Uitspraak 200706044/1 en 200706194/1


Volledige tekst

200706044/1 en 200706194/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging Vogelbeschermingswacht Noord-Veluwe en de vereniging Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Noordwest Veluwe, beide gevestigd te Harderwijk,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,

en

1. het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
2. het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2007, kenmerk 561912, heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland ingevolge artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Harderwijk (hierna: de raad) bij besluit van 21 december 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Waterfront-Noord" (hierna: het bestemmingsplan).

Bij besluit van 17 juli 2007, nummer 2007-000809, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) besloten over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit van 3 juli 2007 hebben de vereniging Vogelbeschermingswacht Noord-Veluwe en de vereniging Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Noordwest Veluwe, (hierna: de Vogelbeschermingswacht en KNNV) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2007, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2007, beroep ingesteld.

Tegen het besluit van 17 juli 2007 heeft [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2007, beroep ingesteld.

Het college van gedeputeerde staten van Flevoland heeft een verweerschrift ingediend.

Het college van gedeputeerde staten van Gelderland heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht voor beide zaken een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht). Het college van gedeputeerde staten van Flevoland en de Vogelbeschermingswacht en KNNV hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 14 augustus 2008, waar de Vogelbeschermingswacht en KNNV, vertegenwoordigd door dr. M.S. van den Berg, het college van gedeputeerde staten van Flevoland, vertegenwoordigd door mr. A.A. Freriks, advocaat te Breda, en drs. J. van der Winden, werkzaam bij Bureau Waardenburg B.V, Adviseurs voor ecologie en milieu (hierna: Bureau Waardenburg), en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, vertegenwoordigd door mr. A.A. Freriks en drs. J. van der Winden voornoemd en drs. M. Schurink, ambtenaar in dienst van de provincie Gelderland, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. A.A. Freriks en drs. J. van der Winden voornoemd en drs. C.J. Schotman, ambtenaar in dienst van de gemeente Harderwijk, als partij gehoord.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op het college van gedeputeerde staten van Gelderland de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft dit college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. Ingevolge de Nbw 1998 rust in het voorliggende geval zowel op het college van gedeputeerde staten van Gelderland als op het college van gedeputeerde staten van Flevoland de taak om te bezien of het plan niet in strijd is met het bepaalde in artikel 19j, eerste en derde lid, van de Nbw 1998.

Planbeschrijving

2.2. Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor twee gescheiden van elkaar liggende gedeelten van het gemeentelijke grondgebied. Het eerste gedeelte ziet deels op een gedeelte van het Veluwemeer, ingeklemd tussen het bedrijventerrein Lorentz en de grens met de gemeente Dronten (hierna: het Lorentz-gedeelte). Het tweede gedeelte ligt ten oosten daarvan en betreft een grotendeels agrarisch gebied en een daaraan grenzende strook van het Veluwemeer (hierna: het Mheenlanden-gedeelte).

Het bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het project Waterfront en strekt ertoe enkele belangrijke onderdelen van dit project mogelijk te maken. Met het project wordt beoogd het bedrijventerrein Haven, dat ligt ingeklemd tussen globaal de binnenstad van Harderwijk en het Veluwemeer alsmede tussen een deel van de Knardijk/N302 en het Dolfinarium, te transformeren in een hoogwaardig woongebied annex gebied voor de vestiging van leisure-functies. Vanwege de daarmee verband houdende parkeervraag voorziet het bestemmingsplan in drooglegging van een gedeelte van het Veluwemeer dat grenst aan de noordoostzijde van de Knardijk/N302 en de aanleg van een parkeerterrein op deze gronden. Met het oog op de nieuwe invulling van het bedrijventerrein Haven voorziet het bestemmingsplan voorts in mogelijkheden tot hervestiging van te verplaatsen bedrijven naar gronden die thans deel uitmaken van het oppervlaktewater van het Veluwemeer, en verplaatsing van de activiteiten van de Kanovereniging Dolfijnen (hierna: de kanovereniging) en de Stichting Zeeverkenners Tjerk Hiddes (hierna: de zeeverkennersgroep) naar een bestaand jachthaventje in het Mheenlanden-gedeelte. Verder is in het Lorentz-gedeelte een nieuwe weg (hierna: de westontsluiting) geprojecteerd waarvan het tracé deels loopt door het Veluwemeer.

Het Lorentz-gedeelte

2.3. De Vogelbeschermingswacht en KNNV stellen in beroep dat het college van gedeputeerde staten van Flevoland de plandelen die zien op het Lorentz-gedeelte, ten onrechte heeft goedgekeurd. Hiertoe voeren zij aan dat ten onrechte niet is voorzien in een passende beoordeling. Een verplichting hiertoe volgt volgens hen uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 28 februari 1991 in zaak C-57/89 waarin is neergelegd dat lidstaten de oppervlakte van speciale beschermingszones slechts mogen verkleinen wegens buitengewone redenen verband houdende met een algemeen belang van hogere orde dan het door richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: Vogelrichtlijn) nagestreefde milieubelang. De onderhavige gronden zijn volgens hen in het ontwerpaanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren niet zonder reden binnen de begrenzing daarvan gelegd. De Vogelbeschermingswacht en KNNV voeren voorts aan dat de maatregelen met een positieve uitwerking op de natuurwaarden niet dan wel onvoldoende concreet in het bestemmingsplan zijn vastgelegd en dat ook anderszins de uitvoering daarvan niet is gewaarborgd. Daarbij komt volgens hen dat deze maatregelen niet reeds mogen worden betrokken bij de vraag of sprake zal zijn van significante gevolgen. Bij de beoordeling van de gevolgen is verder van een ontoereikende verstoringsafstand uitgegaan en is onvoldoende rekening gehouden met andere ontwikkelingen, aldus de Vogelbeschermingswacht en KNNV.

