Uitspraak 201809125/1/R1


Volledige tekst

201809125/1/R1.
Datum uitspraak: 8 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Spijk, gemeente West Betuwe,

2.    [appellant sub 2], wonend te Spijk, gemeente West Betuwe,

3.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Spijk, gemeente West Betuwe,

4.    [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Spijk, gemeente West Betuwe,

en

de raad van de gemeente West Betuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2018 heeft de raad van de gemeente Lingewaal, thans de gemeente West Betuwe, het bestemmingsplan "Brede school en woningen, Spijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd heeft LOGOS, Stichting voor Protestants Christelijk Onderwijs (hierna: LOGOS), een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

Bij besluit van 23 april 2019 heeft de raad van de gemeente West Betuwe het bestemmingsplan "Brede school en woningen, Spijk"

(hierna: het herstelbesluit) gewijzigd vastgesteld.

[appellant sub 2] heeft een zienswijze ingediend.

[appellant sub 1] en LOGOS hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2020, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. ing. B.M. Brandenburg-Stroo, rechtsbijstandverlener te Leusden, en vergezeld van [gemachtigde A],

[appellant sub 3], bij monde van [appellant sub 3A], [appellant sub 4], bij monde van [appellant sub 4A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Engelvaart en C. de Ruijter, zijn verschenen. Voorts is LOGOS, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2.    Het plan voorziet ter plaatse van de bestemmingen "Wonen" en "Wonen - 1" in 10 woningen en ter plaatse van de bestemming "Gemengd" in een brede school ten behoeve van Christelijke basisschool De Hoeksteen die thans gevestigd is aan de Spijkse Kweldijk 94, dan wel 4 woningen. Volgens de plantoelichting vindt deze ontwikkeling plaats in het kader van de uitvoering van "Het Manifest van Lingewaal" van 28 januari 2010, waarin is vastgelegd dat de gemeente zorgdraagt voor basisvoorzieningen in de kernen van de deelgemeenten om de leefbaarheid en de toekomstbestendigheid van de kernen te waarborgen.

3.    Het plangebied is gelegen aan de zuidoostzijde van de kern Spijk. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] wonen op aangrenzende percelen aan de noord- en westzijde van het plangebied. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen, aangezien zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Herstelbesluit

4.    Bij besluit van 23 april 2019 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Met dit besluit wordt het plan uitsluitend aangepast in die zin dat de raad een nieuw akoestisch onderzoek heeft verricht, hetgeen heeft geleid tot het verhogen van de geluidwerende voorziening ten noorden van het voorziene schoolgebouw ter plaatse van de bestemming "Gemengd" en de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - groene geluidwerende voorziening". Ook zijn er geluidwerende voorzieningen opgenomen bij de nieuwe woningen in het bestemmingsplan ten zuiden van het voorziene schoolgebouw.

5.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervangen van het bestreden besluit tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

6.    De Afdeling merkt het besluit van 23 april 2019 dat strekt tot herstel van een door de raad geconstateerd gebrek in het besluit van11 oktober 2018, aan als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, nu dat betrekking heeft op planonderdelen waartegen de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zich richten. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb worden de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 11 oktober 2018 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 23 april 2019, omdat dit besluit niet tegemoet komt aan hun beroepen.

7.    De Afdeling zal eerst de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 23 april 2019 beoordelen. Vervolgens zal de Afdeling bezien of er nog belang bestaat bij een beoordeling van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 11 oktober 2018.

Voorbereidingsprocedure

8.    [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de bestemmingsplanprocedure onzorgvuldig is doorlopen, aangezien bij de totstandkoming van het bestreden besluit onvoldoende gelegenheid tot inspraak is geboden. Zij onderbouwen dit door erop te wijzen dat, ondanks dat in een vroeg stadium door de gemeente is aangegeven de omwonenden bij de totstandkoming van het plan te betrekken, reeds in oktober 2017 een uitgewerkt plan beschikbaar was. Voor omwonenden was daarbij geen mogelijkheid geboden een reactie te geven, aldus [appellant sub 3] en [appellant sub 4]. Ook zijn de gemaakte opmerkingen en gestelde vragen tijdens de inloopavond op 5 april 2018 voor een groot deel onbeantwoord gebleven, aldus [appellant sub 3] en [appellant sub 4].

