Uitspraak 201704399/1/R3


Volledige tekst

201704399/1/R3.
Datum uitspraak: 7 februari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2017 heeft het college het wijzigingsplan "De Hooghe Heerlyckheid Rhoon" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2017, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Visser, C.A. de Klerk-Verbeek, drs. R. Eldering en ir. A.L. Schelling, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan maakt de herontwikkeling van de zogenoemde Rabobank-strip in het centrum van Rhoon mogelijk. Dit is een gebied gelegen tussen de Dorpsdijk, Rijsdijk, Sibeliusstraat en Tsjaikovskistraat, aan de rand van het winkelgebied van Rhoon. De beoogde herontwikkeling van het plangebied houdt in dat 31 appartementen worden gebouwd met centrumfuncties op de begane grond.

Met de vaststelling van het plan heeft het college toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 35, lid 35.3, van de planregels van het bestemmingsplan "Rhoon Dorp" (hierna: het bestemmingsplan). Het bestemmingsplan is bij besluit van 14 juli 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Albrandswaard.

2. [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] te Rhoon. De kortste afstand van haar perceel tot het plangebied bedraagt ongeveer 120 m. [appellant sub 2] is eigenaar van het perceel [locatie 2], waar detailhandel is gevestigd. Op dit adres verhuurt [appellant sub 2] tevens appartementen. De kortste afstand van het perceel tot het plangebied bedraagt ongeveer 57 m. [appellant sub 2] woont aan het J. Louwerensplein, dat tussen [locatie 2] en het plangebied ligt.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen dat de herontwikkeling in het plangebied zal leiden tot parkeeroverlast in het centrum van Rhoon, omdat er al een tekort aan parkeerplaatsen is en het plan volgens hen niet voorziet in voldoende nieuwe parkeerplaatsen voor de nieuwe functies. [appellant sub 1] voert daarnaast aan dat het college haar zienswijze over het ontwerpplan ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de bouwhoogte van de nieuwe bebouwing niet past bij de dorpse omgeving. Verder betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat ten onrechte een omgevingsvergunning voor het bouwplan is verleend.

Ontvankelijkheid

3. Het college betoogt dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen belanghebbenden zijn bij de vaststelling van het plan. Volgens het college zullen zij geen zicht hebben op de bebouwing in het plangebied en zullen zij ook geen andere gevolgen ondervinden van de herontwikkeling van het plangebied. In het bijzonder stelt het college dat geen parkeeroverlast zal ontstaan, omdat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen.

3.1. Uit artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, volgt dat uitsluitend belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen de vaststelling van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

3.2. Naar het oordeel van de Afdeling kan ervan worden uitgegaan dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen zicht zullen hebben op de bebouwing in het plangebied. Zij kunnen echter toch als belanghebbenden bij de vaststelling van het plan worden beschouwd, omdat niet op voorhand is uitgesloten dat ter plaatse van hun percelen feitelijke gevolgen worden ondervonden van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, in het bijzonder wat betreft parkeren. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat zowel het plangebied als de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gelegen in het winkelgebied in het centrum van Rhoon. Dit is een beperkt gebied waar blijkens de stukken in de huidige situatie al sprake is van een parkeertekort. Aangenomen kan worden dat een eventuele toename van dat tekort door de bouw van 31 appartementen met centrumfuncties op de begane grond in het plangebied ter plaatse van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot gevolgen voor de parkeersituatie leidt. Daarom worden zij naar het oordeel van de Afdeling rechtstreeks in hun belangen geraakt. De Afdeling zal hierna inhoudelijk beoordelen of het plan in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwe woningen en bedrijfsruimten voorziet.

Toetsingskader

4. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

De wijzigingsvoorwaarden zijn opgenomen in artikel 35, lid 35.3, van de planregels van het bestemmingsplan.

Beantwoording zienswijze

5. [appellant sub 1] voert aan dat het college haar bij de behandeling van de zienswijze over het ontwerpplan ten onrechte niet als belanghebbende heeft beschouwd en haar zienswijze ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellant sub 1] betoogt dat zij vanwege de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie bij haar woning belanghebbende is bij de vaststelling van het plan.