2.4. Het college van gedeputeerde staten van Flevoland heeft aan de plandelen voor het Lorentz-gedeelte goedkeuring verleend. Hij stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat terecht is geconcludeerd dat geen significante effecten zullen optreden als gevolg van de aldaar voorziene ontwikkelingen en dat een passende beoordeling niet nodig is.

In zijn verweerschrift stelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland zich op het standpunt dat in de bestemmingsplanprocedure een passende beoordeling is uitgevoerd en dat de uitgevoerde onderzoeken gezamenlijk een passende beoordeling vormen als bedoeld in artikel 6, derde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: Habitatrichtlijn).

2.5. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Overloopterrein (V)" aangegeven gronden bestemd voor:

- verkeers- en verblijfsdoeleinden;

- fiets- en voetpaden;

- waterberging;

- voorzieningen, niet zijnde gebouwen, voor het openbaar vervoer en andere verkeersvoorzieningen, waaronder afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, kunstwerken, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;

- groenvoorzieningen.

Onder het doel 'verkeers- en verblijfsdoeleinden' is verharding van de gronden uitsluitend begrepen in de vorm van halfverharding, met uitzondering van de ontsluitingsroute en de parkeerplaatsen voor touringcars, waarvoor volledige verharding is toegestaan.

2.5.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, zijn de op de plankaart als "Bedrijventerrein (uit te werken) (BTU)" aangegeven gronden bestemd voor:

- bedrijven die zijn aangegeven in de bijlage onder SBI code 351 uitsluitend voor zover de gronden zijn aangewezen als "watersportgebonden bedrijvigheid";

- bedrijven die zijn aangegeven in de bijlage - met uitzondering van bedrijven die zijn aangegeven onder SBI code 351 - uitsluitend voor zover de gronden zijn aangewezen als "watergebonden bedrijvigheid";

- insteekhavens;

- verkeer en verblijf;

- groenvoorzieningen;

- leidingstrook […];

- openbare nutsvoorzieningen;

- water.

In de bestemming zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen mede begrepen.

Ingevolge het tweede lid werkt het college van burgemeester en wethouders de bestemming uit overeenkomstig artikel 11 van de WRO. Bij de uitwerking wordt onder meer uitgegaan van een maximale bouwhoogte voor bouwwerken van ten hoogste twaalf meter, met een incidentele afwijking tot ten hoogste 45 meter per bouwperceel, al naar gelang dit voor het productieproces noodzakelijk is […].

In de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn onder de hoofdcodes bedrijfsactiviteiten vermeld in het kader van de vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken, glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten, machines en apparaten, transportmiddelen (exclusief auto's, aanhangwagens), alsmede bedrijfsactiviteiten inzake bouwnijverheid, groothandel en handelsbemiddeling, reparatie ten behoeve van particulieren en dienstverlening ten behoeve van het vervoer. Het betreft bedrijfsactiviteiten die, op één na, behoren tot de milieucategorieën 3 en 4 met voor milieucategorie 4 maximale afstanden van 200 en 300 meter.

2.5.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, zijn de op de plankaart als "Water en natuur (WN)" aangegeven gronden onder meer bestemd voor verkeer.

Het doel 'verkeer' is beperkt tot de aanleg en het gebruik van wegen, uitsluitend binnen een afstand van twintig meter ter weerszijden van de aanduiding "ontsluiting watersportbedrijven".

2.6. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, wijst de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gebieden aan ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

2.6.1. Ingevolge artikel V, eerste lid, van de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen (Staatsblad 2005, 195) gelden de besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit houdende de aanwijzing van gebieden ter uitvoering van de Vogelrichtlijn als besluiten als bedoeld in artikel 10a van de Nbw 1998.

2.6.2. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998, gelezen in samenhang met het tweede lid, behoeft een besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het aangewezen gebied kan verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, de goedkeuring van het college van gedeputeerde staten.

Ingevolge het derde lid zijn bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan als bedoeld in het eerste lid, ongeacht de beperkingen in het wettelijke voorschrift waarop dat besluit berust, de artikelen 19e, 19f, 19g en 19h van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 19e, voor zover hier van belang, gelezen in samenhang met artikel 19j, derde lid, dient bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan als bedoeld in artikel 19j, eerste lid, rekening te worden gehouden met de gevolgen die dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, kan hebben voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of het gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid.

