Uitspraak 202400291/1/R1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:4860
- Datum uitspraak
- 27 november 2024
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 12 oktober 2023 heeft de raad van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan Kostverlorenstraat Weesp vastgesteld. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- RO - Noord-Holland
202400291/1/R1.
Datum uitspraak: 27 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Maatschappij tot exploitatie van het winkelcentrum Hogeweij, gevestigd in Amsterdam,
2. [appellant sub 2], wonend in Weesp, gemeente Amsterdam,
3. [appellant sub 3], wonend in Weesp, gemeente Amsterdam,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Kostverlorenstraat Weesp" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Maatschappij, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 november 2024, waar zijn verschenen:
- de Maatschappij, vertegenwoordigd door mr. A. Franken van Bloemendaal, advocaat te Amsterdam,
- [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.L. Santokhi, rechtsbijstandverlener,
- [appellant sub 3], bijgestaan door mr. M. Sikkes, rechtsbijstandverlener,
- de raad, vertegenwoordigd door mr. S. el Mahraoui en mr. K.S. Mahi,
- Stichting Ymere, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Tempelaars, [gemachtigde] en ing. H. Rmila.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 17 maart 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan maakt de bouw van drie appartementengebouwen mogelijk met in totaal 96 woningen. Van deze woningen moeten er minimaal 66 als sociale huurwoning worden gerealiseerd. Initiatiefnemer van de ontwikkeling is Ymere.
Het plangebied wordt begrensd door de [locatie 1] aan de westzijde, het winkelcentrum Hogeweij aan de zuidzijde, de Kostverlorenstraat Weesp aan de oostzijde en de [locatie 2] aan de noordzijde. Tot 2015 stond in het plangebied de Kostverlorenflat met 126 woningen, een lengte van 137 meter en een hoogte van 25 meter.
3. [appellant sub 3] en [appellant sub 2] wonen ten westen van het plangebied aan onderscheidenlijk de [locatie 1] en kunnen zich niet met het plan verenigen, omdat zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
De Maatschappij is eigenaar van winkelcentrum Hogeweij dat ten zuiden van het plangebied ligt. Zij vreest dat het plan leidt tot een parkeertekort in de directe omgeving van het winkelcentrum.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De beroepsgronden
Het vertrouwensbeginsel
5. [appellant sub 2] betoogt dat de raad het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld. Op een feestje ter gelegenheid van de sloop van de Kostverlorenflat in 2015 hebben een wethouder van de voormalige gemeente Weesp en de toenmalige directeur van Ymere gezegd dat er nooit meer hoogbouw zou komen op deze locatie. [appellant sub 2] wijst daarvoor op een krantenartikel uit WeesperNieuws Extra. Ook wijst [appellant sub 2] op het zogenoemde ‘Plan Vlug’, het eerste concrete plan voor deze locatie dat laagbouw als uitgangspunt had. Verder voorziet het plan in meer woningen dan de 40 die in de Prestatieafspraken Weesp 2018 en 2019 zijn genoemd.
5.1. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
Met de overgelegde stukken heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat er enige toezegging of andere uitlating is gedaan over de aard van de nieuwbouw, waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon afleiden dat er iets anders mogelijk zou worden gemaakt dan in het plan mogelijk wordt gemaakt.
Het betoog slaagt niet.
Woningbehoefte
6. [appellant sub 2] voert aan dat in een nieuwsbrief van Ymere staat dat de woningen zullen worden gebouwd om ouderen van eengezinswoningen naar een appartement te laten verhuizen. Uit een overgelegd krantenartikel volgt volgens haar dat ouderen in meerderheid niet wensen door te stromen op de huizenmarkt. Een daadwerkelijk behoefte aan deze woningen is er dus niet.
6.1. Het plan maakt 96 woningen mogelijk. Op grond van artikel 5.2.1, onder c, van de planregels moet minimaal 68% van de woningen als sociale huurwoning worden gerealiseerd. In paragraaf 3.1.1 van de plantoelichting is de behoefte aan de woningen gemotiveerd. Wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om aan de behoefte te twijfelen.
Het betoog slaagt niet.