8.1.    Vast staat dat het ontwerpbestemmingsplan blijkens de kennisgeving met ingang van 21 juni 2018 zes weken ter inzage is gelegd. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben op bij de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voorgeschreven wijze kennis kunnen nemen van de plannen van de raad en hebben daarop kunnen reageren. Gelet op het voorgaande zijn [appellant sub 3] en [appellant sub 4] in zoverre geen mogelijkheden ontnomen hun bezwaren kenbaar te maken.

8.2.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Overigens bevat de inspraakverordening van de gemeente West Betuwe geen regels over de fase voorafgaand aan het ontwerpplan. De Afdeling begrijpt op zichzelf dat [appellant sub 3] en [appellant sub 4] in een eerdere fase overleg met de gemeente hadden willen voeren met betrekking tot de voorziene ontwikkeling, maar dat heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van dit bestemmingsplan.

De betogen falen.

Zienswijze

9.    [appellant sub 4] stelt dat zijn zienswijze op meerdere punten onbeantwoord is gebleven.

9.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 4] aldus dat de wijze waarop de raad de door hem naar voren gebrachte zienswijze heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning voor een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog faalt.

Toetsingskader

10.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Woon- en leefklimaat c.q. stedenbouwkundige bezwaren

11.    [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat hun woon- en leefklimaat op een onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Zij onderbouwen dit door erop te wijzen dat het uitzicht vanuit hun woningen als gevolg van de voorgenomen woningbouw wordt beperkt. [appellant sub 3] betoogt in dit verband dat de raad niet heeft aangetoond dat behoefte bestaat aan koopwoningen in het hoge segment, zoals in het voorliggende plan mogelijk wordt maakt. Hij wijst erop dat juist senioren(huur)woningen en sociale eengezinswoningen noodzakelijk zijn. [appellant sub 4] betoogt dat onduidelijk is wat en hoe op de gronden van het plangebied gebouwd zal gaan worden, zodat niet duidelijk is op welke wijze hij doorzichten behoudt op het agrarische landschap. Verder betoogt hij dat de raad ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom er behoefte is aan een nieuwe school in plaats van de huidige school in Spijk te renoveren. Hij wijst erop dat de prognose is dat het aantal leerlingen van de school in Spijk zal dalen.

11.1.    Artikel 1, lid 1.16, van de planregels geeft een definitie van het begrip "bijbehorend bouwwerk" en luidt:

"uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;"

Artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, luidt, voor zover van belang: "De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen in aaneengesloten woningen, twee-aaneengebouwde, geschakelde en/of vrijstaande woningen, […];"

Artikel 6, lid 6.2.1, aanhef en onder e en f, luidt:

"e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’;

f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’."

Artikel 6, lid 6.2.2, aanhef en onder d en e, luidt:

"Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

d. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;

e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m."

Artikel 10, lid 10.1, luidt:

"Het gezamenlijk maximum aantal woningen binnen de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Wonen - 1’ mag niet meer dan 10 bedragen, waarvan maximaal 5 aaneengebouwde woningen."

Artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder a, luidt:

"Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;"

11.2.    In het plan "Spijk", dat is vastgesteld op 4 december 2008, was aan de gronden van het plangebied de bestemming "Agrarisch Landschapswaarden" toegekend. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

11.3.    Het noordelijke deel van het plangebied voorziet in de bestemming "Gemengd" met het oog op de brede school, het westelijke deel van het plangebied voorziet in de bestemming "Wonen" met het oog op onder meer aaneengesloten woningen en het oostelijke deel van het plangebied met de bestemming "Wonen - 1" voorziet in vrijstaande woningen.