Ingevolge artikel 19f, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 19j, derde lid, wordt voor de vaststelling van een plan als bedoeld in artikel 19j, eerste lid, dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied, of het gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, maar dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, projecten of handelingen significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.

Ingevolge artikel 19g, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 19j, derde lid, kan een bestemmingsplan slechts worden vastgesteld indien de raad uit de passende beoordeling, bedoeld in artikel 19f, eerste lid, zich ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied niet zullen worden aangetast.

2.7. Uit bovengenoemde artikelen volgt dat wanneer een bestemmingsplan de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kan verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ingevolge artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 bij de vaststelling van dat plan de artikelen 19e, 19f, 19g en 19h van overeenkomstige toepassing zijn, zodat bij de vaststelling van het plan de zogenoemde habitattoets dient te worden uitgevoerd. Het college van gedeputeerde staten dient vervolgens in het kader van het besluit omtrent goedkeuring op grond van de WRO te bezien of bij de vaststelling van het plan artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 in acht is genomen. Indien dat niet het geval is, is de vaststelling van het plan in strijd met het recht en zal het college van gedeputeerde staten goedkeuring dienen te onthouden aan dat plan of het relevante gedeelte daarvan.

Daarnaast dient het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin het gebied als bedoeld in artikel 10a, geheel of grotendeels is gelegen, op grond van artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 19j, eerste en tweede lid, van de Nbw 1998 te beslissen omtrent de goedkeuring van hetzelfde plan. Bij die beslissing dient hij tevens te bezien of bij de totstandkoming van het plan artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 in acht is genomen.

De artikelen 19e, 19f, 19g en 19h van de Nbw 1998 vormen onder meer een implementatie van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Ingevolge dit artikellid, voor zover hier van belang, wordt voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in het vierde lid, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten.

Mede gelet op de arrest van het Hof van 7 september 2004 in zaak C-127/02 (AB 2004, 365) houdt toepassing van artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 derhalve in dat de raad het plan kan vaststellen zonder passende beoordeling als op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat het plan significante gevolgen heeft voor het betrokken gebied en dat de raad het plan eveneens kan vaststellen als op basis van een passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het project of andere handeling geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Dit is volgens het Hof het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn. In dat geval kan het college van gedeputeerde staten goedkeuring aan het bestemmingsplan verlenen.

2.8. Bij besluit van 24 maart 2000 is het gebied Veluwemeer aangewezen als speciale beschermingszone (hierna: sbz) in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn. Het Lorentz-gedeelte ligt gedeeltelijk in het in de aanwijzing begrepen gebied. Het gebied Veluwemeer kwalificeert als sbz omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste pleisterplaatsen van de kleine zwaan in Nederland. Het gebied kwalificeert tevens vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van kleine zwaan, pijlstaart, tafeleend en meerkoet die het gebied benutten als overwinteringsgebied en/of rustplaats. Een andere soort van bijlage 1 van de Vogelrichtlijn waarvoor het gebied van betekenis is, is het nonnetje (niet-broedvogel). Andere trekkende vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied en/of rustplaats zijn aalscholver, fuut, smient, krakeend, slobeend, kuifeend en grote zaagbek. De rietkragen zijn van belang als broedgebied voor de grote karekiet. De biotopen van deze vogels hebben mede de begrenzing van dit gebied bepaald, aldus de nota van toelichting bij het aanwijzingsbesluit.

2.8.1. Bij besluit van eveneens 24 maart 2000 is het gebied Wolderwijd en Nuldernauw aangewezen als sbz in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn. Dit gebied ligt ten zuidwesten van de Knardijk/N302 in de directe nabijheid van het Lorentz-gedeelte. De voor deze sbz kwalificerende vogelsoorten zijn kleine zwaan en tafeleend die het gebied benutten als overwinteringsgebied en/of rustplaats. Andere soorten van bijlage 1 van de Vogelrichtlijn waarvoor het gebied van betekenis is, zijn grote zilverreiger en nonnetje (niet-broedvogel). Andere trekkende vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied en/of rustplaats zijn fuut, aalscholver, smient, krakeend, slobeend, pijlstaart, kuifeend en meerkoet. De biotopen van deze vogels hebben mede de begrenzing van dit gebied bepaald, aldus de nota van toelichting bij dit aanwijzingsbesluit.

2.8.2. Bij beschikking van 7 december 2004 van de Europese Commissie (Pb L 387) is het gebied Veluwemeer en Wolderwijd geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Zodra een gebied op deze lijst is geplaatst, gelden voor dat gebied op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van deze richtlijn. Het Lorentz-gedeelte grenst aan het aangemelde Habitatrichtlijngebied. Het gebied Veluwemeer en Wolderwijd is aangemeld vanwege onder meer het voorkomen van de habitattypen 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische vegetaties met Kranswieren (Chara spp.) en 3150 Van nature eutrofe meren met vegetaties van het Verbond van grote fonteinkruiden of het Kikkerbeet-verbond (Magnopotamion of Hydrocharition).

