Uitspraak 201605200/1/R3


Volledige tekst

201605200/1/R3.
Datum uitspraak: 15 maart 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Streefkerk, gemeente Molenwaard,

en

de raad van de gemeente Molenwaard,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Kooikerspad Streefkerk" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2016, waar [appellant] en anderen, bij monde van [tuurlijk], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. Kreeft, F. Both en M.D. van der Zwaal, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 9 woningen in een deel van het gebied Kooikerspad aan de zuidzijde van de kern Streefkerk. Het plan is vastgesteld vanwege een gemeentelijk project om samenbouw van 7 woningen via een collectief particulier opdrachtgeverschap (hierna: CPO) en zelfbouw van 2 woningen via particulier opdrachtgeverschap mogelijk te maken. [appellant] en anderen wonen aan de Dotterbloem, gelegen direct ten oosten van het plangebied. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen, voornamelijk omdat volgens hen als gevolg van het genoemde project de sloot tegenover hun woningen is gedempt. Zij hebben daarom beroep tegen het plan ingesteld.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Formele aspecten

3. [appellant] en anderen betogen dat de raad tekort is geschoten in de communicatie met omwonenden. In dat kader wijzen zij erop dat tijdens een informatiebijeenkomst op 9 maart 2015 aan hen vier varianten voor de invulling van het plangebied zijn gepresenteerd, waarbij zij hun voorkeur hebben uitgesproken voor een variant met een sloot. Eind augustus 2015 ontvingen zij echter een brief met de mededeling dat de sloot tegenover hun woningen over een week zou worden gedempt. Begin september 2015 is de sloot gedempt. Per brief hebben zij hun ongenoegen hierover kenbaar gemaakt bij het gemeentebestuur en om opheldering gevraagd. Pas op 29 oktober 2015 heeft het gemeentebestuur de definitieve invulling van het plangebied met hen gecommuniceerd. Het gemeentebestuur deelde toen mee dat de op 3 augustus 2015 door het Waterschap Rivierenland (hierna: het waterschap) verleende watervergunning voor het dempen van de sloot reeds op 5 oktober 2015 onherroepelijk was geworden. Doordat zij nog niet op de hoogte waren van het uiteindelijke bouwplan stellen [appellant] en anderen dat zij geen bezwaar hebben kunnen maken tegen de watervergunning.

3.1. De Afdeling stelt voorop dat de demping van de sloot tegenover de woningen van [appellant] en anderen een aspect van uitvoering van het voorheen geldende bestemmingsplan is. Het waterschap heeft op 3 augustus 2015 voor deze demping een watervergunning verleend. De omstandigheid dat [appellant] en anderen stellen geen bezwaar te hebben kunnen maken tegen deze watervergunning vanwege gebrekkige communicatie door de raad, is een omstandigheid die slechts in een procedure omtrent de watervergunning aan de orde kan komen. De watervergunning staat in deze procedure niet ter beoordeling.

De Afdeling overweegt verder dat niet gebleken is dat aan de procedure voor de totstandkoming van het besluit omtrent de vaststelling van het plan gebreken kleven. Het ontwerpplan heeft met ingang van 19 februari 2016 ter inzage gelegen en er is gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen, overeenkomstig de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure (Bro). De omstandigheid dat voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan volgens [appellant] en anderen gebrekkige communicatie met omwonenden heeft plaatsgevonden over de beoogde invulling van dat plan, heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. Het betoog faalt.

4. [appellant] en anderen voeren aan dat zij een week voor de raadsvergadering van 24 mei 2016 een brief van het gemeentebestuur hebben ontvangen waarin aan hen ten onrechte is medegedeeld dat zij tijdens de raadsvergadering geen gebruik konden maken van hun inspreekrecht. Zij achten dit onzorgvuldig.

4.1. Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld."

4.2. Artikel 19, van het Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van de gemeente Molenwaard 2014 (hierna: het reglement) luidt:

"1. Burgers hebben het recht in te spreken over geagendeerde en niet-geagendeerde onderwerpen;

2. […];

3. Het woord kan niet gevoerd worden:

a. over een ingediende zienswijze op een bestemmingsplan;

[…];

4. Uitzondering op de uitsluiting van het onder lid 3a genoemde is het via het inspreekrecht reageren op de reactie van het college op de ingediende zienswijze."

