aangevuld.

Tegen dit besluit heeft [appellant A] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A], het college en Stichting Ons Witte Huis hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2012, waar [appellant A], in persoon en bijgestaan door J. Buddingh, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.A. Schoordijk en C.F.P. Vrolijk, beiden werkzaam bij de provincie Noord-Holland, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Stichting Ons Witte Huis, vertegenwoordigd door R.M. Ettema, penningmeester van de stichting, verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.

Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend, indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

2. Bij besluit van 14 oktober 2010, gehandhaafd bij het bestreden besluit, is vergunning verleend voor het project "De Zeeduinen" aan de Relweg 57A te Wijk aan Zee. Het project betreft de sloop van drie bestaande gebouwen en de bouw van één nieuw gebouw met aan de noordzijde een kinderopvang en een recreatieruimte voor kinderactiviteiten. De zuidelijke helft van het nieuwe gebouw zal bestaan uit tien koopappartementen bestemd voor starters en/of senioren. De locatie van het project grenst aan het Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat". Dit gebied is opgenomen in de bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 vastgestelde lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) (hierna: Habitatrichtlijn). Daarnaast heeft voor dit gebied een ontwerpbesluit tot aanwijzing als speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn ter inzage gelegen.

3. Bij de vergunningaanvraag zijn drie ecologische rapporten gevoegd. Twee rapporten, opgesteld door AFO Advisering & Flora- en fauna Onderzoek in 2008, bevatten een zogenoemde natuurtoets. Het rapport van BK Ruimte en Milieu van 23 juni 2010 bevat de passende beoordeling (hierna: het BK-rapport).

In het BK-rapport is beschreven dat binnen een straal van 3 kilometer een aantal habitattypen voorkomt, te weten grijze duinen (H2130), duinen met duindoorn (H2160), vochtige duinvalleien (H2190) en beboste duinen (H2180). Het rapport gaat voorts in op de soorten nauwe korfslak, gevlekte witsnuitlibel, tapuit en paapje. Van al deze habitattypen en soorten wordt de staat van instandhouding beschreven, alsmede de (instandhoudings)doelstellingen die zijn opgenomen in het ontwerp-aanwijzingsbesluit. Vervolgens wordt het project beschreven en zijn de effecten daarvan beoordeeld in het licht van de (instandhoudings)doelstellingen. Volgens het rapport zijn de effecten die de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied in gevaar zouden kunnen brengen, de toename van stikstofdepositie en veranderingen in de grondwaterstand. Het gaat daarnaast in op effecten door schaduwwerking, betreding, verlichting en jagende huiskatten. Ten slotte wordt een passage aan cumulatie gewijd.

4. [appellant A] betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar mogelijke cumulatie van effecten voor de stikstofdepositie en de luchtkwaliteit in het Natura 2000-gebied. Volgens hem is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de mogelijk cumulatieve effecten van de staalproductie bij Tata Steel in IJmuiden. Hij stelt dat de staalproductie zal worden opgevoerd van 5,3 naar 6,4 miljoen ton per jaar en vervolgens zal worden uitgebreid tot het vergunde maximum van 8 miljoen ton per jaar. Bij de beoordeling van cumulatieve effecten is volgens [appellant A] voorts ten onrechte geen rekening gehouden met de bouw van een warmtekrachtcentrale op het terrein van Tata Steel, noch met het plan om een bestemmingsplan voor het strand van Wijk aan Zee vast te stellen, waarbij ruimte zal worden geboden de exploitatie van strandpaviljoens uit te breiden.

4.1. Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2009 in zaak 200805338/1/R2, kunnen onzekere toekomstige gebeurtenissen bij de beoordeling van cumulatieve effecten buiten beschouwing blijven.

De fluctuaties van de staalproductie van Tata Steel zijn, zoals het college terecht stelt, toekomstige gebeurtenissen, waarvan niet vaststaat dat ze zullen plaatsvinden en zo ja, in welke mate dat het geval zal zijn. Volgens het college geldt dat ook voor de bouw van de warmtekrachtcentrale van Tata Steel en de gevolgen van het voorgenomen bestemmingsplan Wijk aan Zee. [appellant A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is.

In hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de beoordeling van de mogelijke cumulatieve effecten ontoereikend is geweest.

5. [appellant A] betoogt dat het vergunde project leidt tot versnippering, omdat het de doorgang van de noordelijke naar de zuidelijke sector van het Natura 2000-gebied moeilijker maakt. Kunstlicht, geluid, de aanwezigheid van jagende huisdieren en het voorgeschreven hekwerk zullen dat effect versterken, aldus [appellant A]. Het verbreekt daardoor de bestaande ruimtelijke en ecologische samenhang tussen de noordelijke en zuidelijke sector van het gebied en brengt daarmee de voor biodiversiteit noodzakelijke migratie in gevaar.