Aan de gronden die het dichtst bij de woning van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zijn gelegen, is in het voorliggende plan de bestemming "Wonen" en de maatvoering "maximum bouwhoogte (m) = 10" en "maximum goothoogte = 6" toegekend. Op grond van artikel 6, lid 6.2.1, van de planregels, in samenhang gelezen met artikel 10, mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en zijn ter plaatse van de bestemming "Wonen" ten hoogste 5 aaneengebouwde woningen toegestaan.

Vast staat dat de afstand tussen de voorziene woningen en de percelen van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] circa 7 m bedraagt en de afstand tot aan hun woningen circa 17,5 m bedraagt. Verder heeft de raad in de belangenafweging betrokken dat op grond van het geldende plan "Spijk" aan de gronden van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] de bestemming "Wonen - 2" is toegekend. Binnen deze bestemming geldt eveneens een maximaal toegestane bouwhoogte van 10 m en een goothoogte van 6 m.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad de bouwmogelijkheden in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. De raad heeft daarbij ter zitting overigens nog toegelicht dat bij de vormgeving van het plangebied, dat de gemeente in eigendom toebehoort, conform een aangenomen motie van de ChristenUnie rekening gehouden wordt met het behoud van doorzichten vanuit de woningen op de percelen Spijkse Kweldijk 55, 57 en 59 op het ten oosten van het plangebied gelegen agrarische landschap.

De betogen falen.

11.4.    Ter zitting is gebleken dat het betoog van [appellant sub 3] aldus moet worden opgevat dat het plangebied een andere indeling had moeten krijgen. De raad heeft in dit verband toegelicht dat voor de indeling van het plangebied is uitgegaan van het uitgangspunt de brede school zo dicht mogelijk bij het ten noordwesten van het plangebied gelegen dorpshuis te realiseren. Voorts heeft de raad ervoor gekozen de aaneengesloten woningen aan de dorpszijde van het plangebied te situeren en een meer open overgang te creëren richting het buitengebied.

In bijlage 2 van de plantoelichting is het rapport "Toets Ladder voor duurzame verstedelijking" van SAB adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling van 29 augustus 2018 (hierna: rapport laddertoets) toegevoegd waarin is ingegaan op de kwalitatieve behoefte. Uit paragraaf 2.4.1 van het rapport laddertoets volgt dat de woningtypen in het onderhavige plan aansluiten bij de leefstijlen van de bewoners binnen de kern Spijk en bij hetgeen staat beschreven in de Woonvisie Lingewaal 2016-2025. Hierin staat vermeld dat er behoefte is aan een gemengde vraag van goedkope, middel dure en dure woningen. Verder staat in "Het Manifest van Lingewaal" beschreven dat als de gelegenheid zich voordoet de voorzieningen in de kern worden gebundeld.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling toereikend gemotiveerd op welke gronden hij voor deze indeling van het plangebied heeft gekozen.

Het betoog faalt.

11.5.    Voor zover [appellant sub 4] twijfelt of behoefte bestaat aan de (verplaatsing van de) school, overweegt de Afdeling dat de raad erop heeft gewezen dat de bestaande school niet centraal in het dorp Spijk is gelegen. Nu in het manifest het uitgangspunt staat beschreven maatschappelijke voorzieningen te centraliseren in de dorpskernen, is de huidige locatie van de school hier niet mee in overeenstemming. Verder heeft de raad toegelicht dat een nieuw schoolgebouw hoe dan ook moet worden gebouwd omdat het thans in gebruik zijnde schoolgebouw verouderd is. Daarom beoogt de raad met het voorliggende plan te voorzien in een centraal in het dorp gelegen, nieuw schoolgebouw.

Over de vrees van [appellant sub 4] in dit verband voor de afname van het aantal leerlingen, staat in paragraaf 3.1.3 van de plantoelichting beschreven dat de demografische ontwikkeling van de voormalige gemeente Lingewaal aantoont dat het aantal jongeren de komende jaren gelijk blijft, waardoor de behoefte aan de school eveneens blijft bestaan. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling ter zitting aannemelijk gemaakt dat ook behoefte aan de school bestaat als het aantal leerlingen zou afnemen.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten de bestaande school in Spijk te verplaatsen naar de beoogde locatie in het plangebied.

