Uitspraak over bevoegdheidsverdeling rechter bij verzoek om schadevergoeding

Gepubliceerd op 2 augustus 2017

De grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vandaag (2 augustus 2017) uitspraak gedaan over de zogenoemde 'knip' in de regeling over schadevergoeding in artikel 8:89, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Casus

In deze zaak gaat het om de vraag of de Afdeling bestuursrechtspraak als algemene bestuursrechter bevoegd is kennis te nemen van een verzoek om schadevergoeding. Een bedrijf stelt schade te hebben geleden door een in zijn ogen onrechtmatig tracébesluit van de minister van Infrastructuur en Milieu. Het bedrijf heeft in zijn verzoek om schadevergoeding de gevraagde vergoeding beperkt tot € 25.000, maar stelt dat de feitelijke schade meer dan € 165.000 bedraagt. Het bedrijf heeft zich het recht voorbehouden om voor de schade die uitstijgt boven het bedrag van € 25.000 een vordering bij de burgerlijke rechter in te stellen. De minister betoogt dat onder deze omstandigheden alleen de burgerlijke rechter bevoegd is de claim te beoordelen.

Kernvraag

Kernvraag in dit geschil is of de Afdeling bestuursrechtspraak de bevoegde rechter is om kennis te nemen van dit verzoek. De gevraagde vergoeding is weliswaar beperkt tot € 25.000, maar duidelijk is dat de schadevergoeding waarop verzoeker aanspraak maakt veel hoger is en dat verzoeker geen afstand heeft gedaan van zijn aanspraak op dat meerdere. Deze vraag gaat over de bevoegdheidsverdeling tussen de algemene bestuursrechter en de burgerlijke rechter.

Oordeel

De Afdeling bestuursrechtspraak komt tot de conclusie dat zij in dit geval de bevoegde rechter is. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak is de mogelijkheid van de verzoeker om schadevergoeding aan de algemene bestuursrechter te vragen op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb slechts aan twee beperkingen onderworpen, namelijk dat:

  1. de gestelde schadeoorzaak onder het bereik van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb valt en
  2. de gevraagde vergoeding beperkt is tot maximaal € 25.000.

Uit de tekst van titel 8.4 (schadevergoeding) van de Awb kan niet worden afgeleid dat de wetgever de bevoegdheid van de algemene bestuursrechter daarnaast heeft beperkt door te eisen dat de verzoeker uitdrukkelijk afstand moet hebben gedaan van zijn vordering voor zover die het bedrag van € 25.000 overstijgt. De Afdeling bestuursrechtspraak wijst erop dat de regeling in de Awb op dit punt afwijkt van de regeling in de artikelen 94 en 95 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Verder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geoordeeld dat voor de bevoegdheid van de algemene bestuursrechter om kennis te nemen van een verzoek om schadevergoeding niet is vereist dat al vast staat dat de gestelde schadeoorzaak onrechtmatig is, zoals de minister betoogt.

Grote kamer

De uitspraak is gedaan door een zogenoemde grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak. De mogelijkheid een zaak te verwijzen naar een grote kamer bestaat sinds 2013 en heeft tot doel de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling te bevorderen. Een grote kamer bestaat uit vijf leden. In deze zaak maakten naast de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak en twee staatsraden de waarnemend president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven en een raadsheer van de Hoge Raad deel uit van de grote kamer.

Volledige uitspraak

Lees hier de volledige tekst van de uitspraak met zaaknummer 201604640/1.