Uitspraak 201000947/1/H3


Volledige tekst

201000947/1/H3.
Datum uitspraak: 28 juli 2010.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], handelend onder de naam [coffeeshop], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2009 in zaak nr. 09/3722 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Rotterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2009 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven de door hem geëxploiteerde [coffeeshop] aan de [locatie] te Rotterdam (hierna: de coffeeshop) voor de duur van zes maanden te sluiten.

Bij besluit van 26 oktober 2009 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 december 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 februari 2010.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. V.M. Weski, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang, indien in woningen of lokalen, dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven, een middel, als bedoeld in lijst I of II, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.

2.1.1. Ter uitvoering van die bevoegdheid heeft de burgemeester een coffeeshopbeleid ontwikkeld dat is neergelegd in "Het Rotterdamse Coffeeshopbeleid 2007" (hierna: de beleidsnota). Volgens dit beleid dienen bij de exploitatie van een coffeeshop de zogeheten AHOJG-plus-criteria te worden nageleefd. Deze houden in dat:

- geen affichering mag plaatsvinden;

- geen harddrugs aanwezig mogen zijn of verkocht mogen worden;

- geen overlast veroorzaakt mag worden voor de directe omgeving;

- geen verkoop mag plaatsvinden aan jongeren beneden de 18 jaar en deze jongeren geen toegang tot de coffeeshop hebben;

- geen verkoop mag plaatsvinden van grotere hoeveelheden dan 5 gram per transactie en geen handelsvoorraad groter dan 500 gram in de inrichting aanwezig mag zijn;

- geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt dan wel het gebruik daarvan wordt toegestaan.

2.1.2. Het handhavingsbeleid ter zake is in paragraaf 5.7 van de beleidsnota opgenomen in het "Handhavingsarrangement coffeeshops" (hierna: het handhavingsarrangement). Daarin is onder meer bepaald dat na de eerste constatering van de aanwezigheid van meer dan de maximaal toegestane handelsvoorraad van 500 gram of een verkooptransactie van meer dan de maximaal toegestane hoeveelheid van 5 gram, een bestuurlijke waarschuwing volgt. Onder transactie wordt verstaan alle verkoop en/of verstrekking van softdrugs in een coffeeshop op eenzelfde dag aan eenzelfde klant. Na een tweede overtreding kan het bevoegde bestuursorgaan overgaan tot tijdelijke sluiting van de inrichting voor de duur van maximaal twaalf maanden. Voorts is bepaald dat het achtereenvolgens of tegelijkertijd overtreden van verschillende voorwaarden kan leiden tot het overslaan van bepaalde beschreven stappen in de overheidsreactie op afzonderlijke overtredingen. Ook de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden kunnen voor de burgemeester aanleiding zijn om te besluiten tot het overslaan van bepaalde beschreven stappen in het handhavingsarrangement.

2.2. De burgemeester heeft de in bezwaar gehandhaafde sluiting van de coffeeshop voor de duur van zes maanden gebaseerd op een politierapport van 30 juni 2009 en de daarbij gevoegde ambtsberichten, waaruit onder meer is gebleken dat op 9 april 2009 de handelsvoorraad van de coffeeshop is gecontroleerd en dat deze meer dan de maximaal toegestane 500 gram bedroeg. Dit is vastgesteld na weging en monsterneming. Hiervan is op 27 mei 2009 proces-verbaal opgemaakt. Op 19 juni 2009 is door de politie geconstateerd dat in de coffeeshop aan één bezoeker meer softdrugs werden verkocht dan de toegestane maximale hoeveelheid van 5 gram per transactie. Volgens de burgemeester kon hij op grond van deze twee overtredingen overgaan tot sluiting van de coffeeshop voor de duur van zes maanden zonder dat daaraan een bestuurlijke waarschuwing was voorafgegaan.

2.3. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat op 9 april 2009 de toegestane handelsvoorraad is overschreden. Voorts heeft de burgemeester zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat een transactie uitsluitend geacht wordt te zijn tot stand gekomen met de persoon die de betaling verricht. Dat achter de vrouw die op 19 juni 2009 negen zakjes softdrugs afrekende, twee heren stonden, voor wie een deel van de softdrugs bestemd zou zijn, doet er niet aan af dat één van de hiervoor genoemde criteria, namelijk dat betreffende de verkoop van meer dan de toegestane hoeveelheid softdrugs aan één persoon, was overtreden, aldus de voorzieningenrechter.

2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zich geen omstandigheden hebben voorgedaan die sluiting van de coffeeshop rechtvaardigen. Hij voert daartoe aan dat op 19 juni 2009 geen overtreding heeft plaatsgevonden. De op die datum aan één persoon verkochte hoeveelheid softdrugs was immers, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, bestemd voor drie personen. De voorzieningenrechter heeft voorts ten onrechte geconcludeerd dat aannemelijk is dat de toegestane handelsvoorraad is overschreden. Bovendien heeft hij niet de mogelijkheid van een contra-expertise gehad om aan te tonen dat de op 9 april 2009 aangetroffen handelshoeveelheid niet meer was dan de maximaal toegestane 500 gram. Niet duidelijk is waar de inbeslaggenomen drugs zijn gebleven, aldus [appellant].

2.5. In beginsel mag het bestuursorgaan uitgaan van de juistheid van de inhoud van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit sluit betwisting in rechte niet uit. De voorzieningenrechter heeft met juistheid onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2009, nr. 200900387/1/H3 geoordeeld dat daarbij de maatstaf is of het geleverde tegenbewijs van die aard en strekking is dat het twijfel wekt aan de juistheid van het proces-verbaal.