Het betoog faalt.

Akoestisch onderzoek en maximaal planologische situatie

12.    [appellant sub 2] betoogt dat het rapport "Brede School en woningen, Spijk" van SAB adviseurs in ruimtelijke ordening van 17 april 2019 (hierna: akoestisch onderzoek) ten onrechte uitgaat van een gemengd gebied als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). Anders dan de raad stelt, is de omgeving van de voorziene school volgens [appellant sub 2] niet aan te merken als een gemengd gebied, aangezien het plangebied niet langs de hoofdinfrastructuur ligt, er geen winkels of horecagelegenheden zijn en geen sprake is van agrarische bedrijvigheid. In dit kader wijst [appellant sub 2] op de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1265, waarin is overwogen dat in de omgeving van het plangebied met een bedrijfsbestemming en twee maatschappelijke bestemmingen sprake is van een rustige woonwijk.

Voorts betoogt [appellant sub 2] dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de aan zijn perceel toegekende functieaanduiding "achtertuin" in het plan "Spijk" op basis waarvan het planologisch is toegestaan zijn woning uit te bouwen. Ook staat in het akoestisch onderzoek, anders dan in paragraaf 3.2 hiervan geschreven staat, dat geen rekening wordt gehouden met de maximale bouwmogelijkheden in het kader van vergunningvrij bouwen op grond van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), aldus [appellant sub 2].

12.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het karakter van de omgeving van het plangebied aanleiding geeft om de toetsing van het schoolgebouw aan de richtafstanden in de VNG-brochure aan te merken als een gemengd gebied, zodat de richtafstand 10 m bedraagt. Verder stelt de raad dat uit het akoestisch onderzoek volgt dat aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan.

12.2.    Artikel 1, lid 1.15, van de voorschriften van het plan "Spijk", dat is vastgesteld op 4 december 2008, geeft een definitie van het begrip "bijgebouw" en luidt:

"een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw."

Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, luidt:

"De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van onderwijs en kinderopvang;

b. wonen;"

Artikel 15, lid 15.2.3, aanhef en onder a, b en c, luidt:

"Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. de bijgebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen de gronden die op de plankaart zijn aangeduid als ‘achtertuin’ worden gebouwd;"

b. de minimale afstand tot de voorgevellijn bedraagt 3 m;

c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een hoofdgebouw bedraagt maximaal 50 m2 op de gronden die op de plankaart zijn aangeduid als ‘achtertuin’ met dien verstande dat bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 de maximum oppervlakte van 50 m2 mag worden vermeerderd met 10% van het oppervlakte van het bouwperceel boven de 500 m2 tot een maximum van 100 m2, met inachtneming van de volgende bepaling:

- minimaal 50% van de gronden die op de plankaart zijn aangeduid als ‘achtertuin’ dient onbebouwd en onoverdekt te blijven;"

Artikel 1.2.3 van het Bro luidt:

"1. Een […], plan, […] als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, worden elektronisch vastgesteld. Van een zodanig elektronisch document wordt tevens een papieren versie gemaakt.

2. Indien de inhoud van een elektronisch document als bedoeld in het eerste lid tot een andere uitleg aanleiding geeft dan de papieren versie, is het eerstgenoemde document beslissend."

Artikel 8.1.1 luidt:

"1. In afwijking van artikel 1.2.3, eerste en tweede lid, mogen de in artikel 1.2.1, eerste lid, bedoelde […], plannen, […] in voorkomende geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing die voor 1 januari 2010 in papieren vorm zijn vastgelegd en in ontwerp ter inzage zijn gelegd na dat tijdstip in die vorm worden vastgesteld. In zodanig geval wordt tevens een verbeelding daarvan in elektronische vorm vastgesteld.

