Uitspraak 202000169/1/R2


Volledige tekst

202000169/1/R2.
Datum uitspraak: 8 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Sprundel, gemeente Rucphen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 december 2019 in zaak nr. 19/1752 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de (Verlengde) Vosdonkseweg in strijd met de geluidsvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan afgewezen.

Bij besluit van 26 februari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.N. van den Heykant, rechtsbijstandverlener te Arnhem, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door A.J.J.P. Schrauwen, bijgestaan door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] woont op het perceel aan de [locatie] in Sprundel (hierna: het perceel). Op 11 december 2013 is het bestemmingsplan "Kom St. Willebrord, Verlengde Vosdonkseweg" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Dat bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een verbindingsweg tussen de Noorderstraat en de Kozijnenhoek, genaamd de Verlengde Vosdonkseweg. Deze weg, die in juli 2018 in gebruik is genomen, loopt direct langs het perceel. Volgens [appellant] wordt de Verlengde Vosdonkseweg in strijd met artikel 4.3, aanhef en onder g, van de planregels gebruikt, omdat geen geluidswerende voorziening is gerealiseerd die de geluidsbelasting van de weg op de gevel van zijn woning beperkt tot 48 dB.

Het college heeft het verzoek tot handhaving afgewezen, omdat de Verlengde Vosdonkseweg en de bijbehorende voorzieningen in overeenstemming met het bestemmingsplan en het bestek zijn aangelegd. Volgens het college zijn er schanskorven aangebracht met een isolerende kern over de gehele hoogte en lengte van de schanskorven, zodat geluidslekken voorkomen worden en de geluidsdemping ruim voldoende is. Er is daarom geen sprake van een overtreding van de toegestane geluidbelasting van artikel 4.3, onder g, van de planregels, aldus het college.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft overwogen dat de grenswaarde van artikel 4.3 van de planregels is overgenomen uit artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder. Dit betekent volgens de rechtbank dat deze grenswaarde een grenswaarde is voor het equivalente geluidsniveau en dat alle regels die gelden voor het bepalen van het geluidsniveau die voor de Wet geluidhinder gelden, ook voor de in artikel 4.3 van de planregels opgenomen norm gelden. Niet elke feitelijke overschrijding van de norm van 48 dB kan daarom een reden vormen om de Verlengde Vosdonkseweg niet in gebruik te nemen. De ingebruikname is afhankelijk van de vraag of met inachtneming van de verwachte verkeersintensiteiten, de geldende verkeersregels en met inachtneming van alle omstandigheden die invloed hebben op de overdracht van verkeersgeluid, te verwachten is dat aan de vastgestelde norm voor het equivalente geluidsniveau wordt voldaan.

De rechtbank heeft verder overwogen dat [appellant] geen rapport van een deskundige heeft ingediend en ook niet op een andere wijze met inbreng van een deskundige aannemelijk heeft gemaakt dat aan de totstandkoming van het akoestisch onderzoek van 13 april 2017 van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing, dat aan het besluit van 26 februari 2019 ten grondslag is gelegd, zodanige zorgvuldigheidsgebreken kleven, dat het college alleen al daarom niet van dat onderzoek mocht uitgaan. In de omstandigheid dat het wegdek van de Verlengde Vosdonkseweg is uitgevoerd in een minder geluiddempend wegdektype dan in het akoestisch onderzoek van 13 april 2017 is verwerkt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor vernietiging van het besluit van 26 februari 2019. Nu Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing heeft toegelicht dat het andere wegdektype geen wezenlijke invloed heeft op de geluidbelasting en [appellant] de betwisting van die toelichting niet met een deskundig advies heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het standpunt van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college in de verkeerstellingen van september 2018 geen aanleiding heeft hoeven te zien om nieuwe geluidsmetingen uit te voeren, omdat bij het opstellen van het bestemmingsplan en bij de akoestische onderzoeken is uitgegaan van de geldende maximumsnelheid op de Verlengde Vosdonkseweg van 50 km/u. Er hoeft daarom geen rekening te worden gehouden met het effect van snelheidsovertredingen op het equivalente geluidsniveau, aldus de rechtbank.

Wettelijk kader

3.    Artikel 4.3 van de planregels luidt:

"Het is niet toegestaan de Verlengde Vosdonkseweg in gebruik te nemen voor autoverkeer indien ter plaatse van de aanduiding 'geluidsscherm' geen geluidswerende voorziening is gerealiseerd die de geluidsbelasting ten gevolge van de weg op de gevel van de volgende woningen beperkt tot ten hoogste:

[…];

g. [locatie]: maximaal 48 dB."

