Uitspraak 201808253/1/R2


Volledige tekst

201808253/1/R2.
Datum uitspraak: 21 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellante sub 1] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 1]), wonend te [woonplaats] dan wel gevestigd te [plaats],

2.       [appellante sub 2] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 2]), wonend dan wel gevestigd te Steenbergen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Steenbergen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Steenbergen - 1e herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Steenbergen heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

[appellante sub 2] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2021, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, rechtsbijstandverlener te Den Bosch, [appellante sub 2], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in een gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Steenbergen en integreert een aantal afzonderlijke bestemmingsplannen. Wijzigingen van het planologisch regime zijn onder meer aangebracht als gevolg van veranderingen in de regelgeving voor ruimtelijke plannen, zoals de Verordening ruimte Noord-Brabant (hierna: de Verordening) vastgesteld op 15 juli 2017, een uitspraak van de Afdeling, en om enkele bestaande legale situaties in te passen.

[appellante sub 1] heeft beroep ingesteld omdat hij een groter bouwvlak en meer gebruiksmogelijkheden wenst voor zijn gronden aan de [locatie 1] in De Heen dan het plan hem toekent.

[appellante sub 2] heeft beroep ingesteld omdat hij een uitbreiding van zijn pluimveehouderij in Steenbergen wenst ten opzichte van de mogelijkheden in het plan.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.       De relevante bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Beroep [appellante sub 1]

4.       [appellante sub 1] betoogt dat het bouwvlak voor zijn perceel aan de [locatie 1] in De Heen te klein is. Hij heeft een groter bouwvlak nodig voor de toekomstige exploitatie van zijn agrarisch bedrijf. Op zijn gronden wenst [appellante sub 1] een machineberging, opslag en bedrijfswoning te bouwen. De raad heeft volgens hem ten onrechte een vergroting van het bouwvlak geweigerd, omdat het in strijd zou zijn met de Verordening.

Daarnaast is de gebruiksregeling voor dit perceel onduidelijk en daardoor rechtsonzeker. Uit de planregels volgt namelijk niet duidelijk of het ter plaatse aanwezige hulpgebouw mag worden gebruikt voor tijdelijk verblijf.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het voorliggende plan, net zoals het vorige bestemmingsplan, conserverend van aard is. De raad heeft onder meer beoogd bestemmingsplannen te integreren, gewijzigde provinciale regels te verwerken en de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1010) te verwerken. In dit bestemmingsplan is voor de gronden aan de [locatie 1] alleen de legaal bestaande situatie als zodanig bestemd, hetgeen in het vorige plan per abuis niet was gedaan, aldus de raad. Daarnaast acht de raad uitbreiding van het bouwvlak ruimtelijk niet wenselijk, omdat de gronden liggen in de groenblauwe mantel waarover de Verordening regels bevat die gericht zijn op zorgvuldig ruimtegebruik.

De raad stelt verder dat uit de planregels volgt dat het niet bij recht is toegestaan om het gebouw te gebruiken voor permanente of tijdelijke bewoning.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat de raad meer bouw- en gebruiksmogelijkheden aan de [locatie 1] niet wenselijk acht in dit agrarisch buitengebied. Daarbij heeft de raad er terecht op gewezen dat artikel 3.1, tweede lid, van de Verordening uitgaat van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Op grond hiervan maakt een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied in beginsel uitsluitend gebruik van een bestaand bouwperceel. De raad heeft hiervan niet willen afwijken gezien de ligging van het perceel in de groenblauwe mantel en de regels in onder meer artikel 6.1, eerste lid, van de Verordening die gericht zijn op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de gebieden in de groenblauwe mantel.

Gelet op deze uitgangspunten over het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en de ligging in de groenblauwe mantel heeft de raad in redelijkheid kunnen beslissen geen medewerking te verlenen aan een vergroting van de bouw- en gebruiksmogelijkheden aan de [locatie 1]. De enkele wens van [appellante sub 1] om de beschikking te hebben over een groter bouwperceel is onvoldoende om de in de Verordening neergelegde uitgangspunten voor dit buitengebied terzijde te stellen.

Het betoog slaagt niet.

4.3.    Het betoog van [appellante sub 1] dat de planregels onzeker zijn, omdat niet duidelijk is of het hulpgebouw mag worden gebruikt voor tijdelijk verblijf, volgt de Afdeling niet. Uit artikel 3.5.1, onder l, van de planregels volgt dat permanente en tijdelijke bewoning niet bij recht is toegestaan in gebouwen. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de planregels rechtsonzeker zijn. Ter zitting is door de raad overigens bevestigd dat tijdelijk verblijf in het hulpgebouw ten behoeve van werkzaamheden op het land planologisch niet is uitgesloten.