2. Indien de inhoud van de […], plannen, […] op papier, bedoeld in het eerste lid, en de inhoud van de verbeelding daarvan in elektronische vorm tot verschillende uitleg aanleiding geeft, is in afwijking van artikel 1.2.3, tweede lid, de inhoud van de papieren vorm beslissend."

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) luidt:

"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk, […]."

Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor, voor zover thans van belang, is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 van bijlage II.

Artikel 1, eerste lid, van Bijlage II bij het Bor geeft een definitie van achtererfgebied en luidt:

"achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;"

Artikel 1, eerste lid, geeft een definitie van mantelzorg en luidt: "mantelzorg: intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;"

Artikel 2, aanhef en onder 3, aanhef en onder b, sub 20, luidt:

"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op: […] een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw: […] functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,"

Artikel 2, aanhef en onder 3, aanhef en onder f, sub 20, luidt:

"De oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan: […] in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m3: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,"

12.3.    De VNG-brochure maakt voor de te hanteren richtafstanden ten opzichte van bedrijvigheid een onderscheid tussen een rustige woonwijk en een gemengd gebied. Een rustige woonwijk is volgens de VNG-brochure een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Voor scholen ten behoeve van basisonderwijs geldt in een rustige woonwijk een grootste richtafstand van 30 m ten opzichte van gevoelige objecten voor het aspect geluid. Indien de omgeving is aan te merken als gemengd gebied, kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In gemengd gebied wordt voor een school ten behoeve van basisonderwijs voor het aspect geluid  een afstand van 10 m tot gevoelige objecten aanbevolen. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid, alsmede gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, kunnen volgens de VNG-brochure als gemengd gebied worden beschouwd.

12.4.    De raad heeft zich voor de typering van de omgeving als gemengd gebied gebaseerd op de aanwezige functies binnen de nabijgelegen bestemmingen "Maatschappelijk", "Agrarisch", "Groen" en "Bedrijf" van het plan "Spijk", dat is vastgesteld op 4 december 2008. De maatschappelijke bestemming ten noordwesten van het plangebied ziet op het dorpshuis, ten oosten van het plangebied bevindt zich een bedrijfsloods en een schildersbedrijf, tussen deze bedrijven en het plangebied is een groenbestemming gelegen ter plaatse waarvan speelvoorzieningen zijn gerealiseerd en de agrarische bestemmingen kennen landerijen. Gelet op de voorgaande functies in de naaste omgeving van het plangebied is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Een en ander betekent ten aanzien van de beoogde activiteiten dat volgens de VNG-brochure voor de beoordeling van de ruimtelijke inpasbaarheid een richtafstand van 10 m is aanbevolen. De verwijzing van [appellant sub 2] naar de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2019 maakt het voorgaande niet anders. Aan de gronden van het relevante plangebied in die uitspraak waren nagenoeg alleen woonbestemmingen toegekend.

Het betoog faalt in zoverre.

12.5.    Niet in geschil is dat de woning van [appellant sub 2] is gesitueerd op ongeveer 14 m van de uiterste grens van de brede school. In zoverre wordt voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand van 10 m voor een gemengd gebied.

De Afdeling overweegt dat de in de VNG-brochure opgenomen afstanden indicatief zijn en dat hiervan gemotiveerd kan worden afgeweken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1173) gelden de richtafstanden volgens de VNG-brochure tussen enerzijds de grens van de bestemming die milieubelastende en milieugevoelige functies toelaat, in dit geval de brede school, en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

12.6.    Ter zitting heeft [appellant sub 2] zijn verdere betoog toegespitst op de mogelijkheden om vergunningvrij een mantelzorgwoning in zijn achtertuin te bouwen enerzijds en de mogelijkheden om op basis van het plan "Spijk", dat is vastgesteld op 4 december 2008, een bijgebouw in zijn achtertuin te realiseren anderzijds.

