Uitspraak 201210879/1/V2


Volledige tekst

201210879/1/V2.
Datum uitspraak: 27 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[vreemdeling],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 24 oktober 2012 in zaak nr. 12/19040 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 24 oktober 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

2. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst in het kader van het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers.

Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan in afwijking van het eerste lid gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is, indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat.

Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt, indien van het eerste lid wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.

3. De vreemdeling betoogt in het eerste deel van grief II dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris met hetgeen hij bij brieven van 6 augustus 2012 en 10 september 2012 heeft uiteengezet, heeft voldaan aan de in artikel 28, vierde lid, van de Wbtv neergelegde verplichting. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris nog voor de besluitvorming schriftelijk en gemotiveerd had dienen vast te leggen waarom hij gebruik heeft gemaakt van een niet beëdigde tolk.

3.1. De staatssecretaris heeft in beroep, in zijn brieven van 6 augustus 2012 en 10 september 2012, schriftelijk gemotiveerd waarom hij van een niet beëdigde tolk gebruik heeft gemaakt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2013 in zaak nr. 201206667/1/V4 (pdf, 119 kB) (aangehecht ter voorlichting van partijen), moet uiterlijk in het besluit zijn voldaan aan de in artikel 28, vierde lid, van de Wbtv neergelegde verplichting. Nu de staatssecretaris niet tijdig aan die verplichting heeft voldaan, heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten het besluit van 15 mei 2012 te vernietigen. Het eerste deel van grief II slaagt derhalve.

4. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.

5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gezien hetgeen onder 3.1 is overwogen, het beroep tegen het besluit van 15 mei 2012 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.

6. De staatssecretaris heeft bij brieven van 6 augustus 2012 en 10 september 2012 schriftelijk gemotiveerd waarom hij gebruik heeft gemaakt van een niet beëdigde tolk en heeft derhalve toepassing gegeven aan de in artikel 28, vierde lid, van de Wbtv neergelegde verplichting. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 24 oktober 2012 in zaak nr. 12/19040;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 15 mei 2012, kenmerk 1010.29.1328;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013

549.