Uitspraak 201404190/1/A1 en 201404190/2/A1


Volledige tekst

201404190/1/A1 en 201404190/2/A1.
Datum uitspraak: 18 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Bentveld, gemeente Zandvoort,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 8 april 2014 in zaken nrs. 14/722 en 14/1133 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2013 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van een woning op het perceel [locatie] te Bentveld.

Bij besluit van 2 januari 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 april 2014 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Hij heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 juli 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, en het college, vertegenwoordigd door T. van der Kleij, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. S.P. Dalmolen, advocaat te Amsterdam.

Overwegingen

1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:

(…)

2o. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,

(…)

Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën van gevallen, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2˚, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 4, van de bij het Bor behorende bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2˚, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.

3. Ingevolge het bestemmingsplan "Bentveld" rust op het perceel de bestemming "Wonen 1 W-1(A), W-1(B), W-1(C)".

Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften zijn, voor zover thans van belang, de als W-1(A) aangewezen gronden bestemd voor vrijstaande woningen.

Ingevolge het vierde lid, onderdeel d, mag de goothoogte en nokhoogte niet meer bedragen dan 6 respectievelijk 10 m.

Ingevolge het vijfde lid geldt, indien een woning wordt voorzien van een plat dak, in afwijking van het gestelde onder c (lees: d) een maximale bouwhoogte van 6 m.

4. Het bouwplan voorziet in het vervangen van een woning. Het dak van de woning wordt plat afgedekt. Ingevolge artikel 15, vijfde lid, van de planvoorschriften is de maximale toegestane bouwhoogte van een woning met een dergelijk dak 6 m. De hoogte van de woning is evenwel 9,8 m en is daarom met het bestemmingsplan in strijd. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo omgevingsvergunning verleend. Ingevolge dat artikel, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II bij het Bor kan het college omgevingsvergunning verlenen voor een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.

5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2˚, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II bij het Bor. Hij voert daartoe onder verwijzing naar artikel 15, negende lid, van de planvoorschriften, aan dat geen sprake is van een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, nu deze kapconstructie over de gehele lengte en breedte van de woning wordt gerealiseerd.

5.1. Anders dan [appellant] betoogt, kan de voorziene kapconstructie worden aangemerkt als een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II bij het Bor. Een nadere beschrijving van dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding ontbreekt in bijlage II bij het Bor. Voor de door [appellant] voorgestane beperkte uitleg daarvan, die hij baseert op artikel 15, negende lid, van de planvoorschriften, bestaan, daargelaten dat dat artikel geen definitie of beschrijving van het begrip dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw kent, geen aanknopingspunten.

Artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II houdt geen beperking in, in die zin dat het bouwplan betrekking moet hebben op een uitbreiding van een reeds bestaand gebouw. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat voor het oprichten van een nieuwe woning geen omgevingsvergunning kan worden verleend, waarbij voor het gedeelte van het bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12 eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2˚, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II.

Nu het bouwplan mede voorziet in een dakopbouw of andere gelijksoortige uitbreiding, heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet bevoegd is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2˚, van de Wabo gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II bij het Bor omgevingsvergunning te verlenen. Het betoog faalt.

6. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de door het college verrichte belangenafweging onzorgvuldig is. Hij voert daartoe aan dat zijn privacy door de realisering van het bouwplan wordt aangetast.

6.1. Het bestemmingsplan laat de bouw van een woning met een maximale goothoogte van 6 m en een schuin dak met een maximale nokhoogte van 10 m toe. Het dak van de voorziene woning is plat afgedekt. De woning heeft een hoogte van 9,8 m. In het plat afgedekte dak worden dakkapellen geplaatst.

6.2. Uit de ter zitting van de Afdeling getoonde foto's blijkt dat vanuit het raam in één van de dakkapellen van de voorziene woning enig zicht is op het perceel en de woning van [appellant] en dat tussen beide woningen groen is aangebracht. De afstand tussen beide woningen is ongeveer 30 m. Het verlies van privacy dat [appellant] stelt als gevolg van de realisering van het bouwplan te ondervinden, had ook veroorzaakt kunnen worden door de bouw van een in overeenstemming met het bestemmingsplan zijnde woning met een volledig schuin dak met dakkapellen. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college, gelet op de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, het belang van [belanghebbende] bij verlening van de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven de belangen van [appellant]. Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2014

473.