De raad heeft ter zitting nader toegelicht dat aan het perceel van [appellant sub 2] in het plan "Spijk" geen functieaanduiding "achtertuin" is toegekend, zodat op grond daarvan er geen mogelijkheid is tot het realiseren van een bijgebouw. Verder heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het op grond van artikel 2 van bijlage II van het Bor mogelijk is tot een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw vergunningvrij een bouwwerk te realiseren. Daarom is het niet toegestaan binnen een afstand van 10 m tot de brede school bebouwing op te richten, aldus de raad.

Ten aanzien van de functieaanduiding "achtertuin" verschillen partijen van mening over de vraag of aan het perceel Spijkse Kweldijk 49 de functieaanduiding "achtertuin" is toegekend. De Afdeling stelt vast dat aan de verbeelding van het plan "Spijk" van 4 december 2008 dat te raadplegen is op www.ruimtelijkeplannen.nl, geen functieaanduiding aan het voornoemde perceel is toegekend, terwijl op de verbeelding van de papieren versie wel de functieaanduiding "achtertuin" is toegekend. Daarom ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld welke verbeelding doorslaggevend is. Op grond van artikel 1.2.3, eerste en tweede lid, en artikel 8.1.1, eerste en tweede lid, van het Bro is bepalend wanneer de terinzagelegging van het ontwerp heeft plaatsgevonden. Nu het plan "Spijk" is vastgesteld op

4 december 2008 dateert de terinzagelegging van het ontwerp van het plan "Spijk" van voor 1 januari 2010. Op grond van de genoemde bepalingen uit het Bro is in dat geval de papieren versie en niet de digitale versie van het bestemmingsplan beslissend. Gelet op het voorgaande stelt de Afdeling vast dat aan het perceel Spijkse Kweldijk 49 de functieaanduiding "achtertuin" is toegekend. Op grond van artikel 15, lid 15.2.3, van de voorschriften zijn de gronden met de functieaanduiding "achtertuin" bestemd voor het bouwen van bijgebouwen bij het hoofdgebouw met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m2.

Ten aanzien van de vergunningvrije bouwmogelijkheden stelt de Afdeling vast dat [appellant sub 2] de mogelijkheid heeft om in het achtererfgebied op zijn perceel - het deel van zijn perceel dat grenst aan het plangebied - op grond van artikel 2, aanhef en onder 3, aanhef en onder b, van bijlage II van het Bor ook een mantelzorgwoning te bouwen, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Op grond van artikel 2, aanhef en onder 3, aanhef en onder f, sub 20, van het Bor is het toegestaan dat dit bouwwerk maximaal 50 m2 bedraagt.

De uiterste situering van de gevel van een mantelzorgwoning of bijgebouw zal zowel in het geval van de bouwmogelijkheden op basis van de functieaanduiding "achtertuin" in het plan "Spijk" als op basis van de vergunningvrije bouwmogelijkheden als bepaald in Bijlage II van het Bor dichter bij de brede school liggen dan de richtafstand van 10 m waarvan de raad in het besluit van 23 april 2019 is uitgegaan.

12.7.    Bij het afwijken van de richtafstanden die in de VNG-brochure zijn opgenomen dient in beginsel rekening te worden gehouden met de maximale planologische en vergunningvrije bouwmogelijkheden ten behoeve van een woonfunctie op een perceel. Dat [appellant sub 2] ten tijde van het bestreden besluit geen concrete plannen had voor de bouw van een mantelzorgwoning of een bijgebouw op zijn perceel, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de Afdeling is de raad bij de beoordeling van de akoestische gevolgen van de voorziene ontwikkeling ten onrechte niet uitgegaan van de uiterste situering van de gevel van een mantelzorgwoning of bijgebouw die op het perceel van [appellant sub 2] op grond van artikel 2, aanhef en onder 3, aanhef en onder b, van bijlage II van het Bor enerzijds en op grond van de functieaanduiding "achtertuin" van het plan "Spijk" anderzijds mogelijk is. Gezien het vorenstaande is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld.

Het betoog slaagt in zoverre.

