Uitspraak 202104072/1/V3


Volledige tekst

202104072/1/V3.
Datum uitspraak: 13 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 18 juni 2021 in zaak nr. NL21.4807 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 18 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2021, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bulthuis, advocaat te Groningen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door S.Q. Sandifort, MSc, zijn verschenen. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met zaak nr. 202102939/1/V3.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vreemdeling heeft de Algerijnse nationaliteit. De staatssecretaris heeft zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat volgens hem op grond van de Dublinverordening Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij bij de toepassing van de Dublinverordening ten aanzien van Kroatië terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de vreemdeling geen reëel risico loopt dat hij bij terugkeer naar Kroatië terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Daarbij zal met name worden ingegaan op het risico dat een vreemdeling door middel van een zogenoemde "pushback" vanuit Kroatië doorgestuurd zal worden naar een derde land zonder dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen doen en een asielprocedure heeft kunnen doorlopen.

1.1.    Voorafgaand aan de zitting heeft de Afdeling partijen vragen gesteld over de behandeling van overgedragen Dublinclaimanten door de Kroatische autoriteiten. Daarbij heeft de Afdeling gewezen op de brief van VluchtelingenWerk Nederland, 'Kroatië - Dublinterugkeerders en statushouders', van 16 maart 2021 en de 'Third party intervention by the Council of Europe Commissioner for Human Rights, S.B., A.A. and A.B. v. Croatia' van 22 december 2020.

De aan deze uitspraak gehechte bijlage bevat een overzicht van deze en andere door partijen aangehaalde bronnen. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

De uitspraak van de rechtbank en de grief van de vreemdeling

2.       De rechtbank heeft overwogen dat vreemdelingen in Kroatië geen reëel en ernstig risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. Hoewel niet in geschil is dat Kroatië zich schuldig maakt aan pushbacks aan de grens, blijkt volgens de rechtbank uit het rapport van Asylum Information Database (hierna: AIDA), 'Country Report: Croatia (2020 Update)' van mei 2021, dat overgedragen Dublinclaimanten in Kroatië geen problemen ondervinden bij de toegang tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De staatssecretaris heeft zich volgens de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat hij met betrekking tot Dublinclaimanten voor Kroatië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.

2.1.    In zijn enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat voor zover het om de bejegening van overgedragen Dublinclaimanten voor Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgaan. De vreemdeling betoogt dat de pushbacks op grote schaal en al gedurende meerdere jaren plaatsvinden, waarbij vreemdelingen stelselmatig in strijd met artikel 3 van het EVRM worden behandeld, terwijl de Kroatische autoriteiten dat slechts ontkennen.

De overgelegde stukken en het onderzoek ter zitting

3.       In de uitspraak van 19 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1563, heeft de Afdeling overwogen dat de in die zaak overgelegde stukken geen aanleiding geven voor het oordeel dat Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Zoals ook volgt uit de bijlage bij deze uitspraak, heeft de Afdeling inmiddels kennis genomen van meer documenten, die pas in deze procedure zijn overgelegd. In deze documenten wordt vermeld dat pushbacks niet alleen aan de buitengrenzen van Kroatië plaatsvinden, maar ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich in het grensgebied of verder op het grondgebied van Kroatië bevinden.

3.1.    Eén van die documenten is de 'Third party intervention by the Council of Europe Commissioner for Human Rights, S.B., A.A. and A.B. v. Croatia' van 22 december 2020. In punt 16 van dit document uit de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa zijn zorgen dat ook voor vreemdelingen die opnieuw worden toegelaten tot Kroatië vanuit andere lidstaten van de Europese Unie (hierna: de EU), in het bijzonder vanuit Slovenië, grote belemmeringen bestaan bij de toegang tot de asielprocedure. Daarbij verwijst de Commissaris naar berichten over zogenoemde ketting-pushbacks, waarbij vreemdelingen zonder procedure worden overgebracht over de landsgrenzen van verschillende lidstaten, totdat ze uiteindelijk weer buiten het grondgebied van de EU terechtkomen, zonder dat zij de kans hebben gehad om in een van deze lidstaten asiel aan te vragen. Dergelijke ketting-pushbacks worden ook beschreven in het rapport van AIDA, 'Country Report: Croatia (2020 Update)' van mei 2021.

3.2.    De vreemdeling heeft ter zitting betoogd dat uit deze documenten eens te meer blijkt dat het gaat om een systematische handelwijze van de Kroatische autoriteiten. Daarbij heeft hij ook gewezen op de brief van VluchtelingenWerk Nederland (hierna: VWN), 'Kroatië - Dublinterugkeerders en statushouders', van 16 maart 2021, en de daarbij gevoegde e-mails van het Centre for Peace Studies in Zagreb. Het Centre for Peace Studies schrijft daarin onder meer dat vreemdelingen die bij het Reception Center waren om asiel aan te vragen, slachtoffer zijn geworden van pushbacks, doordat Kroatische politieagenten hen zonder procedure naar Bosnië en Herzegovina brachten.