5.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet ruimtelijke ordening kan een ieder zienswijzen naar voren brengen over het ontwerpplan. De indiener van de zienswijze hoeft dan ook geen belanghebbende te zijn bij de vaststelling van het plan. Het college heeft in de Nota van samenvatting en beantwoording zienswijzen gesteld dat de zienswijze van [appellant sub 1] vanwege het ontbreken van een direct belang niet-ontvankelijk is. Het college heeft de zienswijze van [appellant sub 1] niettemin inhoudelijk beantwoord. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het college de zienswijze van [appellant sub 1] onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken.

Beroepsgronden over de omgevingsvergunning

6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de omgevingsvergunning voor het bouwplan niet had mogen worden verleend, omdat er beroep tegen het plan was ingesteld en het plan nog niet onherroepelijk was. [appellant sub 1] vreest dat de bestaande bebouwing gesloopt zal worden voordat op het beroep is beslist. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat de kennisgeving van de verlening van de omgevingsvergunning onduidelijk is, omdat daarin anders dan in de publicaties over het plan niet de benaming "De Hooghe Heerlyckheid" is gebruikt.

6.1. Het college heeft bij besluit van 30 mei 2017 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 31 appartementen, winkelruimten, bijbehorende parkeerplaatsen en een nieuwe kopgevel met een tuinmuur op de percelen Dorpsdijk 143 tot en met 147 (oneven) en Rijsdijk 3 tot en met 9 (oneven) te Rhoon. Tegen dit besluit zijn binnen de daarvoor geldende termijn geen rechtsmiddelen aangewend.

Het besluit van 30 mei 207 staat in deze procedure niet ter beoordeling. De beroepsgronden over de omgevingsvergunning hebben geen betrekking op de rechtmatigheid van het wijzigingsplan en kunnen reeds daarom niet slagen.

Parkeren

7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen parkeeroverlast als gevolg van het plan.

[appellant sub 1] betoogt dat in het plangebied te weinig parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Dit leidt volgens haar tot een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk in de omliggende straten, waaronder de Julianastraat. [appellant sub 2] betoogt eveneens dat de parkeerdruk zal toenemen doordat er te weinig parkeerplaatsen voor het project zijn voorzien. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de parkeersituatie in het centrum nu al slecht is en door een aantal ontwikkelingen in de afgelopen jaren is verslechterd. Door de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, zal het bestaande tekort aan parkeerplaatsen volgens hen verder oplopen.

Meer in het bijzonder voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat de parkeerbalans onjuistheden bevat. Dit betreft zowel de berekende parkeerbehoefte als het aantal plaatsen dat wordt gerealiseerd of al aanwezig is.

Het plan sluit volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de vestiging van horeca in het plangebied niet uit. Met de extra parkeerbehoefte daarvan is volgens hen ten onrechte geen rekening gehouden.

Daarnaast stellen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat 16 van de 51 ingetekende parkeerplaatsen zijn gesitueerd in rijen van twee, waarbij uitrijden maar aan één kant mogelijk is. Volgens hen volgt uit informatie van CROW dat deze 16 parkeerplaatsen als 8 plaatsen meegeteld moeten worden in de berekening.

Verder stelt [appellant sub 1] dat van de 33 parkeerplaatsen in het openbare gebied die er volgens de parkeerbalans zijn er 4 niet meegeteld mogen worden, omdat die al toebedeeld zijn aan bestaande panden die niet gesloopt worden. Bovendien worden de 33 parkeerplaatsen die komen te vervallen vervangen door slechts 24 nieuwe parkeerplaatsen in het openbare gebied, zodat het historisch tekort met 9 parkeerplaatsen wordt vergroot. [appellant sub 2] betoogt dat het college in de parkeerbalans ten onrechte 8 parkeerplaatsen aan de Dorpsdijk 145-149 heeft meegeteld. Hij stelt dat deze parkeerplaatsen volgens het geldende bestemmingsplan "Rhoon Dorp" in de openbare ruimte liggen, omdat de daar gevestigde functies niet meer als zodanig zijn bestemd. De parkeerplaatsen zijn in gebruik voor andere winkels aan de Dorpsdijk en kunnen niet tevens voor de herontwikkeling van het plangebied worden meegeteld, aldus [appellant sub 2].