Ruimtelijke inpassing en groenstructuur
7. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat de nieuwbouw op te korte afstand, namelijk 38 meter, van hun woningen is voorzien. De nieuwbouw komt 20 meter dichter bij hun woningen dan de Kostverlorenflat. Hier staat slechts een minimale groenstrook aan de oostzijde van de nieuwbouw tegenover. Door deze locatie van de nieuwbouw vrezen zij een aantasting van hun privacy. Hun betoog dat de locatie van de nieuwbouw ook leidt tot schaduwhinder, hebben zij op de zitting ingetrokken. Vanwege de situering van de ingangen van de gebouwen en een aan te leggen pad door het plangebied, vrezen [appellant sub 3] en [appellant sub 2] verder geluidsoverlast.
[appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren verder aan dat de gekozen situering van de bebouwing tot gevolg heeft dat er minder groen tussen hun woningen en de nieuwbouw resteert dan in de vorige situatie. Zo wijst [appellant sub 2] erop dat een rij bomen waarschijnlijk zal moeten worden geveld. Ook neemt de totale oppervlakte groen binnen het plangebied af en heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt hoe dit wordt gecompenseerd. Verder is onduidelijk of de speelvoorzieningen aanwezig blijven. [appellant sub 3] betoogt dat de raad met een voorwaardelijke verplichting de aanleg en instandhouding van groen overeenkomstig een landschappelijk inpassingsplan had moeten regelen; nu is een landschappelijke inpassing niet gewaarborgd. Dit strookt volgens hen niet met de Omgevingsvisie Weesp 2050.
7.1. De Afdeling stelt vast dat op ten minste 40 meter afstand van de voorzijde van de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] een gebouw met een bouwhoogte van 17 meter mag worden gebouwd. De gesloopte Kostverlorenflat stond op een afstand van zo’n 56 meter en had een bouwhoogte van ruim 25 meter. Het gaat om een binnenstedelijke locatie waar dus eerder al hogere bebouwing aanwezig was. Eventuele gevolgen voor privacy en stemgeluid van bewoners of bezoekers heeft de raad aanvaardbaar mogen vinden in zo’n stedelijk omgeving. Over de op de zitting naar voren gebrachte achterliggende zorgen over de sociale veiligheid, overweegt de Afdeling dat bij de beoordeling van het plan wordt uitgegaan van regulier gebruik. Overlast van bijvoorbeeld hangjongeren is een kwestie van openbare orde en dus van handhaving. Handhaving is niet aan de orde in de procedure tegen het bestemmingsplan.
Het westelijke deel van het plangebied is momenteel ingericht als een grasveld met een aantal bomen en speelvoorzieningen. De raad wil de nieuwbouw laten realiseren in een parkachtige omgeving, waarvan de precieze inrichting nog moet worden uitgewerkt in een inrichtingsplan. Het deel van het plangebied tussen de [locatie 1] en de nieuwe woonbebouwing houdt daarvoor een groenbestemming. De toegekende bestemming "Groen" met de bijbehorende planregels maakt geen gebruik mogelijk met onevenredig nadelige gevolgen voor omwonenden. De precieze invulling is verder een kwestie van uitvoering. Een specifieke inrichting acht de raad uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet noodzakelijk voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de woonbebouwing en de raad behoefde dat ook niet te vinden. De raad behoefde in het bestemmingsplan dus niet een inrichtingsplan te koppelen aan een voorwaardelijke verplichting. De Omgevingsvisie bevat ook niet een dergelijke verplichting.
De betogen slagen niet.
Alternatief
8. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen als alternatief voor om het bouwvlak 20 meter naar het oosten te verschuiven. Zij wijzen erop dat de door de raad gewenste groenstrook aan de oostzijde van de nieuwbouw ook kan worden gerealiseerd binnen de verkeersbestemming. Het bouwvlak kan dus ook worden verschoven, waarbij het groen aan de westzijde van de nieuwbouw behouden blijft en aan de oostzijde wordt gerealiseerd.
8.1. De raad heeft gekozen voor nieuwbouw in kleinere gebouwen dan de Kostverlorenflat. Door deze bouwvolumes iets te verschuiven ontstaat rondom ruimte voor een parkachtige openbare ruimte. Verder ontstaan daardoor doorzichten en openheid. Dit is een motivering die de keuze voor de locatie van het middelste bestemmingsvlak "Wonen" kan dragen, mede in aanmerking genomen dat de locatie van het bouwvlak geen onevenredig nadelige gevolgen voor omwonenden heeft, zoals hiervoor beoordeeld.
De betogen slagen niet.
