Uitspraak 201005518/1/H3


Volledige tekst

201005518/1/H3.
Datum uitspraak: 1 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Tilburg,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 april 2010 in de zaken nrs. 09/3740 en 09/4248 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2009 heeft de burgemeester de woning op het adres [locatie] te [plaats] voor een periode van drie maanden gesloten.

Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft de burgemeester, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 april 2010, verzonden op 27 april 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2010, hoger beroep ingesteld.

Bij brief van 21 juni 2010 heeft [wederpartij] een verweerschrift ingediend.

Bij brieven van 4 augustus, 17 augustus, 13 september en 14 september 2010 heeft [wederpartij] nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2010, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. O.P. de Gier, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.M. Molkenboer, advocaat te Tilburg, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet kan de burgemeester besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.

2.2. De rechtbank heeft het besluit van 4 augustus 2009 wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering vernietigd. Daartoe heeft zij overwogen dat de aan de sluiting van de woning op het adres [locatie] ten grondslag gelegde politierapporten geen steun bieden voor de conclusie dat als gevolg van gedragingen in en om deze woning de openbare orde rond de woning werd verstoord. Deze rapporten beschrijven slechts in algemene zin de problematiek met betrekking tot twee zigeunerfamilies in Berkel-Enschot. De in de rapporten vermelde gevallen van overlast zijn niet gekoppeld aan bepaalde data of personen en kunnen derhalve niet worden gerelateerd aan concrete en verifieerbare gedragingen in en om de woning, aldus de rechtbank.

2.3. De burgemeester betoogt dat de rechtbank de sluiting van voormelde woning, gezien de daaraan ten grondslag gelegde documenten, ten onrechte niet gerechtvaardigd heeft geacht. Hij voert daartoe aan dat de gebruikte politierapporten wel degelijk specifieke gegevens ten aanzien van deze woning bevatten. Zo wordt in deze rapporten een overzicht gegeven van de door de politie ontvangen overlastmeldingen met betrekking tot het adres [locatie]. De sluiting van de woning is bovendien mede gebaseerd op klachten van en gesprekken met buurtbewoners, op een proces-verbaal van aangifte en op politiemutaties, die alle betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot het adres [locatie]. Gelet op de aard van de afzonderlijke incidenten, zijn deze niet steeds vastgelegd in op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De desbetreffende incidenten zijn op zichzelf bezien immers wellicht niet ernstig, doch uit de veelheid ervan volgt dat de openbare orde rond de woning werd verstoord, aldus de burgemeester.

2.3.1. In het oorspronkelijke wetsvoorstel inzake de invoeging van artikel 174a in de Gemeentewet (Kamerstukken II 1995/96, 24 699, nr. 2) was de in dat artikel neergelegde sluitingsbevoegdheid, naar ook bevestigd werd in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1995/96, 24 699, nr. 3), uitsluitend voorzien om te kunnen optreden tegen verstoring van de openbare orde als gevolg van drugshandel in een woning. Mede naar aanleiding van de opmerkingen van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is de reikwijdte van het wetsvoorstel bij nota van wijziging (Kamerstukken II 1996/97, 24 699, nr. 6) verruimd tot niet-drugsgerelateerde verstoringen van de openbare orde. In de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel (Kamerstukken II 1996/97, 24 699, nr. 5) is daarover echter opgemerkt dat sluiting van een woning slechts gerechtvaardigd kan zijn bij overlast die wat betreft de risico's voor de omgeving te vergelijken is met drugsoverlast. Het moet gaan om overlast die maatschappelijk onaanvaardbare vormen heeft aangenomen en die niet met andere, minder ingrijpende middelen kan worden bestreden, aldus de nota. Naar de rechtbank terecht heeft overwogen, is bij de totstandkoming van artikel 174a van de Gemeentewet voorts benadrukt dat de wetgever met 'verstoring van de openbare orde' een ernstige bedreiging van de veiligheid en gezondheid van mensen in de directe omgeving van de woning voor ogen heeft gestaan.

2.3.2. In het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 174a van de Gemeentewet, zoals hiervoor beschreven, moet de opvatting van de burgemeester dat op zichzelf niet ernstige incidenten tezamen de sluiting van een woning kunnen rechtvaardigen, worden verworpen. Verstoring van de openbare orde in de zin van artikel 174a van de Gemeentewet kan alleen aanwezig worden geacht bij overlast waardoor de veiligheid en gezondheid van mensen in de omgeving van de woning in ernstige mate wordt bedreigd. Zodanige overlast kan slechts plaatsvinden bij gedragingen die op zichzelf ernstig zijn. Zoals de rechtbank heeft overwogen, moet aan de hand van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk worden gemaakt dat zich in de woning of op het daarbij behorende erf dergelijke gedragingen voordoen en dat als gevolg daarvan de openbare orde rond de woning wordt verstoord. Daarbij is van belang dat, zoals bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake de invoeging van artikel 174a in de Gemeentewet is opgemerkt (Kamerstukken II 1996/97, 24 699, nr. 13, blz. 20), de omstandigheid dat verschillende soorten ernstige overlast zich met grote regelmaat en langdurig voordoen, met zich kan brengen dat de openbare orde wordt verstoord. Ingeval de burgemeester aldus aannemelijk maakt dat vanuit de woning of het bijbehorende erf de openbare orde rond de woning wordt verstoord, is hij ingevolge artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan. Van toepassing van deze bevoegdheid dient de burgemeester echter af te zien indien sluiting van de woning onevenredig zou zijn. In dat verband dient de burgemeester aannemelijk te maken dat de verstoring van de openbare orde niet afdoende kan worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen.