Artikel 1.3 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (hierna: het RMG 2012) luidt:

"1. De door berekening of meting bepaalde waarde van de geluidsbelasting wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het even getal.

[…]."

Artikel 1.1 van bijlage III van het RMG 2012 luidt:

"1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

[…];

verkeersintensiteit: aantal motorvoertuigen van een categorie motorvoertuigen als bedoeld in het tweede lid, dat jaarlijks per uur, gemiddeld over een etmaalperiode, passeert;

verkeerssnelheid: voor het betreffende wegvak representatief te achten gemiddelde snelheid per categorie motorvoertuigen als bedoeld in het tweede lid;

[…]."

Artikel 8.1 van bijlage III van het RMG 2012 luidt:

"[…].

In de gevallen waarin zich geen bijzondere omstandigheden voordoen kan als het maatgevende jaar worden aangehouden het tiende jaar na openstelling of reconstructie van de weg of, in bestaande situaties, het tiende jaar na het akoestisch onderzoek.

[…].

In de definitie van verkeerssnelheid is het begrip ‘representatief te achten snelheid’ opgenomen. Als de representatief te achten verkeerssnelheid kan in principe de maximale wettelijke snelheid worden aangehouden. Echter indien wordt aangetoond dat deze wettelijke snelheid niet overeen komt met de gemiddelde snelheid op het wegvak, dan kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken.

[…]."

Goede procesorde

4.    [appellant] heeft bij brief van 11 mei 2020 een nader stuk ingediend, met als bijlage een op 7 mei 2020 door de Nederlandse Stichting Geluidshinder (hierna: de NSG) opgesteld onderzoeksrapport. Het college stelt in een nader stuk dat dit onderzoeksrapport zo laat in de procedure is gebracht dat de inhoud daarvan wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten.

4.1.    [appellant] heeft bij brief van 7 februari 2020 aangekondigd dat hij de NSG heeft gevraagd om een tegenonderzoek in te stellen. Het onderzoeksrapport van de NSG van 7 mei 2020 bevat een nadere toelichting op wat [appellant] al eerder heeft aangevoerd over het akoestisch onderzoek van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing van 13 april 2017, welk onderzoek aan het besluit van 26 februari 2019 ten grondslag is gelegd. Het onderzoeksrapport van de NSG is naar het oordeel van de Afdeling ook niet zodanig van omvang of ingewikkeld dat het college niet de mogelijkheid heeft gehad daarop adequaat te reageren. Gelet hierop en op het feit dat het college ter zitting adequaat heeft kunnen reageren op het onderzoeksrapport van de NSG, ziet de Afdeling geen aanleiding om dat stuk buiten beschouwing te laten.

Geluid

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het akoestisch onderzoek van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing van 13 april 2017 niet aan het besluit van 26 februari 2019 ten grondslag heeft mogen leggen. Hij voert aan dat het akoestisch onderzoek is gebaseerd op onjuiste feiten. Zo is er bij het onderzoek ten onrechte van uitgegaan dat het wegdek van de Verlengde Vosdonkseweg is uitgevoerd in SMA 0/6, terwijl het aanwezige wegdek van mindere kwaliteit is, namelijk SMA - NL11B. Daarnaast is het onderzoek gebaseerd op de periode 2014 - 2024, terwijl de Verlengde Vosdonkseweg vanaf juli 2018 in gebruik is genomen. Er had daarom op grond van artikel 8.1 van bijlage III van het RMG 2012 naar de periode 2018 - 2028 gekeken moeten worden. Nu dat niet is gebeurd, is er gerekend met onjuiste verkeersaantallen, aldus [appellant]. Bovendien had het college naar aanleiding van de verkeerstellingen van september 2018 nieuwe geluidsmetingen moeten verrichten, omdat uit die verkeerstellingen blijkt dat de gemiddelde snelheid op de Verlengde Vosdonkseweg hoger is dan 50 km/u. Indien bij de berekening van de geluidbelasting van de weg op de gevel van de woning van [appellant] wordt uitgegaan van het juiste wegdektype, het juiste aantal verkeersbewegingen, de gemiddelde rijsnelheid van 60 km/u en de verdeling van verkeerstypen, dan wordt de maximale geluidsnorm van 48 dB overschreden, aldus [appellant]. Hij verwijst daarbij naar het onderzoeksrapport van de NSG van 7 mei 2020.

