Uitspraak 201408713/1/V3


Volledige tekst

201408713/1/V3.
Datum uitspraak: 23 januari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 oktober 2014 in zaak nr. 14/22289 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2014 is de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden (hierna: het verlengingsbesluit). Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2014, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De vreemdeling heeft geen grieven gericht tegen de overwegingen 1.3.1 tot en met 1.3.3 van de aangevallen uitspraak. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat het verlengingsbesluit voldoet aan het bepaalde in artikel 59, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat uit het verlengingsbesluit volgt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt, dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast, dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.

2. De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van heden in zaak nr. 201408655/1/V3 (aangehecht ter voorlichting van partijen) beantwoord. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vloeit uit de overwegingen van die uitspraak, waaraan de grief niet afdoet, voort dat de grief niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Van Laar
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015

551.