5.1. In het BK-rapport is vermeld dat door plaatsing van het nieuwe gebouw in noord-zuid richting, in plaats van in oost-west richting zoals het huidige gebouw, een doorgang in de noord-zuid richting mogelijk blijft en dat dit vooral van belang is voor geleedpotigen. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door het project geen verdere versnippering van leefgebieden en populaties zal optreden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de passage van fauna door het sinds 1958 aanwezige hoofdgebouw en het gebruik daarvan voor kinderactiviteiten ook in de huidige situatie beperkt zal zijn. De Afdeling neemt tevens in aanmerking dat aan de vergunning het voorschrift is verbonden dat een onverharde flora- en fauna corridor voor de noord-zuid passage van minimaal 5 meter breedte gehandhaafd blijft.

6. [appellant A] betoogt dat het project leidt tot vernatting, omdat het hemelwater van het gebouw, anders dan in de huidige situatie, niet in het riool terecht zal komen.

6.1. In het BK-rapport is opgemerkt dat het project geen invloed heeft op de waterhuishouding in het Natura 2000-gebied, omdat geen grondwater wordt opgepompt en hemelwater via de bodem wordt afgevoerd. Ter zitting heeft het college uiteengezet dat het project mogelijk tot gevolg heeft dat extra water in de bodem terechtkomt, maar dat dit geen invloed op de waterhuishouding heeft. Indien toch enige vernatting zou optreden, zou die vernatting in de duinen enkel een gewenst effect hebben, aldus het college.

Gelet hierop en nu [appellant A] niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit standpunt van het college onjuist is, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van het project voor de waterhuishouding de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen aantasten.

7. Op het betoog van [appellant A] dat het project de luchtcirculatie in het natuurgebied verstoort, heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat luchtcirculatie, en ook de mogelijke extra luchtcirculatie als gevolg van het project, juist positieve effecten heeft voor het duingebied. Het college heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze effecten de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen aantasten. Daarbij merkt de Afdeling op dat de bescherming die de Nbw 1998 biedt, anders dan [appellant A] lijkt aan te nemen, niet strekt tot het volledig ongemoeid laten van Natura 2000-gebieden.

8. [appellant A] betoogt voorts dat het gebouw schaduw veroorzaakt op een deel van het aangrenzende duingebied, hetgeen een significant nadelige verstoring van het daglicht teweeg zal brengen.

8.1. In het BK-rapport is geconcludeerd dat, gezien de zeer geringe oppervlakte van de schaduw, het effect van schaduwwerking zo gering is dat deze buiten beschouwing kan worden gelaten. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college in zoverre niet van het BK-rapport heeft mogen uitgaan.

9. [appellant A] betoogt dat het houden van huisdieren, zoals katten en konijnen, de dynamiek van populaties in het natuurgebied ernstig bedreigt.

9.1. In het BK-rapport is vermeld dat de omstandigheid dat huiskatten het gebied ingaan om te jagen, effecten kan hebben voor broedvogels, maar niet voor habitattypen. Het college heeft er naar het oordeel van de Afdeling ook niet van hoeven uitgaan dat het ecosysteem in het Natura 2000-gebied kan veranderen door het houden van andere huisdieren in het projectgebied. In de omstandigheid dat de bewoners mogelijk katten of konijnen als huisdier gaan houden, heeft het college dan ook terecht geen aanleiding gezien voor nader onderzoek.

10. Voor zover [appellant A] betoogt dat de passende beoordeling niet toereikend is ten aanzien van de habitatsoort gevlekte witsnuitlibel en de vogelsoorten paapje en tapuit, wijst de Afdeling op het ontwerp-aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat", waarin voor deze soorten alleen complementaire doelen als bedoeld in artikel 10a, derde lid, van de Nbw 1998 zijn opgenomen. Gezien de hiervoor onder 1 aangehaalde wettelijke bepalingen hoeven de gevolgen van het project voor deze soorten als zodanig niet bij de passende beoordeling te worden betrokken. De Afdeling gaat daarom aan dit betoog voorbij.

11. Voor zover [appellant A] betoogt dat de beoordeling in het BK-rapport ook overigens niet volledig of niet correct is, overweegt de Afdeling dat het college die beoordeling in het besluit van 14 oktober 2010 en het besluit op bezwaar heeft aangevuld en aangepast. Die aanvulling en die aanpassing, die betrekking hebben op de stikstofdepositie als gevolg van het project, worden door [appellant A] als zodanig niet bestreden.

12. In hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd over de wetenschappelijke kwaliteit van het BK-rapport, ziet de Afdeling ten slotte geen grond voor het oordeel dat het college dit rapport niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. [appellant A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport niet gebaseerd is op de beste wetenschappelijke kennis ter zake. Tezamen met de aanvulling in het besluit van het college van 14 oktober 2010 bevat het voorts de vereiste inventarisatie van aspecten van het project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied in gevaar kunnen brengen. Daarbij wordt opgemerkt dat het project "De Zeeduinen" een relatief klein en overzichtelijk project is, dat een beperkt aantal gevolgen voor het Natura 2000-gebied kan hebben en dat ten opzichte van de reeds lang bestaande situatie een marginale wijziging voor het natuurgebied betekent.

13. Het beroep is ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het verzoek van Stichting Ons Witte Huis om vergoeding van haar proceskosten wordt niet ingewilligd, omdat [appellant A] geen kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht heeft gemaakt, als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Visser
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012

148.