Uitspraak 201005345/1/H2


Volledige tekst

201005345/1/H2.
Datum uitspraak: 2 februari 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Zeist, mede namens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] (hierna tezamen: [appellanten]),
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 april 2010 in zaak
nr. 09/357 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zeist.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2008 heeft het college het verzoek van 6 juni 2008 van [appellanten] om de Thomaskerk aan de Oranje Nassaulaan 35 in Zeist af te voeren van de gemeentelijke monumentenlijst respectievelijk om schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 13 januari 2009 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 21 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 januari 2009 vernietigd, het besluit van 3 september 2008 herroepen, het verzoek van [appellanten] van 6 juni 2008 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2010, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.A.J. Pongers, werkzaam bij de gemeente Zeist, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Monumentenverordening van Zeist (hierna: de verordening) kunnen burgemeester en wethouders, al of niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument mits daarover een positief advies van de functionele raadscommissie is uitgebracht.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders de aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, al of niet op aanvraag van een belanghebbende, intrekken.

2.2. De Thomaskerk staat sinds 1987 op de gemeentelijke monumentenlijst. De Thomaswijkgemeente is gebruiker van deze kerk. [appellanten] maken deel uit van het college van kerkrentmeesters van de Thomaswijkgemeente. Zij hebben als individuele kerkrentmeesters op 6 juni 2008 het college verzocht de Thomaskerk af te voeren van de gemeentelijke monumentenlijst en, indien dat wordt geweigerd, om het als gevolg van die weigering ontstane vermogensverlies te vergoeden krachtens artikel 20 van de verordening. Bij brief van 28 juni 2008 heeft de Hervormde Algemene Kerkenraad van Zeist, voor de eigenaar van de kerk, het college bericht het verzoek van [appellanten] niet te ondersteunen.

Bij besluit van 3 september 2008 heeft het college het verzoek van [appellanten] afgewezen. Het college heeft zich bij het besluit op bezwaar van 13 januari 2009 op het standpunt gesteld dat het bezwaar van [appellanten] niet-ontvankelijk is omdat zij geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 8, eerste lid, van de verordening.

2.3. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 13 januari 2009 vernietigd, het besluit van 3 september 2008 herroepen en, zelf in de zaak voorziend, het verzoek van [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard aangezien zij geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 8, eerste lid, van de verordening. Ingevolge die bepaling kan het college de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, al of niet op aanvraag van een belanghebbende, intrekken. Hieruit volgt dat voor het kunnen nemen van een besluit over de intrekking niet is vereist dat een aanvraag door een belanghebbende is ingediend. Gelet hierop is er geen gehoudenheid om het verzoek van [appellanten] niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat de weigering om tot intrekking over te gaan geen besluit is omdat het niet is genomen naar aanleiding van een aanvraag van een belanghebbende. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende met betrekking tot de beroepsgronden.

2.5. [appellanten] betogen dat het college hun bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voeren aan dat de stelling van het college dat uit jurisprudentie over de uitleg van het begrip belanghebbende in het kader van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 volgt dat alleen de eigenaar van de Thomaskerk belanghebbende is, onjuist is. Volgens [appellanten] is artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing, waarin het begrip belanghebbende een ruimere strekking heeft dan in de verordening. [appellanten] betogen dat zij belanghebbenden zijn in de zin van de Awb. Zij voeren daartoe aan dat zij als kerkrentmeesters de taak hebben de belangen van de wijkgemeente, die zelf geen rechtspersoonlijkheid bezit, te behartigen en dat die belangen zich uitstrekken tot het kerkgebouw waarvan de wijkgemeente gebruik maakt. Verder stellen zij als leden van de wijkgemeente ook zelf een persoonlijk belang te hebben.

2.5.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In de jurisprudentie is met betrekking tot besluiten tot het aanwijzen van objecten als monument nadere invulling gegeven aan het begrip belanghebbende als bedoeld in de Awb. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraken van 17 januari 2007 en 28 juli 2004 in zaak nrs. 200602860/1 en 200307209/1; www.raadvanstate.nl) is, waar het gaat om natuurlijke personen, in de eerste plaats de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde van het aangewezen of aan te wijzen object belanghebbende bij een besluit tot het al dan niet aanwijzen ervan als monument. Omwonenden, huurders en andere gebruikers en andere individuele personen zijn, zo volgt ook uit deze jurisprudentie, geen belanghebbende bij een dergelijk besluit. De Afdeling ziet geen grond daarover thans anders te oordelen. Het college heeft deze jurisprudentie dan ook terecht tot uitgangspunt genomen bij zijn beoordeling of [appellanten] belanghebbenden zijn.

2.5.2. Vaststaat dat [appellanten] niet de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde van de Thomaskerk zijn. Ook heeft de eigenares van deze kerk, de Hervormde Gemeente, hen niet gemachtigd namens haar op te treden. Dat besluiten van het bevoegd gezag van de Hervormde Gemeente, de Hervormde Algemene Kerkenraad van Zeist, aangaande het eigendom kunnen worden vernietigd door een hoger kerkelijk orgaan, zoals [appellanten] stellen, doet daar niet aan af. Het college heeft derhalve terecht [appellanten] niet als belanghebbenden aangemerkt. De stelling van [appellanten] dat zij de Thomaswijkgemeente vertegenwoordigen, kan, daargelaten het ontbreken van stukken waaruit dat blijkt, niet tot een ander oordeel leiden, omdat de wijkgemeente alleen gebruiker is van de kerk. Dat de positie van de wijkgemeente in de interne kerkelijke organisatie niet zou zijn te vergelijken met de situatie in het burgerlijk recht van eigenaar en huurder, zoals [appellanten] hebben aangevoerd, doet daar niet aan af.

Het betoog faalt.

2.6. Aangezien [appellanten] geen belanghebbenden zijn, kan hun verzoek van 6 juni 2008 niet worden aangemerkt als een aanvraag en de afwijzing van dat verzoek niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het college heeft het door [appellanten] gemaakte bezwaar derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.

2.7. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van het college van 13 januari 2009 alsnog ongegrond verklaren.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 april 2010 in zaak nr. 09/357;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011

47-609.