3.3.    De staatssecretaris heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde stukken niet volgt dat ook overgedragen Dublinclaimanten in Kroatië het reële risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2021, betoogt de staatssecretaris dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat uit de overgelegde bronnen geen wezenlijk ander beeld volgt dan beschreven onder 2.2.3. van die uitspraak. De staatssecretaris verwijst daarvoor naar paragraaf 2.7. van het genoemde AIDA-rapport, waarin staat dat overgedragen Dublinclaimanten in beginsel toegang hebben tot de asielprocedure. Ook uit de brief van VWN blijkt volgens de staatssecretaris niet van concrete aanknopingspunten dat overgedragen Dublinclaimanten zonder asielprocedure zijn uitgezet.

Beoordeling

Het interstatelijk vertrouwensbeginsel

4.       Bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria verantwoordelijk is voor behandeling van een door een vreemdeling bij een van de lidstaten ingediend asielverzoek, gaat de staatssecretaris uit van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM (zie het arrest van het Hof van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punt 80 en 81). Dat vermoeden is weerlegbaar (zie datzelfde arrest, punt 83-85) en het is aan een vreemdeling om dat te doen. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asielstelsel van de aangezochte lidstaat overleggen en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de aangezochte lidstaat die aanknopingspunten bieden dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in die lidstaat systeemfouten bevatten. Deze in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening gestelde maatstaf is namelijk een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, op grond waarvan de verzoekende lidstaat ervan uit kan gaan dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM.

4.1.    Als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat de staatssecretaris niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat de aangezochte lidstaat aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan de staatssecretaris om te motiveren dat hij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan (vergelijk het arrest van het Hof van 16 februari 2017, C.K., ECLI:EU:C:2017:127, punt 75-77).

4.2.    Dat kan de staatssecretaris doen door de door de vreemdeling aan de objectieve informatie ontleende feiten gemotiveerd te betwisten of door gemotiveerd uit te leggen waarom hij tot een andere waardering van de door de vreemdeling op basis van de overgelegde objectieve informatie gestelde feiten komt. Voor zover tussen de vreemdeling en de staatssecretaris geen verschil bestaat in de waardering van de objectieve informatie, kan de staatssecretaris daarnaast motiveren waarom de systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat niet fundamenteel zijn of, zo dat wel het geval is, deze tekortkomingen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest van het Hof van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punt 91-93.

4.3.    Als de staatssecretaris er vooralsnog niet in slaagt om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan en hij niet het asielverzoek aan zich wil trekken, is hij gehouden een nader onderzoek te doen in de aangezochte lidstaat (zie het arrest van het EHRM van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, overweging 359). Anders dan de staatssecretaris ter zitting heeft betoogd, doet een nader onderzoek in de aangezochte lidstaat geen afbreuk aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Een dergelijk onderzoek kan juist bevestigen dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan (vergelijk genoemd arrest C.K., punt 95).

De vragen die aan de orde komen

5.       Bij de beantwoording van de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, zal eerst worden onderzocht of pushbacks een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van de betrokken lidstaat in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Daarvoor zal de Afdeling een overzicht geven van de toepasselijke unierechtelijke regelgeving voor het doen van een verzoek om internationale bescherming en de uitleg van het Hof daarover in twee arresten. Als moet worden geconcludeerd dat pushbacks in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout zijn, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, is vervolgens de vraag aan de orde of deze fundamentele systeemfout ook relevant is voor de specifieke overdracht van Dublinclaimanten aan de betrokken lidstaat.

Zijn pushbacks een fundamentele systeemfout in de asielprocedure?

6.       Volgens artikel 78, eerste lid, van het VWEU ontwikkelt de Unie een gemeenschappelijk beleid inzake asiel dat in overeenstemming moet zijn met het Vluchtelingenverdrag en andere toepasselijke verdragen om iedere onderdaan van een derde land die internationale bescherming behoeft een passende status te verlenen en de naleving van het beginsel van

non-refoulement te garanderen. De Dublinverordening en de Procedurerichtlijn zijn maatregelen ter uitvoering van deze bepaling (zie artikel 78, tweede lid, aanhef en onder d. en e. van het VWEU).

Overweging 39 van de Dublinverordening bepaalt dat deze verordening met name gericht is op volledige waarborging van het recht op asiel dat wordt gegarandeerd door artikel 18 van het EU Handvest. Volgens overweging 60 van de Procedurerichtlijn beoogt deze richtlijn te bevorderen dat onder meer de artikelen 18 en 19 van het EU Handvest worden toegepast.

Artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening verplicht een lidstaat van de EU om een door een onderdaan van een derde land ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen. Volgens artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, van de Procedurerichtlijn is deze richtlijn van toepassing op een onderdaan van een derde land als deze onderdaan op eigen naam of via een derde op het grondgebied, daaronder begrepen aan de grens, van de betrokken lidstaat een verzoek om internationale bescherming doet.

6.1.    Zoals het Hof in het arrest van 25 juni 2020, Ministerio Fiscal, ECLI:EU:C:2020:495, punten 93 en 94, heeft overwogen, is een verzoek om internationale bescherming gedaan zodra een onderdaan van een derde land bij een van de in artikel 6, eerste lid, van de Procedurerichtlijn bedoelde autoriteiten te kennen heeft gegeven internationale bescherming te wensen, zonder dat de weergave van deze wens aan enige administratieve formaliteit kan worden onderworpen.

In het arrest van 17 december 2020, Europese Commissie tegen Hongarije, ECLI:EU:C:2020:1029, punt 106, heeft het Hof over artikel 6 van de Procedurerichtlijn overwogen dat een lidstaat op grond van deze bepaling moet waarborgen dat een onderdaan van een derde land daadwerkelijk gebruik kan maken van het recht om een verzoek om internationale bescherming te doen, waaronder het recht om dat aan de grenzen van deze lidstaat te doen, zodra hij zijn wens kenbaar heeft gemaakt, opdat dit verzoek wordt geregistreerd en kan worden ingediend en behandeld binnen de in deze richtlijn gestelde termijnen. Daarvoor heeft het Hof overwogen dat het doen van een verzoek om internationale bescherming bij een van de in artikel 6 bedoelde autoriteiten, een essentiële stap vormt in de procedure voor de toekenning van internationale bescherming (punt 99), omdat:

(1) het recht om dat verzoek te doen een voorwaarde is voor de daadwerkelijke eerbiediging van het recht op registratie, indiening en behandeling van dit verzoek binnen de door artikel 6 en artikel 31 gestelde termijnen en, uiteindelijk, voor de doeltreffendheid van het asielrecht, zoals gegarandeerd door artikel 18 van het EU Handvest (punt 102) en

(2) de doelstelling van (met name artikel 6, eerste lid, van) de Procedurerichtlijn is om een daadwerkelijke, vlotte en snelle toegang tot de procedure inzake internationale bescherming te waarborgen (punt 104).

6.2.    Op grond van de regeling van de Procedurerichtlijn over het doen van een verzoek om internationale bescherming en de uitleg van het Hof daarover moet worden geconcludeerd dat pushbacks in de kern een ontkenning van deze regeling zijn. Dat maakt dat pushbacks in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt (zie voor artikel 3 van het EVRM, het arrest van het EHRM van 23 februari 2012, Hirsi Jamaa e.a. tegen Italië, ECLI:CE:ECHR:2012:0223JUD002776509, overweging 133-138, en het recentere arrest van het EHRM van 23 juli 2020, M.K. e.a. tegen Polen, ECLI:CE:ECHR:2020:0723JUD004050317, overweging 185).

6.3.    Gelet op de door de vreemdeling ingeroepen rapporten over de pushbacks in Kroatië, zoals beschreven onder 3.1. en volgende van deze uitspraak, moet worden geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van dat land, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Uit die rapporten blijkt namelijk dat de pushbacks in Kroatië niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden. Zo wordt in de 'Third party intervention by the Council of Europe Commissioner for Human Rights, S.B., A.A. and A.B. v. Croatia' van 22 december 2020, vermeld dat "[…] the Commissioner is concerned that, even for those who are readmitted by Croatia from other EU countries, notably Slovenia, there are significant barriers to accessing a fair and efficient asylum procedure. In this respect, the Commissioner points to consistent reports that persons who have been returned to Croatia from other member states are routinely returned onwards by Croatia to Bosnia and Herzegovina and Serbia (in so-called chain pushbacks) while being given no opportunity to apply for asylum or, alternatively, to be afforded an individualised expulsion procedure. […]." In het rapport van AIDA, 'Country Report: Croatia (2020 Update)' van 28 mei 2021 (p. 47) is voorts vermeld dat: "persons whose application was explicitly withdrawn or rejected before leaving Croatia are considered subsequent applicants upon return, contrary to the requirements of the Regulation". Uit de brief van VWN, 'Kroatië - Dublinterugkeerders en statushouders', van 16 maart 2021 volgt verder dat pushbacks niet alleen aan de grenzen plaatsvinden, maar ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich in het grensgebied of verder op het grondgebied van Kroatië bevinden. Deze informatie heeft de staatssecretaris niet bestreden.