Ter beoordeling staat of de burgemeester met de aan de sluiting van voormelde woning ten grondslag gelegde documenten aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet is voldaan.

2.3.3. De bij het besluit van 4 augustus 2009 gehandhaafde conclusie van de burgemeester dat als gevolg van gedragingen in en rond voormelde woning de openbare orde rond deze woning werd verstoord, is gebaseerd op politierapporten van 9 januari 2008 en 27 april 2009, op in 2008 door de verhuurster van de woning ontvangen klachten van buurtbewoners, op verslagen van gesprekken die de gemeente, de politie en de verhuurster in 2008 met buurtbewoners hebben gevoerd, op een proces-verbaal van aangifte van 18 november 2008 en op verschillende politiemutaties uit 2008 en 2009. Onder de door de burgemeester overgelegde documenten bevinden zich ook politierapporten van augustus 2002 en 15 oktober 2003. De burgemeester heeft deze twee rapporten echter, zoals hij ter zitting heeft doen verklaren, slechts als achtergrondinformatie bij zijn beoordeling betrokken.

2.3.4. De politierapporten van 9 januari 2008 en 27 april 2009 hebben betrekking op overlast in relatie tot voormelde woning en een nabijgelegen woning, waarin destijds eveneens een zigeunerfamilie woonde. In de rapporten worden verschillende overlastgevende gedragingen beschreven, namelijk verkeersonveilig gedrag, parkeeroverlast, geluidsoverlast, bedreigingen, intimidaties, vervuiling, overbewoning, onzedelijk gedrag, mishandelingen, wapenbezit en vermogensdelicten. Deze gedragingen zijn in de rapporten echter slechts als zodanig en in algemene zin gekwalificeerd. Niet is beschreven wie zich wanneer en waar op welke concrete wijze heeft gedragen. Wel is over de periode van 1999 tot en met 2007 vermeld hoeveel overlastmeldingen ten aanzien van het adres [locatie] door de politie zijn ontvangen, doch niet is vermeld wat de afzonderlijke meldingen inhouden en op welke data zij betrekking hebben. Nu voorts de onderliggende meldingen ontbreken, zijn de politierapporten van te algemene strekking om te onderbouwen dat als gevolg van gedragingen in voormelde woning of het bijbehorende erf de openbare orde rond deze woning werd verstoord. Aan de vraag of de in de politierapporten beschreven overlast als ernstig gekwalificeerd zou kunnen worden, komt de Afdeling niet toe.

De klachten, de gespreksverslagen, het proces-verbaal van aangifte en de politiemutaties die de burgemeester heeft gebruikt, bevatten wel gegevens die op de woning op het adres [locatie] zijn toegespitst en wel betrekking hebben op de persoon van degene die de overlast veroorzaakte en de plaats en tijd waarop dat gebeurde. Deze gegevens hebben echter uitsluitend betrekking op geluidsoverlast en bedreigingen of intimidaties. Dat zich ten aanzien van het adres [locatie] ook andere overlastgevende gedragingen hebben voorgedaan, zoals in de politierapporten is vermeld, vindt in deze documenten geen steun.

Geluidsoverlast in de zin van burengerucht is een onvoldoende ernstige vorm van overlast om sluiting van een woning te kunnen rechtvaardigen, zoals ook is opgemerkt bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake de invoeging van artikel 174a in de Gemeentewet (Kamerstukken II 1996/97, 24 699, nr. 13, blz. 18 en 19, en Kamerstukken I 1996/97, 24 699, nr. 103c, blz. 2). Wat de vermelde bedreigingen en intimidaties betreft, houden de klachten, gespreksverslagen en politiemutaties en het proces-verbaal van aangifte slechts een weergave in van hetgeen buurtbewoners hebben verklaard. Uit deze documenten blijkt niet of deze verklaringen zijn geverifieerd en of de bewoners van de woning op het adres [locatie] daarover zijn gehoord. Evenmin blijkt uit deze documenten of de verklaringen tot vervolging hebben geleid en, zo ja, tot welke uitkomst dat heeft geleid, noch blijkt daaruit of op andere wijze is getracht om tegen de gemelde bedreigingen en intimidaties op te treden. Gelet hierop, is met deze documenten niet aannemelijk gemaakt dat in voormelde woning of op het bijbehorende erf in zodanig ernstige mate bedreigingen of intimidaties hebben plaatsgevonden dat als gevolg daarvan de openbare orde rond deze woning werd verstoord.

2.3.5. Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het besluit van 4 augustus 2009 op een ondeugdelijke motivering berust. Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

2.5. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II. veroordeelt de burgemeester van Tilburg tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van de burgemeester van Tilburg een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010

582.