Uitspraak 201508349/1/A2


Volledige tekst

201508349/1/A2.
Datum uitspraak: 8 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Neede, gemeente Berkelland,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2015 in zaak nr. 15/1963 in het geding tussen:

[appellant]

en

Raad voor Rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2014, kenmerk [.......], heeft de raad een aan [appellant] verleende toevoeging voor rechtsbijstand ingetrokken en de aan zijn voormalig rechtsbijstandverlener betaalde vergoeding, verminderd met de door hem betaalde eigen bijdrage, ten bedrage van € 259,90 van [appellant] gevorderd.

Bij besluit van 10 juli 2014, kenmerk [.......], heeft de raad een aan [appellant] verleende toevoeging voor rechtsbijstand ingetrokken en de aan zijn voormalig rechtsbijstandverlener betaalde vergoeding, verminderd met de door hem betaalde eigen bijdrage, ten bedrage van € 355,54 van [appellant] gevorderd.

Bij besluit van 11 september 2014 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2016, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.

Overwegingen

De voorgaande procedure

1. Bij besluit van 26 juli 2011, kenmerk [.......], heeft de raad aan [appellant] een toevoeging voor rechtsbijstand verleend voor het voeren van een familierechtelijke procedure.

Bij een formulier Aanvraag Toevoeging, dat op 14 juni 2011 door [appellant] en op 28 juni 2011 door advocaat mr. Marjanovic van Nolet Advocaten is ondertekend, heeft [appellant] een toevoeging voor rechtsbijstand gevraagd voor een procedure als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van strafvordering (hierna: artikel-12 procedure). Volgens een daarop geplaatst stempel heeft de raad dit formulier op 29 juni 2011 ontvangen. De raad heeft bij besluit van 26 juli 2011 met kenmerk [….…] en verzenddatum 28 juli 2011 aan [appellant] een toevoeging voor rechtsbijstand verleend. Bovenaan dat besluit is vermeld: ‘Straf Toevoeging’. Op de bijlage bij dat besluit is als aanvrager [appellant] en als rechtsbijstandverlener mr. Marjanovic van Nolet Advocaten vermeld, alsook dat [appellant] een eigen bijdrage van € 757,00 dient te betalen. [appellant] heeft bij brief van 30 juli 2011, blijkens een daarop aangebracht stempel door de raad ontvangen op 2 augustus 2011, de raad verzocht hem in aanmerking te laten komen voor de anticumulatieregeling en "dienovereenkomstig mijn eigen bijdrage betreffende de Sv 12 procedure aan te willen passen." Bovenaan die brief is vermeld: "Toevoegingsnummer [.......]". Het in die brief vermelde adres van [appellant] komt overeen met het adres dat op het besluit van 26 juli 2011 met kenmerk [.......] is vermeld. De raad heeft het verzoek ingewilligd bij besluit van 5 augustus 2011 met kenmerk [.......] en de vermelding "Mutatie Straf Toevoeging". In dat besluit is verwezen naar het bijgevoegde overzicht ‘Persoons- en zaakkenmerken" met kenmerk [.......], waarin is vermeld dat de aanvrager [appellant] en de rechtsbijstandverlener mr. Marjanovic van Nolet Advocaten is, alsook achter ‘eigen bijdrage’ "€ 378,50 (=50% van de reeds eerder opgelegde eigen bijdrage)".

De raad heeft aan het besluit op bezwaar van 11 september 2014 ten grondslag gelegd dat de verleende toevoegingen waren gebaseerd op aangegeven inkomen over het peiljaar 2009. Daarom heeft een wettelijke inkomenscontrole op basis van definitieve inkomensgegevens plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat het inkomen van [appellant] voor het peiljaar 2009 hoger is vastgesteld en dat [appellant] op basis van dat vastgestelde inkomen in 2011 geen recht had op toevoegingen voor rechtsbijstand.

De rechtbank heeft het standpunt van de raad gevolgd.

Relevante wetgeving

2. Ingevolge artikel 34a, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wbr) is het inkomen van de rechtzoekende het inkomensgegeven in het peiljaar. Voor zover van de rechtzoekende geen inkomensgegeven beschikbaar is, wordt onder inkomen verstaan het bedrag dat in het peiljaar het inkomen zo goed mogelijk benadert, dan wel het door de raad op grond van door de rechtzoekende overgelegde gegevens vastgestelde bedrag aan inkomen. Indien een inkomensgegeven over het peiljaar beschikbaar is dat afwijkt van het eerder toegepaste inkomensgegeven of het bedrag, bedoeld in de tweede volzin, en dat gevolg heeft voor het al dan niet verlenen van een toevoeging of de hoogte van de door de rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage, neemt de raad ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerdere genomen besluit.

