Uitspraak 200801712/1


Volledige tekst

200801712/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats] (gemeente Zaanstad),
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Zaanstad,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) ingestemd met het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ontwikkeling Zuideinde Westzaan B.V. ingediende saneringsplan voor de locatie Zuideinde 87-127 te Westzaan. Tevens heeft het college bij dit besluit bepaald dat het om een ernstig geval van bodemverontreiniging gaat waarvan de sanering spoedeisend is. Dit besluit is op 6 februari 2008 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2008, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2008, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2008, waar [appellant sub 1] en [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.L.I. Meekel en ing. A.J. de Laet, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is de Ontwikkeling Zuideinde Westzaan B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.

In beroep voeren [appellanten sub 2] aan dat de ernst en spoedeisendheid van het geval van bodemverontreiniging onjuist zijn vastgesteld. Deze gronden betreffen de beslissingen van het college over de ernst van de bodemverontreiniging en de noodzaak tot spoedige sanering. Met betrekking tot deze besluitonderdelen hebben [appellanten sub 2] geen zienswijzen ingebracht. Niet gebleken is dat dit hen redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

2.2. Het ingediende saneringsplan dient te worden getoetst aan de bepalingen van de Wet bodembescherming. Die toetsing beperkt zich daarmee tot de aspecten die de bodemkwaliteit betreffen. De door [appellanten sub 2] naar voren gebrachte gronden inzake de bouwplannen, het ontbreken van een kapvergunning, het door het aanbrengen van een leeflaag verhoogd worden van de bouwhoogte, het bestemmingsplan, de ontsluiting van het gebied, luchtkwaliteit, het mogelijk verzakken van funderingen, archeologisch onderzoek, het uitvoeren van een gezondheidsonderzoek, natuurwaarden en de aanwezigheid van een Rijksmonument, zijn geen aspecten die de bodemkwaliteit betreffen en spelen derhalve in het kader van de onderhavige besluitvorming geen rol. De door [appellanten sub 2] en [appellant sub 1] naar voren gebrachte gronden inzake mogelijke door het aan- en afvoeren van grond en door het bouwverkeer veroorzaakte schade en overlast zijn geen aspecten die de bodemkwaliteit betreffen en spelen derhalve in het kader van de onderhavige besluitvorming evenmin een rol. Het beroep kan in zoverre geen doel treffen.

2.3. [appellanten sub 2] voeren aan dat gezien de omvang en ingrijpendheid van de plannen meer bekendheid had moeten worden gegeven aan de plannen. De plotselinge snelheid van de besluitvorming wekt de indruk dat er onzorgvuldig te werk is gegaan en dat de belangen van de projectontwikkelaar zwaarder hebben gewogen dan de belangen van de omwonenden. [appellanten sub 2] voeren in dit kader aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld bij een bezwaarschriftencommissie de door hen ingediende zienswijzen toe te lichten.

Het besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure kent niet de verplichting voor het college om degenen die zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voeren hebben ingebracht, voorafgaande aan het nemen van het definitieve besluit tevens nog te horen. Evenmin is gebleken dat het college anderszins was gehouden [appellanten sub 2] in dit geval te horen. Ook verder is niet gebleken dat de procedure op onjuiste wijze zou zijn doorlopen. Deze beroepsgrond treft geen doel.

2.4. [appellanten sub 2] en [appellant sub 1] voeren aan dat veel van hun zienswijzen ten onrechte niet zijn behandeld, maar naar de vrijstellingsprocedures in het kader van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn verwezen. Zij wijzen in dit verband met name op hun zienswijzen die betrekking hebben op het in strijd zijn van het bouwplan met het huidige bestemmingsplan.

De Afdeling stelt vast dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de zienswijzen waar [appellanten sub 2] op duiden de uitkomst van de besluitvorming in het kader van andere wettelijke regelingen betreffen en derhalve niet zien op aspecten die bij de totstandkoming van het bestreden besluit een rol kunnen spelen. Het beroep treft in zoverre geen doel.

2.5. [appellanten sub 2] voeren aan dat nader onderzoek naar de aanwezigheid van asbest had moeten plaatsvinden. Zij vrezen dat asbestdeeltjes in de lucht terecht kunnen komen die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen gaan vormen.

2.5.1. Het college voert aan dat tijdens het bodemonderzoek bij één proefgat asbestverdacht materiaal is aangetroffen. Vermoedelijk is er daar sprake van een stortgat met een asbestverontreiniging. In het saneringsplan is rekening gehouden met de aanwezigheid van een asbestverontreiniging. Een nader asbestonderzoek heeft daarom, volgens het college, geen toegevoegde waarde.

2.5.2. In het saneringsplan is vermeld dat er door een Deskundig Toezichthouder Asbestsloop op zal worden toegezien, dat het vochtgehalte van de bodem niet beneden 10% komt, zodat het risico van het vrijkomen van asbestvezels in de lucht verwaarloosbaar wordt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het saneringsplan voldoende rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van asbest. Deze beroepsgrond treft geen doel.

2.6. [appellanten sub 2] voeren aan dat het saneringsplan en de bodemonderzoeken door het zelfde onderzoeksbureau zijn opgesteld. Volgens hen geeft dit twijfels over de betrouwbaarheid van de onderzoeken.

De Afdeling stelt vast dat in hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de uitgevoerde bodemonderzoeken niet betrouwbaar zijn. Deze beroepsgrond treft geen doel.

2.7. [appellanten sub 2] voeren aan dat er geen sprake is van een aaneengesloten terrein met dezelfde kenmerken, waardoor de sanering niet op dezelfde eenduidige wijze kan plaatsvinden.

De Afdeling constateert dat in het saneringsplan aan de hand van de gebleken verontreinigingen en het toekomstige gebruik saneringswerkzaamheden zijn vastgesteld die differentiëren al naar gelang het terrein en het soort verontreiniging. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.

2.8. De beroepen zijn voor zover ontvankelijk ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk voor zover het de ernst en spoedeisendheid van het geval van bodemverontreiniging betreft;

II. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.

w.g. Mouton w.g. Klap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008

315.