Het betoog slaagt niet.

Beroep [appellante sub 2]

5.       [appellante sub 2] exploiteert een biologische pluimveehouderij en een akkerbouwbedrijf aan de [locatie 2] in Steenbergen. Op een gedeelte van zijn gronden rust de aanduiding "specifieke vorm van

agrarisch - intensieve veehouderij" en op een ander, groter, gedeelte van zijn gronden rust de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij uitgesloten". [appellante sub 2] wenst zijn biologische pluimveehouderij uit te breiden door een nieuwe stal te bouwen op de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij uitgesloten". Dat is met de voor die gronden gegeven bestemming echter niet toegestaan.

Volgens [appellante sub 2] heeft de raad bij de voor de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij uitgesloten" gegeven bestemming ten onrechte het beleid toegepast over de uitbreiding van intensieve veehouderijen uit de "Structuurvisie Gemeente Steenbergen" vastgesteld op 31 mei 2012 (hierna: de structuurvisie). Volgens [appellante sub 2] exploiteert hij geen intensieve veehouderij, maar een grondgebonden veehouderij. Uit artikel 1.60 van de planregels volgt dat een intensieve veehouderij een agrarisch bedrijf is met een bedrijfsvoering die in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt. Volgens [appellante sub 2] exploiteert hij echter een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die niet in overwegende mate plaatsvindt in gebouwen, omdat hij zijn kippen op biologische wijze houdt. Deze bedrijfsvoering is altijd grondgebonden. Ter illustratie verwijst hij naar de Europese regels over biologische productie zoals neergelegd in de EG Verordening 834/2007, waaruit volgt dat de kippen altijd toegang tot de open lucht moeten hebben. Ook heeft [appellante sub 2] ter onderbouwing van zijn stelling een advies overgelegd opgesteld door H. Wieringa, verbonden aan Land & Co te Wageningen.

Indien een biologische veehouderij wel valt onder de definitie van een intensieve veehouderij, is het beleid zoals neergelegd in de structuurvisie onredelijk volgens [appellante sub 2]. Het beleid houdt in dat de gemeente niet meewerkt aan de vestiging van intensieve veehouderijen. Dit betekent dat in de gehele gemeente Steenbergen geen biologische veehouderijen kunnen worden gevestigd. Deze beperking van de gebruiksmogelijkheden van agrarische grond gaat te ver, aldus [appellante sub 2].

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de pluimveehouderij van [appellante sub 2] dient te worden aangemerkt als een intensieve veehouderij. Hiervoor verwijst de raad naar de begripsbepalingen in het bestemmingsplan. Volgens de raad is het feit dat het pluimvee op biologische wijze wordt gehouden op zichzelf ruimtelijk niet relevant. De raad verwijst ter onderbouwing naar het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: de AAB), waarin is onderzocht of het bedrijf van [appellante sub 2] een volwaardig agrarisch bedrijf is en of het bedrijf kan worden gedefinieerd als een grondgebonden veehouderij. De conclusie van de AAB is dat de pluimveehouderij van [appellante sub 2] een intensieve veehouderij is.

Conform het gemeentelijk beleid, zoals neergelegd in de structuurvisie en in paragraaf 4.3.2 van de plantoelichting bij het moederplan "Buitengebied Steenbergen", wordt er geen medewerking verleend aan de uitbreiding van een intensieve veehouderij in open zeekleipolders, aldus de raad. Hierop wordt enkel een uitzondering gemaakt in het kader van dierenwelzijn. In dit geval is daar geen sprake van omdat wordt uitgebreid zodat het aantal dieren kan verdubbelen.

5.2.    In artikel 1.60 van de planregels staat, voor zover van belang, dat een intensieve veehouderij een agrarisch bedrijf is met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.

5.3.    De Afdeling stelt vast dat in het advies van de AAB uiteengezet is dat de pluimveehouderij van [appellante sub 2] een bedrijfsvoering heeft die in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en daarom een intensieve veehouderij is. De AAB merkt hierbij op dat de kippen weliswaar toegang hebben tot een uitloop, maar dat het gebruik van die uitloop door de kippen afhankelijk is van meerdere factoren, zoals het weer en begroeiing in de uitloop.