[appellant sub 1] betoogt dat het gebied aan de Sibeliusstraat - waar 16 parkeerplaatsen in het openbare gebied worden verwijderd - ten onrechte tijdens de ontwikkeling wordt aangemerkt als eigen terrein van de ontwikkelaar.

7.1. In artikel 35, lid 35.3, van de planregels van het bestemmingsplan is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

"Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2" de bestemmingen van de gronden wijzigen in bestemmingen "Bedrijf", "Centrum", "Detailhandel", "Dienstverlening", "Groen", "Kantoor", "Maatschappelijk", "Tuin/ Tuin-1", "Verkeer - Verblijfsgebied", "Water" en/of "Wonen", onder voorwaarden dat: […]

o. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid zoals in het CROW is opgenomen; […]"

In hoofdstuk 2 van de planregels van het wijzigingsplan is, voor zover van belang het volgende bepaald:

"De regels van bestemmingsplan "Rhoon Dorp" zijn onverkort van toepassing op dit plan, met dien verstande dat:

a. horecabedrijven zoals bedoeld in artikel 4.1 onder c niet zijn toegestaan;
[…]"

In hoofdstuk 3 van de planregels is het volgende bepaald:

"De regels van bestemmingsplan "Rhoon Dorp" zijn onverkort van toepassing op dit plan, met dien verstande dat ten aanzien van parkeren moet worden voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels."

7.2. Niet in geschil is dat in artikel 35, lid 35.3, onder o, van de planregels van het bestemmingsplan de CROW-publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2012 is bedoeld. De gemeentelijke parkeernormen voor het centrum van Rhoon, die in bijlage 1 bij de planregels zijn opgenomen, komen daarmee overeen. Voor zover de gemeentelijke parkeernormen een bandbreedte bevatten, is het college in de parkeerbalans uitgegaan van het maximum van deze bandbreedte.

7.3. Het college heeft in de parkeerbalans berekend dat in totaal 75 parkeerplaatsen nodig zijn voor de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. Dit zijn 51 parkeerplaatsen voor de bewoners en bezoekers van de appartementen en 24 parkeerplaatsen voor het personeel en de bezoekers van de winkels. Volgens de parkeerbalans wordt geheel in deze parkeerbehoefte voorzien. Er worden 67 parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd, waarvan er 51 op besloten terrein liggen en 16 openbaar toegankelijk zijn. Daarnaast worden er aan de Dorpsdijk 8 parkeerplaatsen in het openbare gebied gerealiseerd ten behoeve van het project.

Het college stelt zich op het standpunt dat het plan het historische parkeertekort niet verergert, omdat de parkeerbehoefte aan de hand van de maximale norm is berekend en volledig in de parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt voorzien. Het plan hoeft volgens het college geen bijdrage te leveren aan het oplossen van bestaande parkeerproblemen in het centrum.

7.4. De Afdeling stelt voorop dat het plan uitsluitend hoeft te voorzien in de parkeerbehoefte van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. Het plan hoeft geen bijdrage te leveren aan het oplossen van een bestaand parkeertekort in het centrum van Rhoon. De gronden die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd over het bestaande parkeertekort en over de bijdrage van andere ontwikkelingen aan de parkeerproblemen in het centrum van Rhoon kunnen reeds hierom niet slagen.

Naar het oordeel van de Afdeling kan ervan worden uitgegaan dat het bestaande parkeertekort niet zal verergeren wanneer aan de maximale aantallen uit de gemeentelijke parkeernormen wordt voldaan.

7.5. Voor zover is aangevoerd dat bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen ten onrechte geen rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van horecavoorzieningen, overweegt de Afdeling dat op grond van het plan geen horeca in het plangebied mag worden gevestigd. Hoofdstuk 2 van de planregels van het wijzigingsplan sluit de vestiging van horeca op de gronden met de bestemming "Centrum" namelijk uitdrukkelijk uit. Nu geen horeca is toegestaan, heeft het college de parkeerbehoefte van horecabedrijven terecht buiten beschouwing gelaten.