2.8.3. Op de plankaart is met de aanduiding "Natura 2000 gebied" aangegeven welke plandelen deel uitmaken van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren waarvoor ter voldoening aan artikel 10a van de Nbw 1998 van 9 januari 2007 tot en met 19 februari 2007 een ontwerpaanwijzingsbesluit ter visie is gelegd. Dit betreft gronden met de bestemming "Water en natuur (WN)", de gronden met de bestemming "Overloopterrein (V)" en een gedeelte van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein (uit te werken) (BTU)" en de aanduiding "watersportgebonden bedrijvigheid". De instandhoudingsdoelstellingen voor niet-broedvogels zijn alle gericht op behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied met een daarbij per soort in aantal aangegeven populatie. Wat betreft de broedvogel grote karekiet is de instandhoudingsdoelstelling gericht op uitbreiding van de omvang en/of verbetering van de kwaliteit van het leefgebied. Vrijwel alle broedplaatsen van deze soort bevinden zich in het deelgebied Drontermeer. De instandhoudingsdoelstellingen van de habitattypen 3140 en 3150 zijn gericht op het behoud van de oppervlakte en de kwaliteit. In de nota van toelichting bij het ontwerpaanwijzingsbesluit is aangegeven dat de grens van het Habitatrichtlijngebied ten opzichte van de aanmelding is gelijkgetrokken met die van het Vogelrichtlijngebied, omdat zowel de habitattypen (met name kranswierwateren) als de soorten in het gehele gebied voorkomen. Bovendien zijn de hier aanwezige kranswiervelden onmisbaar voor de instandhouding van het habitattype c.q. de helderheid van het water, aldus de nota van toelichting.

2.9. Ten behoeve van het project Waterfront zijn verschillende onderzoeken gedaan. In het rapport "Natuurwaarden van het Waterfront Harderwijk, Basisdocument voor Natuurtoets" van 22 februari 2005 (hierna: het basisdocument) zijn de voorkomende natuurwaarden en de effectberekeningen beschreven. De notitie "De herziene beoordeling van effecten van de Westontsluiting te Harderwijk op het ecologisch functioneren van de Natte As" van 12 juli 2005 beschrijft in aansluiting op het basisdocument de effecten van de aan te leggen westontsluiting. Ten behoeve van de vergunningaanvraag in het kader van de Nbw 1998 is de notitie "Habitattoets Waterfront Harderwijk" van 30 oktober 2006 opgesteld.

Vanwege voortschrijdende wetgeving, veranderde inzichten, nieuwe informatie (verwacht recreatief vaarverkeer) en aanvullende watervogeltellingen uit 2005/2006 is een aanvulling en met name een nadere specificatie op het basisdocument gewenst geacht. Dit heeft geleid tot het rapport "Habitattoets Waterfront-Noord Harderwijk, Herziening habitattoets d.d. 30 oktober 2006" van Bureau Waardenburg, waarvan de eindversie is gedateerd op 3 juli 2007 (hierna: de herziene habitattoets). In het basisdocument werd rekening gehouden met de aanleg van natte natuur in het plangebied waarmee positieve effecten de negatieve effecten salderen. De ontwikkeling van natte natuur ten gunste van soorten die in de instandhoudingsdoelen staan verwoord, is niet meer voorzien. Om deze reden zijn de destijds gepresenteerde getallen niet meer toepasbaar omdat de ingrepen een andere omvang en impact hebben, aldus de herziene habitattoets. Ook zijn de effecten per ingreep beschouwd en niet meer in totaliteit om zo nodig keuzes te kunnen maken in de planuitvoering. De effecten zijn, aldus de herziene habitattoets, ten opzichte van de nieuwe instandhoudingsdoelen beoordeeld.

In de herziene habitattoets is voorts aangegeven dat het basisdocument in beginsel de noodzakelijke informatie bevat over het voorkomen van soorten en habitats. In de herziene habitattoets is daarvan gebruik gemaakt alsmede van recent veldonderzoek om de effecten te bepalen en te beoordelen. Aangegeven wordt dat de herziene habitattoets aldus kan worden beschouwd als een passende beoordeling.

2.10. De in het bestemmingsplan neergelegde ontwikkelingen in het Lorentz-gedeelte, te weten de aanleg van het overloopterrein voor parkeren, de uitbreiding van de Lorentz-haven en de aanleg van de westontsluiting, leiden tot een gezamenlijk verlies van 8,5 hectare aan open water binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. Voor het overige vindt ruim 20 hectare landaanwinning plaats direct in aansluiting op dit Natura 2000-gebied.

2.11. Niet in geding is dat niet kan worden uitgesloten dat het plan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Veluwemeer en het Wolderwijd, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in deze gebieden kan verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor deze gebieden zijn aangewezen, zoals neergelegd in artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998. Dit brengt mee dat ingevolge artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 bij de vaststelling van het bestemmingsplan de zogeheten habitattoets diende te worden uitgevoerd.