[appellante sub 2] heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsvoering niet in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt. Zoals AAB stelt zullen de kippen vaak naar buiten kunnen gaan, maar daarmee is niet gegeven dat de kippen in overwegende mate in de uitloop zijn in plaats van in de stal. Aan het door [appellante sub 2] overgelegde advies van Wieringa ziet de Afdeling in dit verband geen doorslaggevende betekenis toekomen. In dat advies wordt ingegaan op redenen waarom bij kippen over "weidegang" anders moet worden gedacht dan bij melkvee, maar daaruit blijkt niet dat de kippen in overwegende mate in de uitloop zijn.

De raad heeft zich op grond van het advies van de AAB in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een intensieve veehouderij.

Uit de structuurvisie blijkt dat de raad het niet wenselijk acht om ruimte te bieden aan nieuwe intensieve veehouderijen of de uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen omdat dit type veehouderijen de openheid van de open zeekleipolders te veel aantast. Het beleid is erop gericht om de openheid van het landschap te handhaven en versterken. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid onredelijk moet worden geacht, ook al zou dit betekenen dat ook biologische intensieve veehouderijen daardoor worden geraakt.

Het betoog slaagt niet.

5.4.    Gelet op het hiervoor gegeven oordeel behoeft wat [appellante sub 2] voor het overige heeft aangevoerd over de uitbreiding van zijn pluimveehouderij geen bespreking.

Conclusie

6.       Het beroep van [appellante sub 1] ongegrond.

7.       Het beroep van [appellante sub 2] is ongegrond.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021

723-932.

Bijlage 1: relevante regelgeving

Verordening ruimte Noord-Brabant

Artikel 3.1, tweede lid

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;

b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;

c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd;

e. in geval er sprake is van de vestiging van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld onder a. is gelijktijdig met de vestiging ook uitbreiding mogelijk tot de omvang die op grond van de regels in deze verordening is toegelaten.

Artikel 6.1, eerste lid

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel:

a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Planregels

Artikel 1.57

"hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;"

Artikel 1.60

"intensieve veehouderij

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;"

Artikel 3.1

"De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maximaal één grondgebonden agrarisch bedrijf per bouwvlak;

b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' is de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van glastuinbouw toegestaan;

c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is een intensieve veehouderij toegestaan, waarbij tevens ondergeschikte grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;

d. ter plaatse van de aanduiding 'silo', uitsluitend sleufsilo's;

e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestsilo', uitsluitend een mestsilo met een maximale bouwhoogte van 4,5 meter;

f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwvlak op afstand', een agrarisch bouwvlak op afstand;

g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - constructiebedrijf', tevens voor een constructiebedrijf;

h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - deeltijd agrarische activiteiten', uitsluitend voor agrarische activiteiten die in deeltijd worden uitgeoefend;

i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - fouragebedrijf', tevens voor een fouragebedrijf;

j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hulpgebouw', uitsluitend een hulpgebouw dat ten dienste staat van duurzaam grondgebonden agrarisch grondgebruik;

k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kweken en houden van postduiven', een bedrijf voor het kweken en houden van postduiven;

l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - loonwerkbedrijf', tevens voor een loonwerkbedrijf;

m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslag, tevens voor mestopslag;

n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenfunctie intensieve veehouderij' is uitsluitend een niet-grondgebonden rund- en veehouderij als neventak bij het grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan;

o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandsvernieuwing', tevens groepsarrangementen in het kader van de regionale plattelandsvernieuwing;

p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - reparatiebedrijf', tevens voor een reparatiebedrijf voor landbouwmachines;

q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - slachterij', tevens voor een slachterij;

r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - statische opslag', tevens voor opslag van agrarische en/of niet-agrarische verwante goederen met een statisch karakter, eventueel ten behoeve van andere bedrijven, tot een maximum oppervlakte van 2.000 m². Het betreft bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal categorie 2 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten;

s. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - oppervlakteverharding', uitsluitend oppervlakteverhardingen behorende bij de intensieve veehouderij;

t. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gastank', uitsluitend een gastank behorende bij de intensieve veehouderij met een maximale bouwhoogte van 2,5 meter;

u. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin', uitsluitend een mestbassin, geen bouwwerk zijnde, behorende bij de intensieve veehouderij met een maximale hoogte van 3,5 meter;

v. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - silo', uitsluitend voedersilo's behorende bij de intensieve veehouderij;

w. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - spoelplaats', uitsluitend een spoelplaats behorende bij de intensieve veehouderij;

x. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - stroomhuisje', uitsluitend een stroomhuisje behorende bij de intensieve veehouderij met een maximale bouwhoogte van 2,5 meter;

y.  ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij uitgesloten' is geen veehouderij toegestaan;

z. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van recreatie en toerisme' is uitsluitend een bedrijf toegestaan waar sprake is van kleinschalige vormen van recreatie en toerisme, in de vorm van:

1. kleinschalige dag- en avondhorecavoorziening in de bestaande gebouwen met een oppervlakte van maximaal 150 m2 bvo, alsmede een bijbehorend terras met een oppervlakte van maximaal 250 m2;

2. dagrecreatievoorziening (o.a. ten behoeve van een binnenspeeltuin, kinderfeestjes, vergaderingen buurtverenigingen) in de bestaande gebouwen met een oppervlakte van maximaal 200 m2 bvo. Buiten de gebouwen is maximaal 200 m2 aan dagrecreatievoorzieningen toegestaan;

3. een minicamping met maximaal 7 standplaatsen voor kampeermiddelen met een toeristisch karakter. De standplaatsen hebben elk een oppervlakte van minimaal 125 m2. Het gebruik van de minicamping is uitsluitend toegestaan van 1 maart tot 1 november;

4. een kunstijsbaan van maximaal 200 m2 ter plaatse van de minicamping. Het gebruik van de kunstijsbaan is uitsluitend toegestaan van 1 november tot 1 maart;

met dien verstande dat:

-        ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' geen gebouwen zijn toegestaan;

-        sanitaire voorzieningen behorende bij de minicamping en de kunstijsbaan worden gerealiseerd in de bestaande gebouwen.

aa. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij', tevens voor een zorgboerderij;

ab. ter plaatse van een agrarisch bedrijf is productiegebonden detailhandel toegestaan tot maximaal 100 m²;

ac. per agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in de bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', waar geen bedrijfswoning is toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden', waar het maximum aantal woningen is toegestaan zoals op de verbeelding weergegeven;

ad. kwaliteitsverbetering van het landschap, met dien verstande dat het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van recreatie en toerisme' conform de bestemming 'Agrarisch' alleen is toegestaan, indien de landschappelijke inpassing binnen maximaal 1 jaar na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan is aangelegd conform het inrichtingsplan en aldus in stand wordt gehouden. Onder inrichtingsplan wordt in deze regels verstaan het landschappelijk inpassingplan zoals opgenomen in Bijlage 3 Landschappelijk inpassingsplan.

met de daarbij behorende:

ae. bijbehorende bijgebouwen;

af. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

ag. landschapselementen;

ah. teeltondersteunende voorzieningen;

ai. tuin, erf, verharding en andere bij de bestemming passende voorzieningen;

aj. voorzieningen van algemeen nut;

ak. water, waterkering en waterhuishoudkundige voorzieningen;

al. wegen, paden en parkeervoorzieningen.

Artikel 3.5.1

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;

b. (ondergeschikte) detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;

c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);

d. seksinrichtingen;

e. kamperen;

f. niet-grondgebonden agrarisch bedrijven, met uitzondering van het bepaalde in 3.1 sub b, sub c en sub l, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en 'specifieke vorm van agrarisch - nevenfunctie intensieve veehouderij', binnen de gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van voliere- en scharrelstallen voor legkippen waarin maximaal twee bouwlagen voor de huisvesting van legkippen gebruikt mogen worden;

g. (co)vergisting en biomassavergisting;

h. mestbewerking, anders dan (co)vergisting en biomassavergisting, met dien verstande dat mestbewerking van ter plaatse geproduceerde mest wel is toegestaan;

i. geheel of gedeeltelijk omschakelen naar een grondgebonden veehouderij, tenzij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2.5 en 3.5.2;

k. de vestiging van, de uitbreiding van, de omschakeling naar en een toename van de oppervlakte van dierenverblijven van een geitenhouderij;

l. gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente en/of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;

m. (vrijstaande) bijbehorende bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

n. het bedrijfsmatig vervaardigen, verwerken of herstellen van goederen en/of be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf;

o. de verkoop van dranken en etenswaren in het ontvangstgebouw binnen het gebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm agrarisch - plattelandsvernieuwing', anders dan in het kader van de organisatie van groepsarrangementen;

p. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tenzij dit op de verbeelding of in de regels expliciet is toegestaan.