Ingevolge het tweede lid is de rechtzoekende, indien hij op grond van het ambtshalve besluit van de raad, bedoeld in het eerste lid, een hogere eigen bijdrage verschuldigd is, hetgeen hij meer moet betalen verschuldigd aan de raad. Artikel 34f is van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 34f, eerste lid, is de rechtzoekende het bedrag dat in het kader van de verlening van rechtsbijstand door de raad is betaald aan de rechtsbijstandverlener verschuldigd aan de raad, indien de rechtzoekende geen recht heeft op de verlening van rechtsbijstand.

Ingevolge het tweede lid vordert de raad het bedrag, bedoeld in het eerste lid, van de rechtzoekende, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten.

Behandeling van het hoger beroep

3. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank hem geen fair trial heeft geboden, omdat de zitting is doorgegaan terwijl hij de rechtbank bij brief heeft bericht de zitting wegens ziekte niet bij te kunnen wonen, faalt.

De rechtbank heeft [appellant] bij brief van 21 juli 2015 meegedeeld dat zijn beroep op de zitting van 17 augustus 2015 om 9.00 uur zal worden behandeld. Het stond [appellant] vrij niet op deze zitting te verschijnen. [appellant] heeft de rechtbank bij brief van 12 augustus 2015 meegedeeld dat hij wegens ziekte niet op de zitting van 17 augustus 2015 zal verschijnen. In die brief heeft van der Stadt de rechtbank niet gevraagd de behandeling van het beroep ter zitting om deze reden uit te stellen. Reeds hierom hoefde de rechtbank in die brief geen aanleiding te zien de behandeling van het beroep ter zitting uit te stellen, ook al wist zij dat [appellant] verhinderd was de zitting van 17 augustus 2015 bij te wonen. Dit betekent niet dat de rechtbank [appellant] geen fair trial heeft geboden.

4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de aan hem verleende toevoegingen voor rechtsbijstand in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel zijn ingetrokken. Hij voert aan dat hij uit het besluit tot toevoeging [.......] en de daarbij gevoegde twee bijlagen niet hoefde te begrijpen dat de raad jaren later een hercontrole zou uitvoeren en op basis daarvan de toevoeging kon intrekken. Hij voert aan dat op toevoeging [.......] onder het kopje ‘inkomen en vermogen’ achter ‘status’ stond: ‘aangegeven’. Daarbij voert hij aan dat in de bij die toevoeging gevoegde bijlage 1 is vermeld dat indien de definitieve aanslag afwijkt van de gegevens die aan die toevoeging ten grondslag zijn gelegd hij de raad kan verzoeken om herziening van de toevoeging. Daarbij voert hij verder aan dat in bijgevoegde bijlage 2 onder ‘status van inkomen en vermogen’ is vermeld dat indien de raad op basis van het aangegeven inkomen en vermogen (status A) of bij status O een voorlopige beslissing heeft genomen, de raad na enige tijd een nieuwe beslissing neemt op basis van het inmiddels vastgestelde inkomen en vermogen. [appellant] stelt dat nu op de toevoeging geen status A of status O was vermeld, hij geen rekening hoefde te houden met een herberekening.

[appellant] voert verder aan dat hij in 2011 geen besluit tot toevoeging met als kenmerk [.......] heeft ontvangen en dat de raad een dergelijk besluit tot op heden ook niet heeft overgelegd. Daarbij voert hij aan dat hij nooit rechtsbijstand heeft ontvangen van mr. Marjanovic, die als rechtsbijstandverlener op het besluit van 10 juli 2014, kenmerk [.......], is vermeld. Volgens [appellant] kan de raad daarom ook geen aan mr. Marjanovic betaalde vergoedingen van hem vorderen.

4.1. [appellant] heeft in hoger beroep enkele brieven van zijn toenmalige advocaat mr. Knoester over het verloop van de artikel-12 procedure overgelegd. Daarin is onder meer vermeld dat kantoorgenoot mr. Van der Hut zijn zaak bij het gerechtshof Amsterdam heeft bepleit. Volgens het gebruikte briefpapier werkten mr. Knoester en mr. Marjanovic toentertijd beiden bij Nolet Advocaten. Uit deze brieven volgt dat [appellant] in de artikel-12 procedure door een advocaat is bijgestaan.