2.11.1. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan was een habitattoets uitgevoerd. Het gemeentebestuur heeft Bureau Waardenburg opdracht gegeven deze habitattoets te herzien. Het moet ervoor worden gehouden dat de herziene habitattoets de meest recente inzichten verwoordt. Het college van gedeputeerde staten van Flevoland heeft zijn besluit primair gebaseerd op de herziene habitattoets. Ter zitting is door het college van gedeputeerde staten van Flevoland gesteld dat de aanleiding voor het uitbrengen van de herziene habitattoets was gelegen in het verkrijgen van nader inzicht in het aantal vaarbewegingen vanwege de naar het Mheenlanden-gedeelte te verplaatsen watersportlocatie van de kanovereniging en de zeeverkennersgroep. Voor de stelling dat uitsluitend hierin de aanleiding voor de herziene habitattoets kan worden gevonden, zijn echter in die toets noch in het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland aanknopingspunten te vinden. In 2.9. zijn de in de herziene habitattoets vermelde omstandigheden genoemd welke tot het uitbrengen van die toets aanleiding hebben gegeven. Het betreft hier voor zowel het Mheenlanden-gedeelte als het Lorentz-gedeelte wezenlijke omstandigheden. Deze omstandigheden zijn mede ingegeven door andere beleidsmatige inzichten en beperken zich, anders dan ter zitting is gesteld, niet tot een nadere actualisering van telgegevens. Niet valt in te zien waarom de desbetreffende informatie en gegevens, althans een relevant gedeelte daarvan, niet in een nadere rapportage hadden kunnen worden neergelegd alvorens was overgegaan tot vaststelling van het bestemmingsplan. De in de herziene habitattoets vermelde omstandigheden moeten voor een belangrijk gedeelte tot de gemeentelijke risicosfeer worden gerekend. Naar het oordeel van de Afdeling betekent het voorgaande dat de in de stukken neergelegde informatie, zoals deze beschikbaar was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, voor ontoereikend moet worden gehouden. De raad heeft daarmee geen juiste invulling gegeven aan artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998. Het college van gedeputeerde staten van Flevoland heeft dit miskend. De Afdeling verwijst in zoverre mede naar haar uitspraak van 23 juli 2008, zaak nr. 200705873/1.

2.11.2. De Afdeling overweegt verder nog dat de in het kader van een habitattoets te onderscheiden stappen duidelijk dienen te zijn, afgestemd op de in 2.7. bedoelde criteria. In dit geval is in de ten tijde van de vaststelling van het plan beschikbare rapporten ingegaan op de verwachtingen omtrent de significantie van de gevolgen van de beoogde maatregelen. Significante gevolgen van het bestemmingsplan konden volgens die rapporten uitgesloten worden geacht. In de herziene habitattoets is daarentegen aangegeven dat significante gevolgen niet zijn te verwachten. Voorts is in de herziene habitattoets en in het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland gesteld dat deze toets kan worden aangemerkt als een passende beoordeling. Gelet op het in 2.7. weergegeven kader kan de raad een bestemmingsplan alleen vaststellen indien op basis van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Voor zover de herziene habitattoets is aan te merken als een passende beoordeling en nu zij niet verder reikt dan het aangeven dat significante gevolgen niet zijn te verwachten, geeft zij naar het oordeel van de Afdeling niet de mate van zekerheid als hiervoor bedoeld.

Daar komt bij dat uit de stukken en met name de herziene habitattoets niet voldoende duidelijk kan worden opgemaakt of alle mogelijke bedrijfsmatige gevolgen ter plaatse van het Lorentz-gedeelte in de verschillende varianten zijn verdisconteerd. In dit geval wordt relatief zware bedrijvigheid bij recht of met uitwerking mogelijk gemaakt, met daarbij in omvang aanzienlijke bouwmogelijkheden. Inzicht hierin is te meer noodzakelijk aangezien het Lorentz-gedeelte deels is geprojecteerd binnen de begrenzing van de sbz Veluwemeer op grond van de Vogelrichtlijn en deels binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. In dat verband is van belang dat de begrenzing van de sbz mede is bepaald door de biotopen van verschillende vogelsoorten. Gelet op deze onvolkomenheid kan de herziene habitattoets niet als een toereikende passende beoordeling worden beschouwd.

2.11.3. De Afdeling houdt het er, gelet op hetgeen zij kan ontlenen aan de stukken die haar ter beschikking staan en daargelaten de betekenis van het door de Vogelbeschermingswacht en KNNV bedoelde arrest van het Hof van 28 februari 1991, voor dat als uitgangspunt heeft te gelden dat significante gevolgen vanwege het Lorentz-gedeelte niet kunnen worden uitgesloten en dat in dit geval voor de ontwikkelingen aldaar ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan een passende beoordeling had moeten zijn gemaakt. Uit hetgeen in 2.11.2. is overwogen, volgt dat de herziene habitattoets niet als zodanig kan gelden. Voor het maken van een passende beoordeling in die fase van de besluitvorming was in dit geval te meer aanleiding aangezien de op de plankaart aangegeven inpassingszone ten westen en noorden van het nieuwe bedrijventerrein als mitigerende maatregel dient te worden aangemerkt. Deze zone is, gelet op hetgeen ter zitting van de zijde van Bureau Waardenburg is gesteld, bedoeld als afschermingsmaatregel in de richting van het Natura 2000-gebied en is zodoende niet, althans niet primair, te zien als inrichtingsmaatregel. Het college van gedeputeerde staten van Flevoland stelt in het verweerschrift dat de aanleg van natuurvriendelijke oevers kan worden beschouwd als een mitigerende maatregel. Mitigerende maatregelen dienen echter buiten beschouwing te blijven bij de beantwoording van de vraag of significante gevolgen kunnen worden uitgesloten en kunnen pas worden betrokken bij een eventueel daarna volgende passende beoordeling. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 7 mei 2008, zaak nr. 200604924/1.