Is de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Kroatië als gevolg van pushbacks ook relevant voor Dublinclaimanten?

7.       Volgens de staatssecretaris zijn de door de vreemdeling gestelde feiten dat de pushbacks niet alleen aan de grens maar ook binnen het grondgebied van Kroatië plaatsvinden niet van betekenis voor Dublinclaimanten. De staatssecretaris wijst er daarbij op dat Dublinclaimanten in beginsel toegang hebben tot de asielprocedure. Ook het gestelde feit dat de door Kroatië op grond van overnameovereenkomsten overgenomen onderdanen van derde landen uit andere lidstaten van de EU niet in de gelegenheid worden gesteld om in Kroatië een verzoek om internationale bescherming te doen, is niet van toepassing op de vreemdeling.

In deze wijze van waarderen van de feiten volgt de Afdeling de staatssecretaris niet. Hoewel de pushbacks aan de buitengrenzen op zichzelf niet maken dat Dublinclaimanten niet aan Kroatië overgedragen kunnen worden, zijn er wel concrete aanknopingspunten dat de staatssecretaris niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat Kroatië ten aanzien van de vreemdeling aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. De informatie onder 6.3. van deze uitspraak bevat namelijk serieuze aanknopingspunten dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die - al dan niet na eerdere intrekking van hun asielverzoek in Kroatië - door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU-lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden. Gelet hierop en omdat overgedragen Dublinclaimanten zich in de regel als asielzoekers vrij op het grondgebied van Kroatië kunnen bewegen (zie artikel 7, eerste lid, van de Opvangrichtlijn), had de staatssecretaris nader onderzoek moeten doen naar het risico voor overgedragen Dublinclaimanten om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling dan wel tijdens de behandeling van hun asielverzoek. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, kan het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië niet voor risico van de vreemdeling komen.

Slotsom

8.       De rechtbank heeft daarom niet onderkend dat het aan de staatssecretaris is om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van de vreemdeling aan Kroatië geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM.

Dat onderzoek heeft de staatssecretaris niet verricht. Daarom heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De grief slaagt.

9.       De Afdeling heeft kennisgenomen van de verwijzingsuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2305. De Afdeling ziet geen aanleiding om deze zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen, omdat de beantwoording van die vragen over de strekking en reikwijdte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de bewijsmaatstaf geen verandering kan brengen in haar beoordeling van deze zaak.

10.     Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 30 maart 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 18 juni 2021 in zaak nr. NL21.4807;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 30 maart 2021, V-nummer […];

V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

w.g. Steendijk
voorzitter

w.g. Van de Kolk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022

347-962

BIJLAGE

1.       Rapport van Amnesty International, 'Amnesty International Report 2017/18. The state of the world's human rights', 22 februari 2018;

2.       Rapport van Asylum Information Database (AIDA), 'Country Report: Croatia (2017 Update)', maart 2018;

3.       Rapport van Médecins du Monde Belgique, 'Nearing a point of no return? Mental health of asylum seekers in Croatia', februari 2019;

4.       Rapport van Asylum Information Database (AIDA), 'Country Report: Croatia (2018 Update)', maart 2019;

5.       Berichtgeving door No Name Kitchen, geraadpleegd op 13 december 2019;

6.       Rapport van US Department of State, 'Croatia 2019 Human Rights Report', 11 maart 2020;

7.       Rapport van Asylum Information Database (AIDA), 'Country Report: Croatia (2019 Update)', april 2020;

8.       E-mail van Maddalena Avon, projectmanager bij Centre for Peace Studies, aan VluchtelingenWerk Nederland, 1 juli 2020;

9.       Rapport van Amnesty International, 'Croatia: Existing laws are failing victims of domestic violence. Amnesty International submission for the UN universal periodic review, 36th session of the UPR working group, 2-13 november 2020', augustus 2020;

10.     Artikel van Gallup, 'World grows less accepting of migrants', 23 september 2020;

11.     Artikel van Human Rights Watch, 'Violent pushbacks on Croatia border require EU Action. The EU should sanction Croatia for violence against migrants', 29 oktober 2020;

12.     'Third party intervention by the Council of Europe Commissioner for Human Rights, S.B., A.A. and A.B. v. Croatia', 22 december 2020;

13.     Brief van VluchtelingenWerk Nederland, 'Kroatië - Dublinterugkeerders en statushouders', 16 maart 2021;

14.     Rapport van US Department of State, 'Croatia 2020 Human Rights Report', 30 maart 2021;

15.     Rapport van Amnesty International, 'Amnesty International Report 2020/21. The state of the world's human rights', 7 april 2021;

16.     Rapport van Asylum Information Database (AIDA), 'Country Report: Croatia (2020 Update)', mei 2021.