Uit het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van weging en monsterneming van 27 mei 2009 nr. 2009122073-8 van de politie Rotterdam-Rijnmond is gebleken dat in de coffeeshop aan verdovende middelen in beslag is genomen 2089,8 gram cannabis, alsmede 266 voorgedraaide joints. [appellant] heeft volstaan met enkele betwisting van de aanwezigheid van meer dan de toegestane hoeveelheid softdrugs en geen tegenbewijs geleverd, zodat geen aanleiding bestaat niet uit te gaan van de juistheid van het gewicht zoals omschreven in het hiervoor weergegeven proces-verbaal van de politie.

De enkele omstandigheid dat [appellant] geen contra-expertise heeft kunnen laten uitvoeren, vormt geen reden om aan de juistheid van de uitvoering van de weging en de monsterneming te twijfelen. Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat mogelijk het verpakkingsmateriaal is meegewogen. Gelet op de mate van overschrijding van de maximaal toegestane handelsvoorraad, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat het eventueel meewegen van verpakkingsmateriaal tot die overschrijding heeft geleid.

Anders dan [appellant] kennelijk meent heeft de voorzieningenrechter niet vastgesteld dat de op 19 juni 2009 aan één persoon verkochte negen zakjes softdrugs van elk 1,5 gram bestemd waren voor drie personen. Het onderdeel van de aangevallen uitspraak waarop [appellant] wijst, is, gelet op de bewoordingen daarvan een verwijzing naar een door [appellant] ingenomen standpunt. De Afdeling stelt vast dat het op grond van de beleidsnota niet is toegestaan dat in een coffeeshop op eenzelfde dag aan eenzelfde klant meer dan 5 gram softdrugs wordt verkocht. Bepalend hierbij is niet voor hoeveel personen de aan een persoon verkochte softdrugs uiteindelijk zijn bestemd. Dit is doorgaans ook niet controleerbaar. De voorzieningenrechter heeft in dat kader terecht geoordeeld dat een transactie uitsluitend geacht wordt tot stand te zijn gekomen met de persoon die de betaling verricht. Uit het mutatierapport van de politie Rotterdam-Rijnmond nr. 2009211905-1 volgt dat op 19 juni 2009 in de coffeeshop aan één persoon negen maal 1,5 gram softdrugs werd verkocht. Gelet daarop heeft op 19 juni 2009 in de coffeeshop een overtreding plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft dit terecht vastgesteld. Voorts blijkt uit het mutatierapport dat de beheerder van de coffeeshop, nadat hij er door de politieambtenaren op was gewezen dat het niet was toegestaan deze hoeveelheid aan één persoon te verkopen, aan dezelfde persoon nog twee joints wilde verkopen.

2.6. Verder voert [appellant] aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zonder waarschuwing naar aanleiding van de uitkomst van de weging en de monsterneming, na de tweede overtreding tot sluiting van de coffeeshop mocht overgaan. Als in een waarschuwing had gestaan dat ook een transactie van meer dan 5 gram niet was toegestaan, had hij daarvan afgezien. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij het gelet op zijn smetteloze exploitatie verdiende om voor een dergelijke "misstap" te worden behoed.

2.7. De Afdeling stelt voorop dat in het handhavingsarrangement is vermeld dat, afhankelijk van de aard en ernst van de feiten en omstandigheden, sommige stappen, bijvoorbeeld de bestuurlijke waarschuwing, kunnen worden overgeslagen. Met de voorzieningenrechter wordt geoordeeld dat de burgemeester in dit geval in redelijkheid de stap van de bestuurlijke waarschuwing heeft kunnen overslaan. De burgemeester was op grond van het handhavingsarrangement niet verplicht een waarschuwing te geven en een zorgvuldige besluitvorming vereiste dit gelet op de ernst van de situatie evenmin. De handelsvoorraad die op 9 april 2009 werd aangetroffen, betrof ruim vier keer de maximaal toegestane hoeveelheid. Nog tijdens het onderzoek naar deze forse overtreding is de regel overtreden dat geen verkoop mag plaatsvinden van grotere hoeveelheden dan 5 gram softdrugs per transactie en dreigde deze regel opnieuw te worden overtreden. Als de controleurs immers op 19 juni 2009 niet hadden ingegrepen, waren er ook nog twee joints aan de klant verkocht die eerder op de dag negen maal 1,5 gram softdrugs kocht. De Afdeling stelt vast dat op grond van het handhavingsarrangement niet na iedere volgende overtreding van een andere regel eerst nog een waarschuwing dient te volgen.

2.8. Ten slotte is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die voor de burgemeester aanleiding hadden moeten zijn om van de sluiting van de coffeeshop voor zes maanden af te zien. De gestelde smetteloze exploitatie mag, naar de burgemeester ter zitting bij de Afdeling heeft beklemtoond, verwacht worden en vormt reeds daarom geen bijzondere omstandigheid die noopte tot afwijking van de beleidsregels omtrent de sluiting van coffeeshops. De AHOJG-plus-criteria zijn bovendien expliciet aan [appellant] kenbaar gemaakt in de bijlage behorende bij de op 17 december 2008 aan hem verleende exploitatievergunning. De consequenties van het niet op de hoogte zijn van de voorwaarde dat de verkoop van meer dan 5 gram softdrugs per persoon per 24 uur niet is toegestaan en van handelen in strijd met deze voorwaarde, dienen voor zijn rekening en risico te komen.

2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.

280-597.