Ter zitting heeft [appellant] bevestigd dat hij een brief van de raad met kenmerk [.......] en verzenddatum 28 juli 2011 in 2011 heeft ontvangen, maar ontkend dat dit het besluit van de raad op zijn aanvraag om een toevoeging in de artikel-12 procedure is. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat deze brief er anders uitziet dan het besluit om toevoeging van 26 juli 2011 met kenmerk [.......] en dat hij daarom meent dat de brief met kenmerk [.......] en verzenddatum 28 juli 2011 niet het besluit van de raad op zijn aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand in de artikel-12 procedure is. Daaraan heeft hij toegevoegd dat zijn advocaat hem toentertijd wel heeft meegedeeld dat die toevoeging was verleend. Dit is ook vermeld in de brief van mr. Knoester aan Van de Stadt van 5 augustus 2011 in het dossier.

In de brief van de raad met kenmerk [.......] en verzenddatum 28 juli 2011 is vermeld dat de advocaat van [appellant] namens hem een aanvraag om toevoeging heeft ingediend en dat de raad hierop positief heeft beslist. Bovenaan de brief is vermeld: ‘Straf Toevoeging’. Onderaan de brief is een bezwaarclausule opgenomen. In de bijlage bij de brief is vermeld: ‘Datum afgifte 26-07-2011’.

Uit het voorgaande volgt dat de raad bij besluit van 26 juli 2011 met kenmerk [.......] en verzenddatum 28 juli 2011 aan [appellant] de door hem aangevraagde toevoeging voor rechtsbijstand voor de artikel-12 procedure heeft verleend en dat [appellant] dit besluit in 2011 heeft ontvangen.

4.2. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, heeft [appellant] niet bestreden, ook niet in hoger beroep, dat de verlening van de toevoegingen bij de besluiten van 26 juli 2011 was gebaseerd op niet definitieve inkomensgegevens, dat uit de nadien gebleken definitieve inkomensgegevens over het peiljaar 2009 is gebleken dat zijn inkomen de wettelijke grens voor gesubsidieerde rechtsbijstand genoemd in artikel 34, eerste lid, van de Wrb overschreed en dat hij, achteraf bezien, geen recht had op de in 2011 verleende toevoegingen. In artikel 34a, eerste lid, van de Wrb is bepaald dat de raad in dat geval ambtshalve nieuwe besluiten neemt die in de plaats komen van de eerder genomen besluiten op de aanvragen om toevoegingen. Deze nieuwe besluiten kunnen alleen inhouden dat [appellant], achteraf bezien, geen recht had op de toevoegingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand en dat hij de kosten van zijn advocaat alsnog zelf moet betalen. Verder is in artikel 34f, eerste lid, van de Wrb, bepaald dat een rechtzoekende, zoals [appellant], tevens de vergoeding die de raad aan zijn advocaat heeft betaald, aan de raad moet betalen. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad op goede gronden bij de besluiten van 10 juli 2014 heeft beslist dat [appellant] met terugwerkende kracht geen recht heeft op de in 2011 verleende toevoegingen voor rechtsbijstand en dat Van de Stadt de bedragen van de door de raad aan zijn advocaat betaalde vergoedingen aan de raad moet betalen. Het voorgaande betekent tevens dat de besluiten van 10 juli 2014 niet in strijd met de rechtszekerheid zijn genomen.

De rechtbank heeft ook met juistheid overwogen dat [appellant] aan de besluiten van 26 juli 2011 niet een in rechte te honoreren vertrouwen mocht ontlenen dat de raad geen hercontrole zou uitoefenen en op grond daarvan zou kunnen besluiten dat hij achteraf bezien geen recht had op toevoegingen voor rechtsbijstand. [appellant] wist of kon weten dat de raad de besluiten van 26 juli 2011 op basis van zijn belastingaangifte over 2009 heeft genomen. In de besluiten is dat vermeld met de aanduiding ‘aangegeven’. Hoewel daarachter geen ‘A’ is vermeld, kon en moest [appellant] uit de door hem in hoger beroep overgelegde bijlagen begrijpen dat de raad op basis van zijn definitief vastgestelde inkomen over 2009 een hercontrole zou uitvoeren en zo nodig nieuwe besluiten zou nemen. Het betoog van [appellant] dat hij bij het besluit van 26 juli 2011 met kenmerk [.......] geen bijlagen heeft ontvangen, kan niet tot een ander oordeel leiden. In dat besluit is naar een bijgevoegde losse bijlage verwezen. Indien deze bijlage niet bij dat besluit was gevoegd, dan had het op de weg van [appellant] gelegen om die bijlage alsnog bij de raad op te vragen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. Kramer w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016

507.