2.11.4. Gelet op het vorenstaande is de conclusie dat hetgeen de Vogelbeschermingswacht en KNNV hebben aangevoerd, aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft het Lorentz-gedeelte, is vastgesteld in strijd met artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.

Het beroep van de Vogelbeschermingswacht en KNNV is gegrond, zodat het besluit van 3 juli 2007 van het college van gedeputeerde staten van Flevoland in zoverre dient te worden vernietigd.

De Afdeling ziet geen aanleiding verder in te gaan op de bezwaren van de Vogelbeschermingswacht en KNNV.

2.11.5. Uit het voorgaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om in het kader van de Nbw 1998 goedkeuring te onthouden aan de plandelen voor het Lorentz-gedeelte.

Het haventje in het Mheenlanden-gedeelte

2.12. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de onthouding van goedkeuring aan de mogelijkheid voor een watersportlocatie ter plaatse van het bij hem in eigendom zijnde haventje in het gebied Mheenlanden. Hij stelt daartoe dat slechts is voorzien in een verplaatsing van de activiteiten van de kanovereniging en de zeeverkennersgroep van hun locatie aan de Flevoweg naar dit haventje. Voor de sbz Veluwemeer zijn volgens hem geen significante gevolgen te verwachten. Het vaargebied zal niet veranderen. Van het milieuvriendelijke gebruik, hoofdzakelijk in de zomer, zal volgens [appellant sub 2] geen invloed op de natuurwaarden uitgaan. Met de verplaatsing ontstaat de mogelijkheid het bestaande aantal vaarbewegingen aanzienlijk terug te brengen. [appellant sub 2] acht het ongerijmd dat wel goedkeuring is verleend aan de in het plan neergelegde mogelijkheid ter plaatse van het Lorentz-gedeelte gronden aan het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren te onttrekken.

2.13. Het college van gedeputeerde staten van Flevoland en het college van gedeputeerde staten van Gelderland hebben goedkeuring onthouden aan de aanduiding "watersportlocatie" alsmede aan artikel 7, eerste lid, vierde streepje, de zinsnedes "Het doel watersportrecreatie […] aangegeven aanduiding "watersportlocatie"" in artikel 7, eerste lid, en aan artikel 7, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften. Uit de herziene habitattoets volgt volgens het college van gedeputeerde staten van Flevoland dat de verplaatsing van de hier bedoelde kleine watersport naar het haventje grote gevolgen kan hebben. Niet is uit te sluiten dat het leefgebied significant in kwaliteit achteruit zal gaan voor met name krooneend, meerkoet, kuifeend, tafeleend en mogelijk ook kleine zwaan.

2.14. In het gebied Mheenlanden is op gronden met de bestemming "Waterberging en natuurontwikkeling (Wbn)" voorzien in de aanduiding "watersportlocatie".

Ingevolge artikel 7, eerste lid, vierde streepje, van de planvoorschriften zijn de gronden met voornoemde bestemming bestemd voor watersportlocatie, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangegeven met "watersportlocatie". Het doel 'watersportrecreatie' is ingevolge het eerste lid beperkt tot het gebruik ten behoeve van watergebonden maatschappelijke activiteiten, waaronder mede is te verstaan:

- het gebruik ten behoeve van tot die activiteiten te herleiden - en daaraan ondergeschikte - kleinschalige kampeeractiviteiten;

- het doen afmeren van tot die activiteiten te herleiden recreatieve vaartuigen,

met dien verstande dat een en ander uitsluitend is toegestaan binnen een afstand van ten hoogste twintig meter van de op de plankaart aangegeven aanduiding "watersportlocatie".

Ingevolge het tweede lid, onder a, gelden voor de bebouwing ten dienste van het doel 'watersportrecreatie' de volgende bepalingen:

1. de bebouwing dient te worden gegroepeerd binnen een afstand van ten hoogste twintig meter van de op de plankaart aangegeven aanduiding "watersportlocatie";

2. het aantal gebouwen bedraagt niet meer dan vier;

3. het aantal vlaggenmasten bedraagt niet meer dan één;

4. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt niet meer dan 7,5 meter;

5. de oppervlakte per gebouw bedraagt niet meer dan 600 m²;

6. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1.150 m²;

7. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan vijf meter, met dien verstande dat de hoogte van de vlaggenmast niet meer dan twaalf meter mag bedragen.