Gebruikrechten winkelcentrum
9. De Maatschappij betoogt dat de bestaande gebruiksrechten van het winkelcentrum op onjuiste wijze in het plan zijn geborgd. In het ontwerp was ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" een oppervlakte van maximaal 190 m2 voor ondersteunende functies op de eerste verdieping ten behoeve van detailhandel opgenomen. Naar aanleiding van de zienswijze heeft de raad in de Nota van Zienswijzen opgenomen dat dit zal worden gewijzigd in maximaal 238 m2. In artikel 5.1, onder b, van de planregels van het gepubliceerde plan is deze wijziging evenwel niet doorgevoerd.
9.1. De raad erkent dat de regels, zoals vastgesteld in het vaststellingsbesluit, ten tijde van de beroepstermijn niet correct op de landelijke voorziening waren weergegeven.
9.2. De Afdeling overweegt dat na de vaststelling van het plan een rechtsonzekere situatie is ontstaan doordat op de landelijke voorziening een versie van het bestemmingsplan beschikbaar is gesteld die niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan zoals de raad dat blijkens het vaststellingsbesluit heeft vastgesteld. Gelet hierop is het vaststellingsbesluit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het betoog slaagt. De Afdeling zal hierna onder de conclusie bezien tot welke gevolgen dit moet leiden.
Parkeren
- Inleiding
10. De raad heeft bij de vaststelling van het plan toepassing gegeven aan artikel 1.4 van de Parkeernormennota Weesp 2019, waarin de zogenaamde salderingsregeling is vervat. Op basis van de Parkeernormennota was de totale parkeerbehoefte voor de 126 gesloopte woningen, uitgaande van de norm van 1,3 parkeerplaats per sociale huurwoning, afgerond 164 parkeerplaatsen. Voor de beoogde nieuwbouw met 96 woningen zijn 137 parkeerplaatsen vereist op grond van de Parkeernormennota. Dit betekent dat er 27 parkeerplaatsen minder vereist zijn. Ook als ervan wordt uitgegaan dat er werd geparkeerd in de 20 gesloopte garageboxen onder de Kostverlorenflat, zijn er nog steeds 7 parkeerplaatsen minder nodig.
11. Ten noorden van het winkelcentrum zijn momenteel 167 parkeerplaatsen en daarmee meer dan de 137 parkeerplaatsen die zijn berekend voor de nieuwbouw. Niettemin zou sprake kunnen zijn van een hoge parkeerdruk in de nieuwe situatie. Aanvullend heeft de raad daarom onderzocht of ook na toepassing van de salderingsregeling sprake is van een aanvaardbare parkeersituatie. Daarvoor is de bestaande parkeerdruk bezien in samenhang met de verwachte parkeerdruk na realisatie van de ontwikkeling, daarbij uitgaande van dubbelgebruik. Op basis van de aanwezigheidspercentages van het CROW is berekend hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor bewoners van de nieuwbouw tijdens de drukste winkelperiodes: dat zijn 82 tot 107 parkeerplaatsen. Er resteren dus 60 tot 85 parkeerplaatsen voor bezoekers van het winkelcentrum binnen het bestemmingsplan tijdens de drukste winkelperiodes. Omdat bezoekers van het winkelcentrum in een ruimer gebied kunnen parkeren, is ook de parkeerdruk in de omliggende straten in ogenschouw genomen. Daarbij is uitgegaan van een acceptabele loopafstand van ongeveer 200 meter rondom het plangebied ten noorden van de [locatie 4]. Hiervoor is gebruikgemaakt van parkeerdrukmetingen uit maart 2021, juni 2021 en september 2021. Op grond hiervan concludeert de raad dat sprake is van een verantwoorde ontwikkeling, omdat de bezettingsgraad overdag onder de 85% blijft en gemiddeld 65% zal zijn.
12. Artikel 5.2.3 van de planregels luidt: "Voorwaardelijke verplichting parkeren. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt aangetoond dat binnen het plangebied is of wordt voorzien in de aanleg en instandhouding van minimaal 158 autoparkeerplaatsen, met dien verstande dat indien de vrije sector woningen worden gerealiseerd in het dure segment (in plaats van middelduur) de eventuele extra parkeervraag ten gevolge daarvan, op basis van de Parkeernormennota Weesp 2019 of de rechtsopvolger(s) van deze beleidsregel, wordt opgeteld bij het hiervoor aangegeven vereiste aantal."