4.3. De raad heeft in het verweerschrift erkend dat in strijd met artikel 19, vierde lid, van het reglement in de uitnodiging voor de raadsvergadering van 24 mei 2016 abusievelijk is vermeld dat wat betreft het bestemmingsplan geen gebruik kan worden gemaakt van het inspreekrecht. Gelet hierop is het plan in strijd met dit reglement vastgesteld. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Daartoe overweegt de Afdeling dat [appellant] en anderen in de gelegenheid zijn gesteld om op de raadsvergadering van 24 mei 2016 in te spreken, zodat zij door het genoemde gebrek niet zijn benadeeld. Verder is niet aannemelijk dat andere belanghebbenden door het genoemde gebrek in hun belangen zijn geschaad. Het betoog faalt.

5. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad de schijn van partijdigheid heeft gewekt, omdat één van de raadsleden een koper is van één van de voorziene CPO-woningen. Zij wijzen er in dat kader op dat tijdens de raadsvergadering van 24 mei 2016, waarin het plan is vastgesteld, de aanwezige raadsleden geen kritische vragen over het plan hebben gesteld, ondanks dat [appellant] en anderen tijdens het inspreken op deze raadsvergadering de raadsleden hiertoe hadden aangespoord.

5.1. De raad stelt dat het raadslid niet heeft deelgenomen aan de besluitvorming omtrent het plan. De raad stelt verder dat hij zich al jaren geleden heeft uitgesproken over het opstarten van een CPO-project in Streefkerk. Het bewuste raadslid is volgens de raad pas later aangesloten bij de CPO-vereniging.

5.2. Artikel 2:4, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid."

5.3. Vast staat dat het betrokken raadslid niet heeft deelgenomen aan de beraadslaging en besluitvorming omtrent de vaststelling van het plan.

Het feit dat hij lid is van de raad is onvoldoende voor het oordeel dat het besluit van de raad tot vaststelling van het plan vooringenomen tot stand is gekomen. De enkele omstandigheid dat de overige raadsleden, zoals [appellant] en anderen stellen, tijdens de raadsvergadering van 24 mei 2016 geen kritische vragen over het plan hebben gesteld, betekent niet dat de raad bij de vaststelling van het plan partijdig of vooringenomen was. Er is niet gebleken van andere omstandigheden die wel leiden tot het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met het verbod van vooringenomenheid als opgenomen in artikel 2:4, eerste lid, van de Awb. Het betoog faalt.

Inhoudelijke aspecten

Demping sloot

6. [appellant] en anderen voeren aan dat de sloot tegenover hun woningen ten onrechte is gedempt. Volgens [appellant] en anderen is de sloot slechts om financiële motieven gedempt en vormde de sloot onder meer een habitat voor diverse plant- en diersoorten.

6.1. Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen onder 3.1, is de demping van de sloot een aspect van uitvoering van het voorheen geldende bestemmingsplan. Afgezien van het feit dat deze procedure niet ziet op het voorheen geldende bestemmingsplan, kunnen uitvoeringsaspecten in deze procedure niet aan de orde komen. Het betoog faalt.

Woningbehoefte

7. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningbouw. Daartoe voeren zij aan dat het plan woningen met een waarde van ongeveer € 200.000 mogelijk maakt, terwijl in het initiatiefdocument CPO Streefkerk (hierna: het initiatiefdocument) uit oktober 2014 is vermeld dat het plan zou voorzien in de bouw van CPO-woningen in de prijsklasse € 150.000 tot en met € 175.000, bedoeld voor jonge koopstarters met een laag inkomen. Daarbij wijzen [appellant] en anderen erop dat in Streefkerk al meerdere woningen te koop staan met een waarde van ongeveer € 200.000, zoals bijvoorbeeld op de locatie Timmerfabriek. Het had volgens [appellant] en anderen in de rede gelegen om nadere voorwaarden in het plan vast te leggen teneinde te bewerkstelligen dat de voorziene woningen bij de in het initiatiefdocument genoemde doelgroep terechtkomen.

