Uitspraak 202002500/1/R2


Volledige tekst

202002500/1/R2.
Datum uitspraak: 21 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Baexem, gemeente Leudal,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 maart 2020 in zaak nr. 19/682 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leudal.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2019 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden en/of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van een honden- en kattenpension.

Bij uitspraak van 6 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand worden gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.Ph.E.M. Cratsborn, advocaat te Wittem, en het college, vertegenwoordigd door P.W.C. van Doorn, W. Star en P. van Wijnhoven, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [vergunninghouder] en [partij] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft op 26 oktober 2017 een aanvraag ontvangen van [vergunninghouder] voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een honden- en kattenpension bij de woning aan de [locatie 1] te Baexem. Het college heeft op 8 januari 2019 een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, en onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

[appellant] is eigenaar van het naastgelegen perceel [locatie 2] te Baexem en vreest dat zijn theaterhoeve en groepsaccommodatie geluidoverlast zullen ondervinden van het honden- en kattenpension.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft in de uitspraak overwogen dat, hoewel duidelijk was dat bij de ruimtelijke onderbouwing geen rekening is gehouden met het verzet dat aan de kant van [appellant] bestaat, dat niet leidt tot de conclusie dat de onderhavige omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het college in het verweerschrift een gewijzigd standpunt heeft ingenomen over de geluidbelasting, zodat het beroep van [appellant] gegrond diende te worden verklaard en het besluit diende te worden vernietigd. De rechtbank heeft daarna geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. Daarbij heeft de rechtbank de ter zitting door [appellant] aangevoerde stellingname tegen de argumentatie in het verweerschrift vanwege strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak verder overwogen dat niet is gebleken dat het college bij het beoordelen van de geluidbelasting op de woning van [appellant] op onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) en het gemeentelijke geluidbeleid. De rechtbank was van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit concrete geval de hogere geluidbelasting op de bedrijfswoning van [appellant] aanvaardbaar is.

De rechtbank heeft verder over geluidbelasting op de theaterhoeve overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat vergunningverlening, met een geluidbelasting op de theaterhoeve van 52 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 64 dB(A) voor het maximaal geluidniveau, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Feitenvoorstelling in bestreden besluit

3.       [appellant] stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 8 januari 2019 op onjuiste feiten berust. Daartoe voert hij aan dat het college zich bij het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet zou zijn gebleken van onoverkomelijke bezwaren tegen het onderhavige initiatief, terwijl [appellant] uitdrukkelijk naar voren heeft gebracht zich daarmee niet te kunnen verenigen. De verwoording van het overleg met omwonenden is volgens hem een onjuiste voorstelling van zaken en de zienswijzennota gaat daar aan voorbij.

3.1.    De Afdeling overweegt dat, wat er ook zij van de juistheid en volledigheid van de weergave van het verloop van het overleg met omwonenden in de ruimtelijke onderbouwing bij het initiatief, de bezwaren van [appellant] zijn meegewogen in de zienswijzennota. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten in de zienswijze van [appellant] niet in de reactie daarop zijn betrokken. Nu de zienswijze van [appellant] door het college is meegewogen bij het bestreden besluit, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat dit besluit zou zijn gebaseerd op onjuiste feiten. Het betoog faalt.

Goede procesorde

4.       [appellant] stelt dat het college in het verweerschrift in beroep een gewijzigd standpunt heeft ingenomen over de kwalificatie van de omgeving in verband met de richtafstanden in de VNG-brochure voor geluid. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte de door hem ter zitting hiertegen aangevoerde argumenten wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing heeft gelaten. [appellant] stelt dat hij niet eerder door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het verweerschrift. Bovendien gaat het volgens hem niet om aanvullende beroepsgronden, maar om een reactie op het verweerschrift en had hoor en wederhoor moeten plaatsvinden.

4.1.    De Afdeling stelt voorop dat ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, gelet op artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond kunnen worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.

De rechtbank heeft het eerst ter zitting aanvullen van de beroepsgronden in strijd geacht met een goede procesorde. Naar het oordeel van de Afdeling betoogt [appellant] op zichzelf terecht dat hij nadere argumenten heeft aangedragen ter onderbouwing van in het beroepschrift opgenomen beroepsgronden over de geluidbelasting en dat daarmee geen sprake was van het aanvullen van beroepsgronden. De Afdeling is van oordeel dat daarom geen grond bestond om de nadere argumenten van [appellant] wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten. De rechtbank heeft dat ten onrechte overwogen. Uit de aangevallen uitspraak blijkt echter dat de rechtbank desondanks de argumenten die door [appellant] ter zitting bij de rechtbank naar voren zijn gebracht wel in de uitspraak heeft betrokken. Deze aanvullingen op de beroepsgronden zijn daardoor in de beoordeling door de rechtbank niet buiten beschouwing gelaten.

Het betoog faalt.

Ongelijke behandeling

5.       [appellant] stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn bedrijf minder geluid mag produceren dan het voorziene honden- en kattenpension van de initiatiefnemer, terwijl het terras van het bedrijf van [appellant] is gelegen op circa 40 m afstand van de parkeerplaats van het bedrijf van initiatiefnemer. Volgens hem is er sprake van een ongelijke behandeling.