- Toepassen salderingsregeling
13. De Maatschappij betoogt dat de raad ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 1.4 van de Parkeernormennota, omdat geen sprake is van een functiewijziging van een bestaand pand en ook geen sprake is van een inbreidingsproject. Zij stelt dat van inbreiding alleen sprake is bij opvulling van een braakliggend gebied dat aan alle zijden door bebouwing wordt omsloten. Ook is volgens haar geen sprake van een inbreidingsproject omdat de bestaande bebouwing al gesloopt is. Daardoor kan immers geen gebruik meer worden gemaakt van de bestaande bebouwing en is er geen parkeerbehoefte meer.
[appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben hun betoog dat de garageboxen niet betrokken hadden mogen worden in de saldering, omdat hierin niet werd geparkeerd, op de zitting ingetrokken.
13.1. Artikel 1.4. van de Parkeernormennota luidt: "Nieuwe ontwikkelingen versus inbreiding of functiewijziging. In het geval van nieuwe ontwikkelingen wordt de berekeningsmethode van hierboven gehanteerd. Op het moment dat het inbreidingsprojecten betreft of functiewijzigingen van bestaande panden/gebouwen dan wordt de parkeervraag voor de nieuwe functies eveneens volgende bovenstaande methode berekend. Omdat echter voor de oude functies ook reeds een parkeercapaciteit was toegerekend, wordt deze afgezet tegen de berekende parkeercapaciteit voor de nieuwe functies (nieuw minus oud). Indien er meer parkeercapaciteit noodzakelijk is (dus nieuw minus oud > 0), dan dient het verschil (resultaat van nieuw minus oud) aan parkeerplaatsen gerealiseerd te worden."
13.2. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad deze ontwikkeling als inbreidingsproject in de zin van artikel 1.4 van de Parkeernormennota beoordelen. Inbreidingsprojecten en situaties waarin de functie van bestaande gebouwen wordt gewijzigd zijn alternatief geformuleerd, zodat niet doorslaggevend is dat de Kostverlorenflat om veiligheidsredenen al is gesloopt. De begane grondvloer en het fundament zijn nog aanwezig en het terrein ligt sinds de sloop braak. Het gaat om een binnenstedelijke locatie waar eerder al woonbebouwing aanwezig was. Nieuwe woningbouw op deze locatie lag ten tijde van de sloop al in de lijn der verwachtingen.
Het betoog slaagt niet.
- Aanvullende berekening parkeerdruk
14. De Maatschappij betoogt dat de raad de bestaande parkeerdruk op onjuiste wijze heeft berekend. De raad heeft de parkeerbehoefte van het winkelcentrum namelijk niet onderzocht, maar uitsluitend de parkeerbehoefte van de nieuwe bewoners. Die parkeerbehoefte van de nieuwe bewoners heeft de raad vergeleken met parkeerdrukmetingen uit 2021. Die parkeerdrukmetingen zijn evenwel uitgevoerd in coronatijd en dus niet representatief. Daarbij is verder uitgegaan van een te ruim gebied. De acceptabele loopafstand is niet 200 meter, zoals de raad tot uitgangspunt heeft genomen, maar 100 meter. De Maatschappij verwijst daarvoor naar een door Goudappel opgestelde notitie van 21 april 2022. In deze notitie van Goudappel wordt geconcludeerd dat, uitgaande van een loopafstand van 100 meter, de parkeerdruk hoger is dan de maximaal aanvaardbare parkeerdruk van 85%. Volgens Goudappel zijn 36 tot 40 extra parkeerplaatsen nodig binnen het plangebied voor een aanvaardbare parkeerdruk.
Ook [appellant sub 3] en [appellant sub 2] betogen dat de raad de bestaande parkeerdruk onvoldoende heeft betrokken in zijn afweging. Volgens [appellant sub 2] is met name geen rekening gehouden met het waterbedeffect van de parkeerregulering in het centrum, de toegenomen drukte bij het winkelcentrum en de zes benodigde parkeerplaatsen voor het Vechtstede college die nooit zijn gerealiseerd.
14.1. De raad stelt dat Goudappel is uitgegaan van een gemiddelde verblijfstijd in een supermarkt van 25 minuten en op basis daarvan een acceptabele loopafstand van 100 à 150 meter. De acceptabele loopafstanden nemen ook volgens Goudappel toe naarmate de bezoekduur langer is. Het gaat hier om een winkelcentrum met twaalf winkels waarvan twee supermarkten. Daarom is de raad uitgegaan van een langere bezoekduur met een evenredige toename van de acceptabele loopafstand tot 200 meter. Goudappel gaat dus uit van een te beperkt onderzoeksgebied.
