Uitspraak 201703112/1/R6


Volledige tekst

201703112/1/R6.
Datum uitspraak: 5 september 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Veghel (thans: Meierijstad),
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2016 heeft het college een besluit hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) genomen voor onder meer de woning [locatie] te Veghel in verband met de reconstructie van een weg en het realiseren van nieuwe woongebieden langs de Rembrandtlaan.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Pogosian, mr. A.L.M. van den Boogaart, M.J.L. van de Graaf-van Leeuwen, ir. K. Mensinga en drs. ing. D. Walraven, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het besluit is genomen met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan "Veghel-West, deelgebied Rembrandtlaan" door de raad van de gemeente Veghel (thans: Meierijstad) op 30 november 2016. Dit plan voorziet in het wijzigen van de wegenstructuur van de Corridor, Rembrandtlaan, Sluisstraat en De Leest. Het viaduct van de Corridor over de Sluisstraat vervalt. De Rembrandtlaan wordt met een zogeheten "korte haak" ontsloten op de Corridor. De Corridor/Rembrandtlaan wordt in zuidelijke richting verlegd. Op het oude tracé van de wegen worden nieuwe woningen ontwikkeld. Tevens liggen er bestaande woningen binnen de geluidzone van de wegen.

[appellant] is eigenaar van de woning [locatie]. Hij kan zich niet met het besluit verenigen omdat hij vreest voor ernstige geluidhinder.

2. Artikel 100a van de Wgh luidt:

"1. Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen kan een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende worden vastgesteld, met dien verstande dat:

a. de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin: 1°. ten gevolge van de reconstructie de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen, en

2°. de wegbeheerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de reconstructie ten behoeve van de toepassing van artikel 90 of artikel 111b, tweede of derde lid, met betrekking tot woningen die door de reconstructie een hogere geluidsbelasting ondervinden, en

b. ingeval voor de betrokken woning eerder toepassing is gegeven aan artikel 83 of artikel 84, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 september 1991 of, indien geen toepassing is gegeven aan het betrokken artikel en de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat, de waarde niet hoger mag worden gesteld dan:

1°. 58 dB bij een reconstructie van een weg in buitenstedelijk gebied en

2°. 63 dB bij een reconstructie van een weg in stedelijk gebied.

2. De krachtens het eerste lid, onder a, te stellen hogere waarde mag niet hoger worden gesteld dan 68 dB.

3. In afwijking van het tweede lid mag de waarde ingeval eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet stad- en milieubenadering een hogere waarde dan 68 dB is vastgesteld, niet hoger worden gesteld dan de eerder vastgestelde waarde."

Artikel 110a, vijfde lid, luidt:

"Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege […] de weg [...] van de gevel van de betrokken woningen [...] tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast."

3. [appellant] betoogt dat het gebruik van relatief sterk verouderde verkeerstellingen in het geluidonderzoek zeer twijfelachtig is, omdat de verkeersdruk een sterke autonome groei laat zien.

3.1. In paragraaf 3.3 van het rapport "Akoestisch onderzoek; Reconstructie Rembrandtlaan te Veghel" van Antea Group van 1 juni 2016 (hierna: het akoestisch onderzoek) staat:

"Voor de berekening van de geluidbelasting op de gevels van relevante woningen of andere (geluidgevoelige) bestemmingen is een berekeningsmodel opgezet waarin de wijzigingen op of aan de Corridor, Rembrandtlaan, Sluisstraat en De Leest en de omliggende bebouwing en bodemgebieden zijn opgenomen.

De verkeersgegevens zijn aangeleverd door de gemeente Veghel. De gegevens zijn afkomstig uit het verkeersmodel dat is opgesteld door Goudappel Coffeng (Regionale verkeersmodel GGA Noord-Oost Brabant (v1.0)", onderdeel van de BBMA)."

3.2. In haar uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:2889, heeft de Afdeling over het gebruik van het regionale verkeersmodel GGA Noord-Oost Brabant 2014 geoordeeld:

"Zoals in het aanvullende deskundigenbericht staat, heeft de raad echter geen inzage verschaft in de gebruikte "goede" tellingen, naar meetmoment, meetomstandigheden, meetrichting en meetfrequentie. Gelet hierop kan niet alleen de kwantiteit, maar ook de kwaliteit van de bij het opstellen van het regionale verkeersmodel gebruikte telgegevens voor de in dit geval relevante wegvakken niet worden vastgesteld, waardoor de resultaten uit de berekeningen sterk indicatief moeten worden genoemd.

Verder is, zoals ook uit het aanvullende deskundigenbericht volgt, niet gebleken dat de betrouwbaarheid van de telgegevens in de periode tot en met 2010 is gecontroleerd aan de hand van gegenereerde telgegevens die betrekking hebben op de periode na 2010.

Dat - zoals de raad stelt - de BBMA voldoet aan het Onderzoek Verplaatsingsgedrag in Nederland van het CBS, brengt nog niet mee dat op de met het verkeersmodel - voor de kalibratie ervan - berekende waarden (verkeerscijfers), hetgeen hiervoor is overwogen over de tellingen niet van betekenende invloed zou kunnen zijn."

3.3. Het college heeft zich bij de vaststelling van het bestreden besluit voor de beoordeling van de geluidbelasting van het verkeer op de betrokken wegvakken gebaseerd op het akoestisch onderzoek, waarin gebruik is gemaakt van het regionale verkeersmodel GGA Noord-Oost Brabant 2014. Het bestreden besluit is daarom − gelet op hetgeen de Afdeling heeft geoordeeld in de hierboven genoemde uitspraak− vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart.

Het betoog slaagt.

4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij betrekt de Afdeling dat de zaak en zaak 201700801/1/R6, tezamen zijn aan te merken als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, welke zaken gelijktijdig ter zitting zijn behandeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veghel (thans: Meierijstad) van 13 september 2016, tot vaststelling van hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,25 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro en vijfentwintig cent), waarvan € 250,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Kranenburg
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2018

271.