5.1.    De Afdeling overweegt over de door [appellant] gemaakte vergelijking met zijn eigen bedrijf, dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat weliswaar voor beide bedrijven hetzelfde toetsingskader wordt gehanteerd, maar voor het bedrijf van [appellant] andere geluidvoorschriften gelden, nu de activiteiten en aanvragen van de bedrijven van elkaar verschillen. Daartoe is van belang dat beide bedrijven moeten voldoen aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en dat het college voor beide bedrijven toepassing heeft gegeven aan de in de VNG-brochure genoemde geluidwaarden. Dat voor het bedrijf van [appellant] andere geluidvoorschriften gelden dan voor het bedrijf van de initiatiefnemer, komt niet doordat een ander toetsingskader is gehanteerd, maar omdat de aangevraagde bedrijfsactiviteiten van elkaar verschillen en daarvoor dus andere geluidvoorschriften van toepassing zijn. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht geen grond heeft gezien voor het oordeel dat de situatie die [appellant] heeft genoemd dezelfde is als de situatie die aan de orde is en dat sprake is van ongelijke behandeling. Het betoog faalt.

Geluid

6.       [appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat het college een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de VNG-brochure dan wel aan het gemeentelijk geluidbeleid en dat de vergunningverlening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voert [appellant] aan dat bij de beoordeling van de geluidbelasting uitsluitend rekening is gehouden met zijn bedrijfswoning. Hij stelt dat geen rekening is gehouden met het terras bij zijn bedrijf en dat ook geen rekening is gehouden met de uitlaatplekken van honden. Verder is volgens [appellant] ook geen rekening gehouden met de piekbelasting van de blaffende honden en met de bij zijn bedrijf aanwezige groepsaccommodatie.

Verder stelt [appellant] dat in het verweerschrift ten onrechte wordt geconcludeerd dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 52 dB(A) en het maximale geluidniveau van 64 dB(A) op zijn theaterhoeve met terras vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar worden geacht, omdat volgens hem de geldende geluidnormen worden overschreden.

6.1.    De Afdeling overweegt dat het college bij de beoordeling van de geluidbelasting aansluiting heeft gezocht bij het stappenplan uit de VNG-brochure. Niet in geschil is dat voor dierenpensions gelegen in "rustig buitengebied" een richtafstand van 100 m van toepassing is, waar in de gegeven situatie niet aan kan worden voldaan.

Het college heeft onder verwijzing naar het "Akoestisch onderzoek dierenpension gelegen aan de [locatie 1] te Baexem" van het bureau Milieucoördinator van 24 februari 2017 (hierna: het akoestisch onderzoek) toegelicht dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de bedrijfswoning van [appellant] 50 dB(A) zal bedragen, zodat ook niet kan worden voldaan aan de toepasselijke geluidwaarde van de tweede stap uit het stappenplan, zijnde een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 45 dB(A). Het college heeft ten aanzien van de overschrijding van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau toegelicht dat op grond van de "Beleidsnota Gebiedsgericht Geluidbeleid" die het college op 8 oktober 2014 heeft vastgesteld op een bedrijfswoning een geluidgrenswaarde kan worden toegestaan die 5 dB(A) hoger is dan de geldende richtwaarde, zodat een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) kan worden toegelaten. Uit het akoestisch onderzoek is verder gebleken dat bij de bedrijfswoning van [appellant] het maximale geluidniveau 62 dB(A) bedraagt, zodat wat de bedrijfswoning betreft kan worden voldaan aan het op grond van de tweede stap van het stappenplan toepasselijke maximale geluidniveau van 65 dB(A).

Anders dan [appellant] heeft gesteld, is er in het akoestisch onderzoek rekening mee gehouden dat de honden tijdens de dagperiode gedurende een aantal uren worden uitgelaten in de drie speelweiden. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat is uitgegaan van een worst-case situatie, waarbij het maximum aantal honden de maximaal toegestane tijd in de drie speelweiden aanwezig is. Uit het akoestisch onderzoek blijkt verder dat bij het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau een impulsgeluid van 5 dB(A) is toegepast voor blaffende honden en dat voor het maximale geluidniveau het blafgeluid van honden op die speelweiden de maatgevende bron is. Gelet op het vorenstaande is bij de beoordeling van de geluidbelasting op de bedrijfswoning, anders dan gesteld, rekening gehouden met zowel de uitlaatplekken op de speelweiden als de geluidbelasting van blaffende honden. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college in zoverre geen onjuiste toepassing heeft gegeven aan de VNG-brochure en het gemeentelijk geluidbeleid en dat de geluidbelasting op de bedrijfswoning voldoet aan het daarin gestelde langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau.

Verder overweegt de Afdeling dat het college heeft toegelicht dat voor de theaterhoeve met terras en de groepsaccommodatie ook aansluiting is gezocht bij de geluidwaarden uit de VNG-brochure en het gemeentelijk geluidbeleid. Het college heeft op basis van een rekenmodel berekend dat op de gevels van de groepsaccommodatie en de theaterhoeve het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau 52 dB(A) en het maximaal geluidniveau 64 dB(A) bedragen en dat ter plaatse van het terras sprake is van een vergelijkbaar geluidniveau. Daarmee wordt ter plaatse van de groepsaccommodatie en de theaterhoeve met het terras voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A) voor het maximale geluidniveau. Alhoewel de aanbevolen grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) in enige mate zal worden overschreden, heeft het college gemotiveerd dat deze overschrijding aanvaardbaar is, omdat die wordt veroorzaakt door de impulstoeslag voor blaffende honden die maar op een beperkt aantal tijdstippen tijdens de dag buiten worden uitgelaten. Het college heeft verder uiteengezet dat voor wat betreft de geluidbelasting op de gevels van de groepsaccommodatie en de theaterhoeve wel sprake zal zijn van een aanvaardbaar binnenniveau.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verlening van de vergunning - met een geluidbelasting op de groepsaccommodatie en theaterhoeve met terras van 52 dB(A) langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en 64 dB(A) maximaal geluidniveau - niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

7.       Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021

429-914.