Uitspraak 201407559/1/A2


Volledige tekst

201407559/1/A2.
Datum uitspraak: 25 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Beek (Limburg),

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 juli 2014 in zaak nr. 11/1027 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2004 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat [appellant] een vergoeding van € 1.380,00 voor de kosten van isolerende voorzieningen in de woning aan de [locatie] te Beek (hierna: de woning) en € 500,00 voor de kosten van een akoestisch rapport toegekend.

Bij besluit van 12 mei 2011 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deel gegrond verklaard, dat besluit, voor zover het op de vergoeding voor de kosten van isolerende voorzieningen in de woning ziet, ingetrokken en [appellant] een vergoeding van € 2.432,00 voor die kosten toegekend, inclusief de kosten van een akoestisch rapport.

Bij uitspraak van 31 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en ing. Q.M.L.M. Roomans, werkzaam bij K+ Adviesgroep, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.E. Hodselmans en ir. P.S.J. Flapper, beiden werkzaam bij Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Volgens artikel 17, eerste lid, van het Besluit tot wijziging van de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht, alsmede vaststelling van de geluidszones kunnen eigenaren/bewoners die in de periode tussen 1 oktober 1998 en 12 mei 2000 in eigen beheer en voor eigen rekening geluidsisolerende voorzieningen hebben aangebracht aan hun woning, en die thans nog woonachtig zijn op dit adres, verzoeken om vergoeding van de gemaakte kosten.

Volgens het tweede lid dienen, om een vergoeding te ontvangen voor aangebrachte voorzieningen, de voorzieningen aantoonbaar tot doel te hebben de geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door vliegbewegingen van en naar Maastricht Aachen Airport, terug te brengen tot aan de Luchtvaartwet ontleende wettelijke norm voor geluidbelasting.

Volgens het derde lid dient ter onderbouwing van de deugdelijkheid van de voorzieningen waarvoor een vergoeding wordt gevraagd een akoestisch rapport overgelegd te worden waaruit blijkt dat met de voorzieningen een binnenniveau wordt bereikt op het moment van aanbrengen van de voorzieningen.

2. [appellant] is eigenaar van de woning. De staatssecretaris heeft aan het besluit van 12 mei 2011 onder meer ten grondslag gelegd dat een deel van de door [appellant] in de woning aangebrachte isolerende voorzieningen onvoldoende geluidwerend is en dat de kosten van die voorzieningen daarom niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op de adviezen van Nibag B.V. en zich op het standpunt gesteld dat de rapporten van K+ Adviesgroep niet aan de conclusies van die adviezen afdoen.

3. De rechtbank heeft krachtens artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) tot deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek.

In een verslag van 24 september 2013 heeft de StAB uiteengezet dat de woning op grond van de berekeningen van Nibag niet aan de benodigde geluidwering voor verblijfsruimten voldoet, dat die berekeningen een realistischer beeld geven van de tijdens de bouw van de woning aangebrachte geluidwering dan de berekeningen van K+ Adviesgroep en dat het verschil in rekenresultaten is veroorzaakt doordat in de rapportages van de deskundigen niet van eenzelfde opbouw van gevel en dak is uitgegaan. Voorts is in het verslag vermeld dat het aanbrengen van een verend dakpakket cruciaal was voor het realiseren van de vereiste geluidwering, dat een zoldervloer onder bepaalde voorwaarden een gelijkwaardig alternatief voor een verend dakpakket zou kunnen zijn, dat op basis van de pandopname in 2001 moet worden vastgesteld dat ten tijde van de bouw van de woning geen gelijkwaardig alternatief is gerealiseerd, dat de dikte van de binnenmuren van de nevenvertrekken in dit geval niet van invloed is op de totale geluidsisolatie en dat de geluidstransmissie via de nevenwegen niet van invloed is op het kunnen voldoen aan de eis in de geluidgevoelige vertrekken van de woning. Verder is in het verslag vermeld dat geen duidelijkheid bestaat over de werkelijk aangebrachte voorzieningen ter plaatse van het dak en de wangen van de dakkapellen, dat destructief onderzoek zou kunnen worden gedaan om die duidelijkheid te verkrijgen, dat daarna door een bouwakoestisch deskundige visueel kan worden vastgesteld welke materialen zijn aangebracht en dat op basis daarvan de geluidsberekeningen opnieuw kunnen worden uitgevoerd.