7.1. De raad stelt dat in Streefkerk behoefe is aan woningen voor koopstarters. Met het plan is beoogd om zodanige woningen voor de koopstarters via een CPO-project mogelijk te maken. Dit is volgens de raad ook in het initiatiefdocument als doelstelling geformuleerd. Hierbij wijst de raad erop dat de woningen voor starters op de locatie Timmerfabriek al verkocht zijn en dat woningen op andere woningbouwlocaties in Streefkerk, zoals de Klimaatdijk, niet voorzien in de door de koopstarters gewenste grondgebonden rijwoningen.

7.2. In het initiatiefdocument is vermeld dat de woningmarkt voor jongeren die in Streefkerk willen blijven wonen en die aangewezen zijn op de goedkope koopsector zeer beperkt is, waardoor jongeren noodgedwongen vertrekken uit de kern. Daarom dienen volgens het initiatiefdocument de woningen, die in Streefkerk gebouwd zullen worden, bereikbaar te zijn voor zo veel mogelijk jongeren die in Streefkerk willen blijven wonen. Ook is in het initiatiefdocument vermeld dat in Streefkerk een intiatiefgroep van starters op de woningmarkt is opgestaan met als doel in hun dorp een CPO-project van de grond te krijgen. De raad heeft daarop volgens het initiatiefdocument het college van burgemeester en wethouders verzocht om CPO-initiatieven positief tegemoet te treden en voor ieder initiatief de mogelijkheden serieus te onderzoeken. In het initiatiefdocument is vervolgens als doelstelling geformuleerd de realisatie van betaalbare starterswoningen in Streefkerk mogelijk te maken door middel van CPO op een geschikte locatie en op basis van een haalbaar plan. Verder is vermeld dat op de locatie Timmerfabriek 6 koopwoningen beschikbaar zijn voor starters, maar dat de prijs van deze woningen (€ 189.950 V.O.N.) boven de prijs van woningen op basis van een CPO-initiatief voor starters (tussen de € 150.000 en € 175.000) ligt.

7.3. Met het plan heeft de raad beoogd CPO-woningen voor koopstarters mogelijk te maken. Daargelaten de vraag of de doelgroep koopstarters geheel overeenstemt met de in het initiatiefdocument geformuleerde uitgangspunten, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan geen regels mag bevatten, inhoudende een verbod op het gebruik van de woningen door personen buiten de in het initiatiefdocument genoemde doelgroep, omdat dit zou leiden tot een niet ruimtelijk relevant onderscheid. Voorts heeft de raad aannemelijk gemaakt dat het plan voorziet in woningen waarnaar in de gemeente vraag bestaat, te weten CPO-woningen voor koopstarters. Het feit dat het plan niet in de weg staat aan bewoning van de voorziene woningen door personen buiten de doelgroep raakt niet aan de vraag naar de behoefte aan die woningen, aangezien ook in dat geval de behoefte aan die woningen aanwezig is. Overigens is ter zitting gebleken dat de in het plan voorziene woningen inmiddels zijn verkocht. Het betoog faalt.

Stedenbouwkundige bezwaren

8. [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot een aantasting van de bestaande stedenbouwkundige opzet van het dorpsgebied ten zuiden van de Tiendweg.

In dat kader voeren zij aan dat op de locatie waar voorheen de sloot tegenover hun woningen lag, parkeerplaatsen zullen worden aangelegd, waardoor het karakteristieke slotenpatroon en de voor het gebied kenmerkende noord-zuid georiënteerde zichtlijn, vormgegeven door een singel, worden aangetast. Tevens is dit volgens hen in strijd met de uitgangspunten van de Toekomstvisie Streefkerk, waarin is opgenomen dat bestaande sloten in het openbaar gebied beter zichtbaar moeten worden gemaakt.

Verder doet het plan volgens hen afbreuk aan de ruime opzet van het gebied. Daarbij wijzen zij erop dat de bestaande woonbebouwing is opgericht in 2 fasen en dat de afstand tussen de gevels van de woningen van fase 1 en fase 2 46 meter bedraagt. De afstand tussen hun woningen (fase 2) en de in het plan tegenover hun woningen voorziene woningbouw (fase 3) bedraagt volgens [appellant] en anderen echter slechts 28 meter. [appellant] en anderen hebben er hierbij op gewezen dat in de plantoelichting is vermeld dat het voor de hand ligt om de bestaande stedenbouwkundige opzet van het gebied één op één voor de locatie Kooikerspad over te nemen.