2.15. In de plantoelichting is aangegeven dat voor de zeeverkennersgroep en de kanovereniging wegens de ontwikkelingen in het kader van het project Waterfront een nieuwe locatie is gevonden ter plaatse van het huidige haventje van [appellant sub 2]. Hier zullen clubhuizen, een steiger en een grasstrandje worden gerealiseerd. […] Recreatiedruk door watersport ter plaatse kan een verstoringseffect hebben op water- en moerasvogels. Verstoringsrisico's zijn er met name in de nazomer en het winterhalfjaar, wanneer groepen watervogels in het gebied rusten en/of foerageren. Het effect zal, nog steeds aldus de plantoelichting, beperkt zijn aangezien de watersportactiviteiten in de nazomer en de wintermaanden weinig frequent zijn en beperkt van omvang. Nu het hier niet zozeer gaat om een nieuwe verstoringsbron, maar om een verplaatsing van de bron, is het maar de vraag of de locatie aanleiding geeft tot een groter verstoringseffect (op het niveau van het Veluwemeer) als gevolg van de verplaatsing. Dat lijkt niet het geval, aldus de plantoelichting.

2.16. In het deskundigenbericht is vermeld dat [appellant sub 2] een terrein dat grenst aan de westzijde van (het water van) het haventje verkocht heeft aan de gemeente. In de verkoopovereenkomst is opgenomen dat de gemeente ook het water van het haventje zal aankopen met inbegrip van het gedeelte met de ligplaatsen zodra het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt. Er zullen dan nog slechts vijf ligplaatsen voor [appellant sub 2] overblijven, zo is in de overeenkomst vastgelegd. Het terrein van het haventje zal een besloten karakter krijgen in die zin dat het zal gaan fungeren als vestigingsplek voor de kanovereniging en de zeeverkennersgroep.

2.16.1. Evenals [appellant sub 2] hebben de kanovereniging en de zeeverkennersgroep beroep ingesteld tegen de onthouding van goedkeuring aan de planonderdelen voor de watersportlocatie. Zij hebben hun beroepen evenwel ingetrokken omdat het gemeentebestuur van Harderwijk een nieuwe kansrijke alternatieve locatie heeft gevonden en heeft aangegeven deze in een haalbaarheidsanalyse nader te zullen uitwerken.

2.16.2. Het haventje bestaat uit een inham van het Veluwemeer die ongeveer 70 meter ver reikt en ongeveer twintig meter breed is. Het einde van de inham is iets verbreed en is voorzien van ongeveer 40 ligplaatsen. De inham valt deels binnen het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. De afstand van het gedeelte van het haventje met de ligplaatsen tot het Natura 2000-gebied bedraagt ongeveer tien meter. Het terrein is onbebouwd. Aan de zijde van het Veluwemeer grenst dit terrein over een lengte van ongeveer vijftien meter aan dit meer.

2.16.3. Het Mheenlanden-gedeelte is deels gesitueerd in het in 2.8. besproken Vogelrichtlijngebied Veluwemeer. Het is voorts deels gesitueerd ter plaatse van het in 2.8.2. besproken Habitatrichtlijngebied Veluwemeer en Wolderwijd.

2.16.4. In de herziene habitattoets is ingegaan op de gevolgen van de verplaatsing van de kanovereniging en de zeeverkennersgroep van het Wolderwijd naar het Veluwemeer. Netto wordt geen toename verwacht van het aantal vaarbewegingen. Wel zal de druk verschuiven van het Wolderwijd naar het Veluwemeer. Voor de grote boten, die met name op het open water varen, zal het effect relatief beperkt zijn. […] Voor kano's is er wel een groter effect te verwachten. De huidige locatie ligt immers in een gebied dat al sterk verstedelijkt is en waarin aantallen vogels in de oeverzone relatief beperkt zijn. Op de nieuwe locatie, die grenst aan de Mheenlanden en aan kranswiervelden is, nog steeds aldus de herziene habitattoets, het verstorende effect naar verwachting veel groter. De kustzone van de Mheenlanden wordt voor kanoverkeer bereikbaar en een veelvoud van het aantal vaarbewegingen is voorspeld. Juist hier rusten en foerageren veel vogels zoals kleine zwaan en meerkoet, waarvoor rustig foerageergebied van belang is. De omvang van de effecten is niet te kwantificeren omdat niet duidelijk is waar de kano's precies gaan varen. Wel is bekend dat één kano of één zeilboot al een enorm verstorend effect kan hebben (Krijgsveld et al., 2004). Als er per dag één boot langs de kust van de Mheenlanden vaart, is het gebied ten minste een uur tot wellicht vele uren verstoord, aldus de herziene habitattoets.

Voor de inschatting van de effecten van de verplaatsing van de kleine watersport is in de herziene habitattoets gebruik gemaakt van informatie over de vaarbewegingen welke door het gemeentebestuur is verstrekt in een notitie van 25 juni 2007. Voor het aantal vaarbewegingen is per jaar uitgegaan van 208 in de bestaande situatie van het haventje bij ongeveer 40 ligplaatsen. Voor de kanovereniging is rekening gehouden met 520 vaarbewegingen en voor de zeeverkennersgroep met 468 vaarbewegingen. Deze beide laatste aantallen worden als nieuwe activiteiten en als een toename van het aantal vaarbewegingen gezien.

