Uitspraak 201103533/2/R4


Volledige tekst

201103533/2/R4.
Datum uitspraak: 25 juli 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de stichting A4 WestFunest, gevestigd te Steenbergen,
verzoekster,

en

de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2011 heeft de minister, voor zover het betreft het tracégedeelte Steenbergen, opnieuw krachtens artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet het tracébesluit A4 Dinteloord - Bergen op Zoom (hierna: tracébesluit) vastgesteld. Dit besluit is op 3 maart 2011 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft onder meer A4 WestFunest bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2011, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft A4 WestFunest de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juni 2011, waar A4 WestFunest, vertegenwoordigd door ir. F.M.A. Fransen, mr. ir. J.L. Mieras en ir. C.A. Ruyter, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.A.J. Gierveld, ing. K.H.A. Drijver en R.J.A. Soupart, allen werkzaam voor het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Bij uitspraak van 22 januari 2001 met zaaknr. E01.98.0552 (bijgevoegd) heeft de Afdeling het tracébesluit A4 Dinteloord - Bergen op Zoom van 9 september 1998 vernietigd voor zover dat onder meer betreft het tracédeel tussen Steenbergsche Vliet en de Stierenweg (km 6.3 - km 13.4). Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat de minister bij het nemen van het bestreden besluit en met name bij de keuze tussen de oostelijke en westelijke variant onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verkeersproblematiek op de Franseweg, het extra aantal geluidgehinderden en de invloed op het woon- en leefklimaat en de daarbij behorende oplossingen, evenals naar de aantasting van het open gebied ten westen van Steenbergen.

Ten behoeve van het nemen van het tracébesluit van 18 februari 2011 heeft de minister de Trajectnota/MER, die indertijd ten behoeve van het tracébesluit van 9 september 1998 was opgesteld, geactualiseerd door een aanvullende MER op te stellen, waarin de milieugevolgen vanwege de oostelijke en westelijke tracévariant bij Steenbergen zijn uiteengezet.

In 2009 is, voor het desbetreffende tracédeel, opnieuw een ontwerp-tracébesluit opgesteld, op grond waarvan het thans bestreden tracébesluit is genomen.

2.3. Het bestreden tracébesluit voorziet, kort weergegeven, in de aanleg van het tracégedeelte van de A4 bij Steenbergen overeenkomstig de westelijke variant. Het tracé bestaat uit een autosnelweg van 2x2 rijstroken over het traject tussen de Steenbergsche Vliet te Steenbergen (A4 kilometer 310,493) en de Laagweg bij Lepelstraat/ Klutsdorp (A4 kilometer 300,112). Vanwege de vaststelling van het tracébesluit wordt het gedeelte tussen kilometer 13,37 en kilometer 14,314 van het tracébesluit A4 Dinteloord - Bergen op Zoom van 9 september 1998 ingetrokken.

2.4. In de toelichting op het tracébesluit is vermeld dat de A4 bij Steenbergen de ontbrekende schakel is in de verbinding tussen Rotterdam en de Belgische grens. In de huidige situatie, waarbij de N259 wordt gebruikt als vervangende autosnelwegverbinding, ontbreekt een goede doorgaande verbinding. Hetgeen volgens de toelichting een zeer negatieve invloed heeft op in het bijzonder de leefbaarheid en veiligheid in de kernen Halsteren en Steenbergen. Zij ondervinden met name hinder van het doorgaande vrachtverkeer. Rekening houdend met de ruimtelijke en verkeerskundige ontwikkeling zal volgens de toelichting de verkeersintensiteit op deze verbinding in de toekomst verder toenemen, waardoor de verkeersafwikkeling in de regio verder zal verslechteren.

Dit verkeersprobleem is onbetwist.

2.5. Gezien het verhandelde ter zitting beperkt het verzoek van A4 WestFunest zich tot het betoog dat de minister een redelijkerwijs te beschouwen alternatief, namelijk de oost-oost-variant, zoals weergegeven in bijlage 2 bij haar beroepschrift, ten onrechte niet heeft onderzocht.

2.5.1. De minster stelt zich onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de milieueffectrapportage op het standpunt dat in de aanvullende MER alle redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven zijn onderzocht en dat een beschrijving van de niet onderzochte alternatieven achterwege kon blijven. In dat kader brengt de minister naar voren dat dè oost-oost-variant voor meerderlei uitleg vatbaar is en daarmee geen precieze duiding geeft van een tracé. A4 WestFunest komt in haar beroepschrift met een eigen invulling van deze variant. Meer in het algemeen stelt de minister dat een tracévariant gelegen ten oosten van de oostelijke variant en de A17 onder andere leidt tot een ongewenste versnippering van natuurgebieden en bebouwing.

2.5.2. In de aanvullende MER van maart 2006 zijn, in aanmerking genomen de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2001, de milieugevolgen vanwege de westelijke en oostelijke variant voor de omlegging van de A4 bij Steenbergen opnieuw inzichtelijk gemaakt.

2.5.3. Uit het toetsingsadvies over het aanvullende MER van de commissie voor de milieueffectrapportage van 23 mei 2006 blijkt dat de commissie van oordeel is dat de essentiële informatie in het MER aanwezig is.

2.5.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 23 juli 2008 in zaak nr. 200700908/1 brengt de bij een tracébesluit behorende procedure mee dat alternatieven in beginsel aan de orde dienen te komen in het kader van de Trajectnota/MER. Ten tijde van de inspraak op het ontwerp-tracébesluit geldt dat slechts indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het in het tracébesluit vervatte tracé, de minister voorgedragen alternatieven alsnog bij de besluitvorming dient te betrekken en hiernaar nader onderzoek dient te verrichten.

Uit de stukken, waaronder het advies van de commissie voor de milieueffectrapportage, en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat A4 WestFunest in haar reactie op het aanvullend MER alternatieven voor het in het bestreden besluit vervatte tracé heeft aangedragen. In de zienswijze op het ontwerp-tracébesluit heeft A4 WestFunest slechts een aanbeveling gedaan om onderzoek te doen naar een oostelijke tracévariant tussen Steenbergen en Welberg te onderzoeken. Daargelaten of zich ernstige bezwaren tegen het in het tracébesluit vervatte tracé voordoen, heeft de minister in het kader van het bestreden besluit naar aanleiding van de desbetreffende aanbeveling geen onderzoek behoeven te verrichten.

Voor zover A4 WestFunest in bijlage 2 bij haar beroepschrift een uitgewerkt alternatief presenteert, namelijk een tracé oostelijk gelegen van de oost-variant, overweegt de voorzitter dat zij dit voorstel na de vaststelling van het tracébesluit heeft gedaan en dat reeds gelet daarop geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze variant bij het tracébesluit had moeten worden betrokken.

2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2011

375.