5.1.    In het akoestisch onderzoek van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing van 13 april 2017 is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting vanwege het tracé "Deel A/Oost", waarvan de Verlengde Vosdonkseweg deel uitmaakt, en de dimensionering van de te realiseren schanskorven. Het onderzoek heeft betrekking op de periode 2014 - 2024. In het onderzoek is het geluidsoverdrachtsmodel gehanteerd dat ten grondslag heeft gelegen aan de rapportage van Rho Adviseurs voor Leefruimte van 11 december 2013. Voor het berekenen van de geluidbelasting is uitgegaan van hetzelfde wegdektype, dezelfde verkeersintensiteiten en dezelfde rijsnelheid als in het onderzoek van 11 december 2013 is gehanteerd.

In het onderzoeksrapport van de NSG van 7 mei 2020 staat onder meer dat de geluidsnorm van artikel 4.3, onder g, van de planregels wordt overgeschreden en dat de geluidsbelasting op de gevel van de woning van [appellant] afgerond uitkomt op 49 dB.

5.2.    De Afdeling stelt voorop dat ter zitting namens [appellant] onbestreden is toegelicht dat dichtasfaltbeton, ook wel DAB genoemd, akoestisch vergelijkbaar is met het wegdektype dat is gebruikt voor de aanleg van de Verlengde Vosdonkseweg: SMA - NL11B. Verder is niet in geschil dat de gemiddelde snelheid op de Verlengde Vosdonkseweg 60 km/u bedraagt.

Op grond van artikel 8.1 van bijlage III van het RMG 2012 kan als het maatgevende jaar worden aangehouden het tiende jaar na openstelling of reconstructie van de weg. Ter zitting heeft het college toegelicht dat er ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan gekeken is naar de periode 2014 - 2024, omdat verwacht werd dat de Verlengde Vosdonkseweg in 2014 in gebruik zou worden genomen. Om deze reden is in het rapport van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing van 13 april 2017 ook gerekend met de periode 2014 - 2024. Naar het oordeel van de Afdeling miskent het college dat het in deze zaak niet gaat om het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, maar om een verzoek om handhavend optreden. Omdat de Verlengde Vosdonkseweg in juli 2018 is opengesteld, had het college bij de beoordeling van dit verzoek, gelet op artikel 8.1 van bijlage III van het RMG 2012, de periode 2018 - 2028 moeten aanhouden. Dat heeft het college ten onrechte niet gedaan. Dit betekent dat het onderzoeksrapport van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing van 13 april 2017 ten onrechte is gebaseerd op verkeersaantallen van 2024, terwijl uitgegaan had moeten worden van verkeersaantallen van 2028.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank miskend dat aan het onderzoeksrapport van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing van 13 april 2017 zodanige zorgvuldigheidsgebreken kleven, dat het college dit onderzoeksrapport niet aan het besluit van 26 februari 2019 ten grondslag heeft mogen leggen. Het besluit van 26 februari 2019 is daarom onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.

Het betoog slaagt.

Conclusie

6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren. Het besluit van 26 februari 2019 komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vernietiging in aanmerking. Dit betekent dat het college met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 2 oktober 2018. Aan dit nieuwe besluit zal het college een nieuw geluidonderzoek ten grondslag moeten leggen. Daarbij dient te worden uitgegaan van de periode 2018 - 2028. Voorts geeft de Afdeling het college mee dat bij de beoordeling van de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant] uitgegaan kan worden van een snelheid van 60 km/u, omdat niet in geschil is dat het verkeer gemiddeld met een snelheid van 60 km/u over de Verlengde Vosdonkseweg rijdt. Het is aan het college om te beoordelen in hoeverre deze snelheid effect heeft op de geluidbelasting.

7.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

8.    Het college dient op de hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Over de in de proceskostenveroordeling begrepen kosten van het door de NSG opgestelde onderzoeksrapport, overweegt de Afdeling als volgt.

De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag.

In het door [appellant] overgelegde onderzoeksrapport van de NSG van 7 mei 2020 is ingegaan op de geluidbelasting van de Verlengde Vosdonkseweg. Naar het oordeel van de Afdeling is het inroepen van de deskundige in dit geval redelijk. Ook de deskundigenkosten zelf zijn redelijk. De kosten voor het opstellen van dit rapport komen daarom voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 december 2019 in zaak nr. 19/1752;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rucphen van 26 februari 2019, kenmerk AZ18/032037-UA19/882575;

V.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Rucphen op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;

VI.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rucphen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.382,60 (zegge: tweeduizend driehonderdtweeëntachtig euro en zestig cent), waarvan € 1.050,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rucphen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 439,00 (zegge: vierhonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020

531-884.