In de herziene habitattoets is aangegeven dat de effecten van de verplaatsing van de kleine watersport op de instandhoudingsdoelstellingen groot kunnen zijn. De aantallen boten nemen fors toe, waaronder kleine boten die in ondiepe wateren kunnen manoeuvreren. Aangezien de locatie van het haventje juist grenst aan een belangrijk gebied waar bovendien een rustgebied voor watervogels in overweging wordt genomen, is niet uit te sluiten dat hierdoor het leefgebied significant in kwaliteit achteruit gaat voor met name krooneend, meerkoet, kuifeend, tafeleend en mogelijk ook kleine zwaan.

2.17. Evenals hiervoor ten aanzien van het Lorentz-gedeelte is overwogen, kan, gelet op de ligging van het haventje ten opzichte van de sbz Veluwemeer, niet worden uitgesloten dat de voorziene watersportlocatie, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor de sbz, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dit gebied kan verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor dit gebied is aangewezen, zoals neergelegd in artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998.

Bij de planvaststelling heeft overeenkomstig de artikelen 19e tot en met 19h van de Nbw 1998 een habitattoets plaatsgevonden welke nadien door het gemeentebestuur voor onder meer de situatie van het haventje niet toereikend is geacht en om welke reden het gemeentebestuur aan Bureau Waardenburg opdracht heeft verstrekt de habitattoets te herzien.

2.17.1. De noodzaak de habitattoets in de goedkeuringsfase te herzien vormde op zich reeds aanleiding voor een onthouding van goedkeuring aan de planonderdelen voor het haventje. Dit klemt hier te meer aangezien de dragende informatie door het gemeentebestuur is overgelegd in een notitie van 25 juni 2007. Nu het college van gedeputeerde staten van Flevoland en in aansluiting daarop het college van gedeputeerde staten van Gelderland echter om inhoudelijke redenen goedkeuring aan de planonderdelen voor het haventje hebben onthouden, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] ook inhoudelijk beoordelen.

2.17.2. Uit de herziene habitattoets volgt voor de situatie van het haventje dat niet is uit te sluiten dat het leefgebied voor verschillende vogelsoorten in kwaliteit significant achteruit kan gaan door de verplaatsing van de kleine watersport. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan deze conclusie. Dat het aantal vaarbewegingen vanuit het haventje per saldo zal toenemen en dat de aard daarvan anders zal zijn dan tot dusver, acht de Afdeling aannemelijk. Dat het vaargebied niet zal veranderen, ligt niet voor de hand nu de huidige locatie voor de kanovereniging en de zeeverkennersgroep zich op aanzienlijke afstand bevindt, ter hoogte van het Wolderwijd.

De Afdeling neemt verder in aanmerking dat, anders dan [appellant sub 2] kennelijk veronderstelt, de mogelijkheden van het bestemmingsplan bepalend zijn. Een andere, meer intensieve wijze van gebruik van het haventje en de omliggende gronden dan hij voorstaat is in het plan niet uitgesloten. Op gronden met een oppervlakte van ongeveer 6.400 m² kunnen intensieve activiteiten plaatsvinden, waarbij komt de mogelijkheid van de bouw van gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 1.000 m². Het aantal ligplaatsen is niet nader beperkt. Ook anderszins zijn in het plan geen beperkingen neergelegd. Dat een terughoudend gebruik van de gronden op de wijze zoals [appellant sub 2] dit voorstaat, anderszins is gewaarborgd, is niet aannemelijk gemaakt. Het college van gedeputeerde staten van Flevoland en in aansluiting daarop het college van gedeputeerde staten van Gelderland hebben zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat significante gevolgen voor de natuurwaarden van het Veluwemeer door het verplaatsen van de kleine watersport naar de locatie met de aanduiding "watersportlocatie" niet zijn uitgesloten, althans dat onvoldoende is gemotiveerd dat deze gevolgen zich niet zullen voordoen. Hetgeen [appellant sub 2] heeft gesteld over de ontwikkelingen ter plaatse van het Lorentz-gedeelte kan aan het vorenstaande niet afdoen, aangezien de gevolgen van de verplaatsing van de kleine watersport op zichzelf dienen te worden beoordeeld.

2.17.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten van Flevoland zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 19j, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 19f, eerste lid, van de Nbw 1998.

Nu het plan in zoverre in strijd is met het recht, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland terecht aanleiding gezien om ingevolge artikel 28 van de WRO goedkeuring te onthouden aan de desbetreffende planonderdelen.

Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Proceskosten

2.18. Wat betreft de Vogelbeschermingswacht en KNNV is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Wat betreft [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de vereniging Vogelbeschermingswacht Noord-Veluwe en de vereniging Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Noordwest Veluwe, gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 3 juli 2007, kenmerk 561912, voor zover het betreft het gehele zuidwestelijke gedeelte van het plangebied (het Lorentz-gedeelte);

III. onthoudt goedkeuring aan het plan voor zover dit onder II. is vernietigd;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 3 juli 2007;

V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

VI. gelast dat de provincie Flevoland aan de vereniging Vogelbeschermingswacht Noord-Veluwe en de vereniging Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Noordwest Veluwe, het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008

371.