De raad stelt verder dat supermarkten in de coronaperiode open waren en de parkeerdrukmetingen uit 2021 dus wel representatief zijn. Niettemin heeft de raad ook in december 2022 een parkeerdrukmeting verricht en daaruit volgt dat de parkeerdruk weinig fluctueert met een parkeerdruk tussen de 40% en 60%.
14.2. De parkeerdrukmetingen uit december 2022 bevestigen dat de parkeerdrukmetingen uit maart, juni en september 2021 representatief zijn. Daarmee heeft de raad de bestaande parkeerdruk naar het oordeel van de Afdeling op zorgvuldige wijze laten onderzoeken en in zijn afweging betrokken. Voor deze parkeerdrukmetingen is uitgegaan van een loopafstand tot 200 meter. De raad heeft deugdelijk gemotiveerd waarom deze loopafstand tot uitgangspunt is genomen. Het betreft een klein winkelcentrum met twaalf winkels, waarvan twee grote supermarkten. Zoals ook in de notitie van Goudappel staat, wordt de acceptabele loopafstand mede bepaald door de bezoekduur. In de notitie van Goudappel is alleen uitgegaan van een gemiddelde verblijfstijd in een supermarkt van 25 minuten. Het winkelcentrum omvat echter meer dan alleen een supermarkt. Gelet hierop mocht de raad zich op het standpunt stellen dat de toepassing van de salderingsregeling niet leidt tot een onaanvaardbare parkeersituatie in en om het plangebied. Overigens heeft de raad op de zitting toegelicht dat na realisatie van de nieuwe woningen de parkeerdruk zal worden gemonitord. Als de parkeerdruk overdag meer dan 85% blijkt, zal worden onderzocht of er maatregelen nodig zijn om de parkeerdruk te reguleren. Ymere heeft toegelicht dat er feitelijk zo nodig extra parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden.
De betogen slagen niet.
- de Nota Parkeermaatregelen Weesp 2019
15. De Maatschappij betoogt dat in strijd met de Nota Parkeermaatregelen Weesp 2019 niet op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Verder is in strijd met deze Nota een specifiek aantal parkeerplaatsen genoemd en geen dynamische verwijzing opgenomen.
15.1. De Nota Parkeermaatregelen Weesp 2019 ligt ten grondslag aan de Parkeernormennota. In dit geval heeft de raad toepassing gegeven aan de salderingsmethode uit de Parkeernormennota. Daarnaast is de verwijzing naar dynamische parkeernormen verdisconteerd in de Parkeernormennota. Omdat het plan in overeenstemming is met de Parkeernormennota, slaagt het betoog niet.
Conclusie
16. De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] zijn ongegrond. Het beroep van de Maatschappij is gegrond.
17. Over het hiervoor onder 9.2 vastgestelde gebrek heeft de raad na de zitting medegedeeld dat op de landelijke voorziening inmiddels artikel 5.1, onder b, van de planregels in overeenstemming is gebracht met de vastgestelde planregels, zodat daarin nu het maximum van 238 m2 is vermeld. De Afdeling is gebleken dat dit inderdaad het geval is. Van een rechtsonzekere situatie is dus geen sprake meer. Niet aannemelijk is dat derden hierdoor in hun belangen zijn geraakt. Ingevolge artikel 8:72, eerste lid, van de Awb moet een gegrondverklaring leiden tot een gehele of gedeeltelijke vernietiging. De Afdeling zal daarom artikel 5.1, onder b, van de planregels vernietigen, maar met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen in zoverre in stand laten.
18. De raad hoeft geen proceskosten van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] te vergoeden. De raad moet de proceskosten van de Maatschappij vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ongegrond;
II. verklaart het beroep van Maatschappij tot exploitatie van het winkelcentrum Hogeweij gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Amsterdam van 12 oktober 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie]", voor zover het betreft artikel 5.1, onder b, van de planregels;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder III. genoemde besluit in stand blijven, voor zover vernietigd;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij Maatschappij tot exploitatie van het winkelcentrum Hogeweij in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Amsterdam aan Maatschappij tot exploitatie van het winkelcentrum Hogeweij het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 371,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024
745