In een aanvullend verslag van 15 januari 2014 heeft de StAB uiteengezet dat de reacties van partijen op het verslag van 24 september 2013 haar geen aanleiding hebben gegeven om de conclusie van dat verslag te herzien. Voorts is in dit aanvullend verslag met betrekking tot het nut van een alsnog uit te voeren geluidmeting vermeld dat op basis van een dergelijke meting slechts antwoord kan worden gegeven op de vraag of de slaapkamers aan de gedurende de peilperiode geldende eisen voor geluidsisolatie voldeden, indien het resultaat van die meting negatief is, dat wil zeggen indien uit de meting blijkt dat niet aan de eisen voor geluidsisolatie wordt voldaan. Indien uit de meting blijkt dat thans wordt voldaan aan de vereiste karakteristieke geluidwering van 37 dB(a), zegt dat niets over de ten tijde van de bouw van de woning aangebrachte geluidswering, aldus de StAB.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op het verslag van de StAB van 24 september 2013, de staatssecretaris terecht het standpunt heeft ingenomen dat de kosten van de in de slaapkamers van de woning aangebrachte voorzieningen en de plafonds/dakpakketten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat in de peilperiode niet aan de wettelijke normen voor geluidwerende voorzieningen was voldaan. Daartoe voert hij aan dat hij de juistheid van de berekeningen van Nibag in twijfel trekt en dat, gelet op de resultaten van het door K+ Adviesgroep verrichte onderzoek, aan de wettelijke normen voor geluidwerende voorzieningen was voldaan. Voorts voert hij aan dat ten onrechte geen geluidsmeting ter plaatse heeft plaatsgevonden.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 juli 2014 in zaak nr. 201304996/1/A2), mag een rechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders, indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.

4.2. [appellant] heeft kritische kanttekeningen geplaatst bij de conclusie van de StAB dat de woning op grond van de berekeningen van Nibag niet aan de benodigde geluidwering voor verblijfsruimten voldoet en dat die berekeningen een realistischer beeld geven van de tijdens de bouw van de woning aangebrachte geluidwering dan de berekeningen van

K+ Adviesgroep. In deze kanttekeningen is echter geen grond te vinden voor het oordeel dat het verslag van 24 september 2013, gelezen in samenhang met het aanvullend verslag van 15 januari 2014, zodanige gebreken bevat, dat de rechtbank dit niet aan haar oordeel ten grondslag had mogen leggen. In het aanvullend verslag is voorts inzichtelijk gemaakt dat en waarom een geluidsmeting ter plaatse niet had kunnen dienen voor het bewijs van de stelling van [appellant] dat in de peilperiode aan de wettelijke normen voor geluidwerende voorzieningen was voldaan. Derhalve is een geluidsmeting niet ten onrechte achterwege gelaten.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op een rapport van K+ Adviesgroep van 23 oktober 2013, de dikte van de binnenmuren van de nevenvertrekken niet van invloed is op de totale geluidsisolatie. Daartoe voert hij aan dat, gelet op een rapport van Xella van 28 juli 2009, het verschil maakt of de binnenmuren 10 dan wel 20 cm dik zijn.

5.1. In het betoog van [appellant] is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de dikte van de binnenmuren niet van invloed is op de totale geluidsisolatie. Daarbij is van belang dat de conclusie van K+ Adviesgroep door de StAB is onderschreven.

Het betoog faalt.

6. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank nauwelijks is ingegaan op het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat hij, met verwijzing naar twee andere gevallen, heeft gedaan.

6.1. Uit de overwegingen van de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank daarin heeft gemotiveerd dat en waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. In het betoog van [appellant] is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de beide andere gevallen een vergoeding is toegekend voor aangebrachte voorzieningen die niet aan de wettelijke normen voor geluidswerende voorzieningen voldeden.

Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Hazen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015

452.