7.6. In het plangebied worden 51 besloten parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Van deze parkeerplaatsen worden er 16 aangelegd in twee dubbele rijen, zodat steeds twee parkeerplaatsen achter elkaar zijn gelegen. De achterste van de twee parkeerplaatsen is daardoor slechts bereikbaar als de voorste parkeerplaats leeg is.

Het college stelt zich op het standpunt dat de 8 achterste parkeerplaatsen volledig kunnen worden meegeteld in de parkeerbalans. Er zijn namelijk overeenkomsten gesloten die inhouden dat de twee achter elkaar gelegen parkeerplaatsen door de bewoners van dezelfde woning dan wel door het personeel van dezelfde commerciële ruimte worden gebruikt.

De Afdeling is van oordeel dat het college onder deze omstandigheden de 8 parkeerplaatsen op de achterste rij volledig mocht meetellen in de parkeerbalans. Doordat de achter elkaar gelegen parkeerplaatsen door de bewoners van dezelfde woning of de personeelsleden van dezelfde commerciële ruimte worden gebruikt, zijn er geen ernstige beperkingen voor de bereikbaarheid van de achterste parkeerplaatsen.

7.7. In de parkeerbalans is vermeld hoeveel bestaande parkeerplaatsen als gevolg van de herontwikkeling van het plangebied verdwijnen en hoeveel parkeerplaatsen nodig waren voor de functies die in de te slopen bebouwing aanwezig zijn of waren. Volgens de parkeerbalans vervallen er 33 parkeerplaatsen, maar zijn er als gevolg van de sloop ook 43 parkeerplaatsen minder nodig. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college het aantal parkeerplaatsen dat nodig was voor de voormalige functies in het plangebied onjuist heeft berekend. Anders dan is betoogd, leidt de sloop in het plangebied niet tot verergering van het bestaande parkeertekort en hoeven er in verband met de sloop geen parkeerplaatsen te worden gecompenseerd. Dat er als gevolg van het plan minder parkeerplaatsen in het openbare gebied zullen zijn, maakt dat niet anders. Omdat in het plangebied vooral woningen worden gebouwd, zijn na de herontwikkeling minder openbare parkeerplaatsen nodig. In de parkeerbehoefte van de bewoners van de woningen kan namelijk met parkeerplaatsen op eigen terrein worden voorzien.

7.8. De 8 huidige parkeerplaatsen ter hoogte van Dorpsdijk 145-149 worden volgens het college opnieuw aangelegd ten behoeve van de ontwikkeling in het plangebied. Aan deze gronden is in het plan een verkeersbestemming toegekend, waarbij gebruik voor parkeren is toegestaan.

Zoals hiervoor is vermeld, zijn vanwege de sloop van de bestaande bebouwing in het plangebied geen parkeerplaatsen meer nodig voor de functies die daar voorheen aanwezig waren. Uit hetgeen [appellant sub 2] naar voren heeft gebracht, blijkt bovendien niet dat de 8 parkeerplaatsen aan de Dorpsdijk die na de sloop opnieuw worden aangelegd al eerder zijn meegeteld in de parkeerbalans voor andere nieuwe functies in de omgeving. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college deze parkeerplaatsen niet in de parkeerbalans mocht meetellen als openbare parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.

7.9. Aan de Sibeliusstraat worden 16 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen aangelegd voor de bezoekers van de winkels en woningen. Deze parkeerplaatsen liggen binnen het plangebied op gronden met de bestemming "Centrum". In de parkeerbalans is ervan uitgegaan dat deze parkeerplaatsen op eigen terrein komen te liggen. Niet gebleken is dat dit onjuist is.

7.10. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met de wijzigingsregels in artikel 35, lid 35.3, aanhef en onder o, van het bestemmingsplan of dat bij de uitvoering van het plan niet kan worden voldaan aan hoofdstuk 3 van de planregels van het wijzigingsplan. Bovendien heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft parkeren in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De betogen falen.