8.1. Aan de gronden van het plangebied waar woningbouw is voorzien is de bestemming "Woongebied" toegekend.

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt: "De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het wonen met daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;

b. waterhuishoudkundige voorzieningen;

c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, groen, water, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen (waaronder (ontsluitings)wegen) en parkeervoorzieningen."

Lid 4.2 luidt: "Op deze gronden mogen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;

[…];

g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) van het hoofdgebouw gebouwd;

[…]."

8.2. In paragraaf 3.1 van de plantoelichting is vermeld dat het totale gebied Kooikerspad veel groter is dan komende jaren noodzakelijk wordt geacht voor de woningbouw in Streefkerk. Om te bezien of een deel van de locatie geschikt is voor een CPO-project, is volgens de plantoelichting een schetsverkaveling van het grotere gebied gemaakt om een zorgvuldige inpassing, rekening houdend met nog onzekere toekomstige mogelijkheden, te maken. Het voorliggende plan ziet volgens de plantoelichting op een klein deel van dat gebied.

In paragraaf 3.2 van de plantoelichting is over het totale gebied van het Kooikerspad vermeld dat de noord-zuid lopende groene assen een belangrijk kenmerk van het hele gebied vormen. Dit zijn deels de vensters naar buiten, maar ook de zichtlijnen op onder meer de oude dorpskerk. In het woongebied zijn de assen als singels vormgegeven, daarbuiten zijn het nog de bestaande agrarische sloten en de (wind)singels langs sport en recreatie. De oude agrarische verkaveling leeft volgens de plantoelichting op deze wijze voort in het dorpsgebied. De overgang naar de open polder is verder vormgegeven met veel water, een brede wetering en losse bebouwing. Het woongebied, zeker het zuidelijke deel, is ruim van opzet. De plantoelichting vermeldt vervolgens dat het voor de hand ligt om bovenstaande kenmerken één op één over te nemen voor de locatie Kooikerspad. Op die wijze ontstaat volgens de plantoelichting een samenhangend gebied met goede en logische verbindingen naar omliggende woon-, groen- en recreatiegebieden. Binnen die opzet is volgens de plantoelichting ruimte te vinden voor een CPO-project.

In paragraaf 3.4 is een nadere onderbouwing gegeven voor de locatie van het met het plan mogelijk gemaakte CPO-project. Vermeld is dat de situatie met de CPO-woningen en de twee vrije kavels alsmede de natuurinvulling ten westen van het plangebied een zorgvuldig afgeronde dorpsrand opleveren en dat door beperkte aanpassing van het profiel de wat krappe parkeersituatie wordt verbeterd.

8.3. Voor zover [appellant] en anderen hebben aangevoerd dat de raad in het plan niet één op één de bestaande stedenbouwkundige opzet van het dorpsgebied ten zuiden van de Tiendweg heeft overgenomen, heeft de raad in het verweerschrift toegelicht dat oorspronkelijk was beoogd om in het gebied Kooikerspad de bouw van 21 woningen mogelijk te maken, waarbij de bestaande stedenbouwkundige opzet zou worden overgenomen. Vanwege de beperkte marktvraag is ervoor gekozen om slechts een klein deel van het gebied Kooikerspad te bestemmen voor grondgebonden rijwoningen ten behoeve van een CPO-project, aangezien daaraan wel behoefte bestond. Omdat de oorspronkelijke opzet van het plan aldus is gewijzigd, heeft de raad de westelijke achterlijn vastgelegd op de locatie waar deze in het plan is gesitueerd. Daarbij heeft de raad rekening willen houden met de wens van de provincie om de inbreuk op de open groenzone tussen de Dotterbloem en de sportvelden zoveel mogelijk te voorkomen. De raad heeft hierbij opgemerkt dat bij een opzet waarbij de gedempte sloot zou zijn behouden, de woningbouwblokken 10 à 12 m westelijker zouden zijn komen te liggen, hetgeen tot een onaanvaardbare inbreuk op de openheid van de open groenzone zou hebben geleid, aldus de raad. De Afdeling acht dit niet onredelijk.

Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat de kenmerkende noord-zuid georiënteerde zichtlijn wordt aangetast, heeft de raad toegelicht dat bij de stedenbouwkundige verkaveling is gekeken naar de bestaande karakteristieke lijnen en de opzet van de bestaande wijk ten oosten van het plangebied. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat de noord-zuid georiënteerde zichtlijn ter plaatse van de Dotterbloem, die eerder werd geaccentueerd door de sloot, door de voorziene situering van de bebouwing en de openbare ruimte zal worden geaccentueerd en dat, om dat patroon extra goed zichtbaar te houden, de sloot tussen de bestaande vrijstaande woning ten zuidoosten van het plangebied en de voorziene vrije kavels in stand zal worden gehouden, waardoor het zicht vanaf het buitengebied ten zuiden van het plangebied tot aan de begraafplaats behouden blijft. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat geparkeerde auto’s de zichtlijn zullen aantasten, heeft de raad erop gewezen dat gelet op de breedte van de Dotterbloem en de hoogte van personenauto’s, langs en over de auto’s kan worden gekeken. Dit komt de Afdeling niet onaannemelijk voor. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige aantasting van de noord-zuid georiënteerde zichtlijn en evenmin leidt tot strijd met de uitgangspunten opgenomen in de Toekomstvisie Streefkerk.

Ten aanzien van het standpunt van [appellant] en anderen dat door het plan de ruime opzet van het dorpsgebied verloren zal gaan, stelt de Afdeling vast dat de kortste afstand tussen de in het plan voorziene woningbouw en de bestaande woningen ten oosten van het plangebied 28 m bedraagt. Gelet op deze afstand heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ruime opzet van het dorpsgebied niet op onaanvaardbare wijze is aangetast.

8.4. Gelet op het vorenstaande heeft de raad de gekozen opzet vanuit stedenbouwkundig oogpunt in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten en heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het één op één overnemen van de bestaande stedenbouwkundige opzet ten zuiden van de Tiendweg. Het betoog faalt.

Alternatieven

9. [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor een alternatieve locatie. Volgens [appellant] en anderen vormen de CPO-woningen - en niet de vrije kavels - de aanleiding voor het plan. Omdat het plan voorziet in minder CPO-woningen dan vooraf is beoogd, zijn [appellant] en anderen van mening dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of deze CPO-woningen zonder vrije kavels op een andere locatie binnen Streefkerk kunnen worden opgericht. Daarbij wijzen [appellant] en anderen erop dat door andere bouwprojecten binnen Streefkerk wordt voorzien in de behoefte aan vrije kavels.

Verder is de raad volgens hen ten onrechte niet ingegaan op een door hen voorgesteld alternatief om het CPO-project te realiseren in een bestaand pand in Streefkerk.

9.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

9.2. In paragraaf 3.1 van de plantoelichting is uiteengezet waarom gekozen is voor de huidige locatie. Vermeld is dat in Streefkerk één nieuwbouwproject in de verkoop is, de locatie Timmerfabriek. Dit project voorziet volgens de plantoelichting in een beperkt aantal goedkopere rijwoningen en biedt geen ruimte voor CPO-woningen of vrije kavels. Dit hangt volgens de plantoelichting samen met de eigendomssituatie en de hoge kosten van de herontwikkeling van het gebied, waarin ook betaalbare huurwoningen voor ouderen worden gerealiseerd. Verder is vermeld dat er in Streefkerk geen locaties zijn die voor een herontwikkeling naar woningbouw in aanmerking komen en dat Streefkerk al jarenlang over een potentiële nieuwbouwlocatie beschikt tussen de meest recente dorpsuitbreiding van rond de eeuwwisseling en de sportterreinen en volkstuinen, in de vorm van het Kooikerspad. Deze locatie ligt aan de zuidzijde van het dorp, is in de structuurvisie aangewezen als gebied voor dorpsuitbreiding en lag tot voor kort binnen de rode contour.

