Uitspraak 200201015/1


Volledige tekst

200201015/1.
Datum uitspraak:
17 juli 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [appellant], gevestigd te [plaats],
2. [appellant], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraken van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 11 januari 2002 in het geding tussen:

appellanten

en

de raad van de gemeente Egmond (thans: gemeente Bergen).

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 1999 heeft de raad van de gemeente Egmond (thans: gemeente Bergen) (hierna: de raad) een verzoek van appellanten om schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 24 januari 2000 heeft de raad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 7 december 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraken van 11 januari 2002, verzonden op gelijke datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben appellanten bij brief van 14 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 2 april 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.F. de Groot, advocaat te Amsterdam, en mr. D.E. Minkman, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten hebben de raad verzocht een zuiver schadebesluit te nemen, gebaseerd op het rechtsbeginsel van égalité devant les charges publiques (gelijkheid voor openbare lasten) (hierna: égalité-beginsel) ten behoeve van vergoeding van schade, geleden door de wijziging van het planologisch regime voor het perceel Boulevard 24 te Egmond (hierna: het perceel) als gevolg van het op 30 januari 1996 onherroepelijk geworden bestemmingsplan “Boulevard”. Door deze wijziging zijn de mogelijkheden voor bebouwing, in het bijzonder het aantal te verwezenlijken appartementen, op het perceel afgenomen.

2.2. Vast staat dat appellanten eerder een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) hebben ingediend ten behoeve van diezelfde schade. Deze verzoeken zijn door de raad bij in bezwaar gehandhaafde besluiten van 24 januari 2000 afgewezen. Het verzoek van appellante sub 1 is door de raad primair afgewezen, omdat zij het desbetreffende perceel aan appellante sub 2 heeft verkocht vóórdat het bestemmingsplan “Boulevard” formele rechtskracht heeft gekregen en de schade derhalve niet is veroorzaakt door een rechtens onaantastbare maatregel. Het verzoek van appellante sub 2 is afgewezen, omdat op het moment van de koop van het perceel de planologische wijziging voorzienbaar was en op grond van de zogenoemde actieve risicoaanvaarding de schade redelijkerwijs ten laste van de koper dient te blijven. De rechtbank heeft de tegen de besluiten van 24 januari 2000 ingestelde beroepen bij uitspraken van 20 december 2001 ongegrond verklaard. Appellanten hebben tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld, bij de Afdeling bekend onder nos. 200200614/1 en 200200617/1.

2.3. De raad heeft het verzoek om het nemen van een zuiver schadebesluit aangemerkt als een herhaald verzoek om planschadevergoeding en met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat de oorzaak van de schade ligt in een wijziging van het voor het perceel geldende planologische regime. Elk verzoek om vergoeding van planschade, dat valt binnen het toepassingsbereik van artikel 49 van de WRO dient te worden beoordeeld aan de hand van dat artikel en de criteria die in dat kader in de jurisprudentie zijn ontwikkeld, aldus de raad.

2.4. Appellanten handhaven in hoger beroep hun stelling dat het schadevergoedingskader van artikel 49 van de WRO geen recht doet aan het égalité-beginsel. Langs de weg van het zuiver schadebesluit trachten zij de rechtsbasis voor schadevergoeding te verbreden. Meer in het bijzonder stellen zij dat schade veroorzaakt door een rechtens nog niet onaantastbaar besluit, de zogenoemde planologische schaduwschade, voor vergoeding in aanmerking dient te komen.

2.5. De Afdeling is met appellanten van oordeel dat een verzoek om schadevergoeding in de vorm van een zuiver schadebesluit naar aanleiding van rechtmatige overheidsdaad en het hieraan ten grondslag liggende égalité-beginsel een andere beoordeling vergt dan een verzoek om schadevergoeding in de zin van artikel 49 van de WRO. Reeds hierom had de raad het verzoek om een zuiver schadebesluit niet als een herhaald verzoek om planschade aan dienen te merken en heeft de raad ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Echter, nu artikel 49 van de WRO een uitputtende regeling geeft voor de vergoeding van schade, veroorzaakt door op de WRO gebaseerd veroorzaakt bestuursoptreden en vast staat dat de gestelde schade is veroorzaakt door het bestemmingsplan Boulevard, heeft de raad het verzoek om schadevergoeding in de vorm van een zuiver schadebesluit daarom af kunnen wijzen. Het betoog van appellanten dat de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2000 (AB 2001, 199) zou nopen tot het vergoeden van schaduwschade middels een zuiver schadebesluit, maakt dit niet anders. In deze uitspraak is een verzoek om een zuiver schadebesluit naast toepassing van art. 49 van de WRO niet aan de orde.

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

2.6. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Does w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002

-299.