Bouwhoogte

8. [appellant sub 1] voert aan dat hoogbouw in het plangebied afbreuk doet aan het dorpse karakter van het centrum van Rhoon. Het college heeft volgens haar ten onrechte geen stedenbouwkundige onderbouwing gegeven voor de noodzaak om af te wijken van twee bouwlagen met een kap.

8.1. In artikel 35, lid 35.3, van de planregels van het bestemmingsplan is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

"Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2" de bestemmingen van de gronden wijzigen in bestemmingen "Bedrijf", "Centrum", "Detailhandel", "Dienstverlening", "Groen", "Kantoor", "Maatschappelijk", "Tuin/ Tuin-1", "Verkeer - Verblijfsgebied", "Water" en/of "Wonen", onder voorwaarden dat: […]

b. het dorpskarakter behouden blijft;

c. […];

d. de toegestane situering en de toegestane goothoogten en/of bouwhoogte van de bebouwing gehandhaafd blijven;

e. in afwijking van het bepaalde onder d is een andere situering en bouwhoogte tot 15 m toegestaan, mits uit een inrichtings- en of verkavelingsplan blijkt dat de nieuwbouw stedenbouwkundig zorgvuldig wordt afgestemd op de omgeving; […]"

8.2. In het plan zijn aan de gronden in het plangebied de bestemmingen "Centrum" en "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Voor het noordelijke plandeel met de bestemming "Centrum" geldt een bouwhoogte van maximaal 11 m en een goothoogte van maximaal 7 m. Voor het zuidelijke plandeel met de bestemming "Centrum" geldt voor het grootste deel van het bouwvlak een bouwhoogte van maximaal 15 m en voor de rest van het bouwvlak een bouwhoogte van maximaal 6,5 m.

De gronden in het plangebied van het wijzigingsplan hadden in het bestemmingsplan de bestemmingen "Verkeer-Verblijfsgebied", "Dienstverlening" en "Centrum". Ten opzichte van dat plan zijn in het wijzigingsplan de bouwvlakken vergroot en zijn voor de meeste gronden de maximumbouw- en goothoogte verhoogd. Uit artikel 35, lid 35.3, van de planregels van het bestemmingsplan volgt dat een wijziging van de situering, goothoogte of bouwhoogte alleen kan worden toegestaan als is voldaan aan de in onderdeel e genoemde voorwaarden. Daarnaast moet op grond van onderdeel b het dorpskarakter behouden blijven.

8.3. De hoogste bouwhoogte voor het plangebied bedraagt 15 m. Volgens het college sluit deze bouwhoogte aan bij de hoogte van recente nieuwbouwprojecten in het centrum, waaronder het aangrenzende appartementencomplex "Het Licht". Daarnaast voldoet het plan volgens het college aan de eisen uit het Beeldkwaliteitsplan Rhoon Centrum en sluit het plan daarom aan bij onder meer de gewenste gebiedskwaliteiten voor het centrumgebied. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het dit heeft beoordeeld op grond van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwplan, die op 23 december 2016 is ingediend. Naar het oordeel van de Afdeling kan deze aanvraag worden gelijkgesteld met een inrichtings- of verkavelingsplan als bedoeld in artikel 35, lid 35.3, onder e, van de planregels van het bestemmingsplan.

[appellant sub 1] heeft uitsluitend gewezen op de bouwhoogte van maximaal 15 m. De planregels van het bestemmingsplan maken echter uitdrukkelijk een hogere dan de bestaande bouwhoogte mogelijk, tot een maximum van 15 m. Voor het overige heeft [appellant sub 1] niet onderbouwd waarom de bebouwing volgens haar afbreuk doet aan het dorpskarakter of anderszins in strijd is met de wijzigingsregels uit het bestemmingsplan.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de nieuwbouw stedenbouwkundig zorgvuldig wordt afgestemd op de omgeving en dat het dorpskarakter behouden blijft. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met artikel 35, lid 35.3, van de planregels van het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Conclusie

9. De beroepen zijn ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.

w.g. Kramer w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2018

483.