9.3. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat de raad niet heeft bezien of de CPO-woningen zonder vrije kavels op een andere locatie binnen Streefkerk kunnen worden opgericht, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat door het realiseren van twee vrije kavels in het plangebied naast het CPO-project, de grond onder het CPO-project voor een aantrekkelijke prijs verkocht kon worden en hierdoor voldaan kan worden aan de ambitie om CPO-woningen mogelijk te maken. Het mogelijk maken van CPO-woningen zonder die vrije kavels is financieel gezien volgens de raad geen optie. De kosten voor onder andere het bouwrijp maken zouden dan gedragen moeten worden door de CPO-vereniging. De prijs van de bouwgrond zal dan significant hoger uitvallen, waardoor het plan niet meer realiseerbaar is, aldus de raad. De raad heeft verder toegelicht dat het merendeel van de beschikbare bouwgrond in Streefkerk niet in eigendom is van de gemeente en dat bij de overige grondeigenaren geen behoefte bestond om op hun gronden een CPO-project mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld op de locatie Timmerfabriek. De raad is daarom teruggevallen op een deel van het Kooikerspad dat in eigendom is van de gemeente. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat de locatie Kooikerspad in de Toekomstvisie is aangewezen als de locatie alwaar op termijn een nieuwbouwwijk wordt ontwikkeld. De voorziene ontwikkeling valt hierbinnen.

Voor zover [appellant] en anderen hebben gesteld dat de raad niet heeft bezien of het CPO-project in bestaande bebouwing binnen de gemeente kan worden gerealiseerd, heeft de raad toegelicht dat de gemeente niet beschikt over eigen panden in Streefkerk die voor bewoning geschikt kunnen worden gemaakt. Verder wijst de raad er in dat kader op dat de koopstarters in Streefkerk behoefte hebben aan grondgebonden rijwoningen en dat het bij ombouwen van een bestaand pand vrijwel altijd gaat om appartementen, waaraan geen behoefte bestaat.

9.4. Gelet op deze motivering ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de voor- en nadelen van alternatieve locaties voor CPO-woningen onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken. De raad heeft de locatie Kooikerspad in redelijkheid kunnen verkiezen boven de andere genoemde locaties. Het betoog faalt.

Maatschappelijk draagvlak

10. [appellant] en anderen voeren aan dat onder omwonenden voor het plan geen draagvlak bestaat.

10.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1702) betekent de omstandigheid dat, naar [appellant] en anderen stellen, voor het plan geen maatschappelijk draagvlak bestaat, niet dat het plan niet overeenstemt met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.

Gelijkheidsbeginsel

11. [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat potentiële starters voor woningen van dit type en deze prijsklasse normaliter vanwege hun inkomen en leeftijd geen starterslening krijgen van de gemeente, terwijl voor de starters voor de in het plan voorziene woningen geen inkomenstoets of leeftijdsgrens geldt.

11.1. De Afdeling stelt vast dat de door [appellant] en anderen genoemde aspecten niet door het plan worden geregeld. Reeds hierom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld. Het betoog faalt.

Financiële uitvoerbaarheid

12. [appellant] en anderen betwijfelen of het plan financieel uitvoerbaar is. In dat kader wijzen zij erop dat de sloot tegenover hun woningen is gedempt en de raad als gevolg daarvan ter compensatie moet voorzien in extra waterberging. [appellant] en anderen stellen dat deze handelingen leiden tot onnodige kosten.

12.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

Voor zover [appellant] en anderen twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan vanwege de demping van de sloot tegenover hun woningen, stelt de Afdeling vast dat ten tijde van de vaststelling van het plan de genoemde sloot reeds was gedempt. De demping van de sloot ziet dan ook niet op de uitvoerbaarheid van dit plan. Verder is in paragraaf 6.1 van de plantoelichting vermeld dat de gemeente volledig eigenaar is van de gronden van het plangebied en heeft de raad in het verweerschrift toegelicht dat de kosten die de gemeente heeft gemaakt bij de aankoop van de betrokken gronden alsmede de kosten van het bouw- en woonrijp maken van de gronden, zijn verdisconteerd in de uitgifteprijs. In het kader van die gronduitgifte zijn het kostenverhaal, het tijdvak, de locatie-eisen en de woningbouwcategorieën volgens de raad verzekerd.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd. Het betoog faalt.

Herhaling zienswijze

13. Voor zover [appellant] en anderen met betrekking tot de overige beroepsgronden in het beroepschrift verzoeken de inhoud van hun zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in zienswijzenota, behorende bij het bestreden besluit, is ingegaan op hun zienswijze. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze onjuist zou zijn.

Relativiteitsvereiste

14. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond niet slaagt, behoeft het betoog van de raad dat het relativiteitsvereiste aan de vernietiging van dat besluit in de weg staat geen bespreking en heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.

Conclusie

15. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Kuipers
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017

271-817.