Geluidwerende voorzieningen

13.    [appellant sub 2] betoogt verder dat het geluidscherm ter plaatse van de bestemming "Gemengd" niet is verzekerd in de bouwregels van artikel 3 van de planregels. Hij stelt dat artikel 3 van de planregels betrekking heeft op gebouwen en bijbehorende bouwwerken, waaronder een erfafscheiding niet gerekend kan worden.

Verder betoogt hij in dit kader dat voor erf- en terreinafscheidingen een maximale bouwhoogte van 2 m geldt. De raad heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom hij met het geluidscherm van 2,5 m afwijkt van deze hoogte, aldus [appellant sub 2]. Voorts stelt hij dat de gemeente geen andere locatie kent waar erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan met een grotere hoogte dan 2 m.

Ook is het geluidscherm in strijd met een goede ruimtelijke ordening, aangezien het zijn uitzicht belemmert en licht op zijn perceel wegneemt, aldus [appellant sub 2].

13.1.    Artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

"Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen […]"

Artikel 3, lid 3.3.1, aanhef en onder b, luidt:

"Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

b. onderwijs en kinderopvang zonder de aanleg en instandhouding van een met groen aangeklede geluidwerende voorziening, zonder openingen, met een minimale bouwhoogte van 2,5 m en een massa van minimaal 10 kg/m2 schermoppervlak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - groene geluidwerende voorziening’."

13.2.    De Afdeling stelt voorop dat uit paragraaf 3.5 van het akoestisch onderzoek volgt dat om aan de grenswaarden uit de VNG-brochure te voldoen onder meer dient te worden voorzien in een geluidscherm ter hoogte van 2,5 m ten noorden van de brede school. Uit de verbeelding en de regels bij het voorliggende plan blijkt dat in de bestemming "Gemengd" ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - groene geluidwerende voorziening" op grond van artikel 3, lid 3.3.1, aanhef en onder b, van de planregels een voorwaardelijke verplichting geldt om in een strook met een breedte van ongeveer 1 m langs het perceel van [appellant sub 2] aangrenzende gronden een geluidwerende voorziening te realiseren. Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee voldoende verzekerd dat er een geluidwerende voorziening komt om geluidhinder van de school en kinderopvang te voorkomen dan wel te beperken. Of de geluidwerende voorziening in de plaats komt van een erfafscheiding met een hoogte van 2 m in de zin van artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels is afhankelijk van de uiteindelijke situering van de geluidwerende voorziening binnen de strook met een breedte van ongeveer 1 m. Dat een geluidwerende voorziening 2,5 m en niet 2 m hoog dient te zijn heeft de raad onderbouwd met een akoestisch rapport. De keuze voor een geluidwerende voorziening met hoogte van 2,5 m berust blijkens de stukken op een afweging van de raad tussen de verschillende bij een goed woon- en leefklimaat betrokken aspecten, namelijk enerzijds geluid en anderzijds uitzicht en zoninval. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid aan het belang van het voorkomen dan wel beperken van geluidhinder in dit geval meer gewicht kunnen toekennen dan aan de beperking van het uitzicht en de zoninval.

Het betoog faalt.

Parkeren

14.    [appellant sub 4] vreest voor parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied. Hij stelt in dit verband dat het parkeren bij het dorpshuis nu al een probleem is.

14.1.    Vaststaat dat bij de 10 in het plan voorziene woningen 10 parkeerplaatsen worden gecreeërd. In de plantoelichting is aangegeven dat daarnaast voor deze woningen in de openbare ruimte

9,25 parkeerplaatsen nodig zijn. Verder voorziet het plan in 3 leslokalen en een peuterspeelzaal. Gelet op de als bijlage 2 bij de planregels gevoegde parkeernormen hanteert, zijn er 2,25 parkeerplaatsen (0,75 parkeerplaatsen per leslokaal) voor de leslokalen en 0,75 parkeerplaats voor de peuterspeelzaal vereist. In de openbare ruimte worden 14 parkeerplaatsen voorzien.

De Afdeling overweegt dat het gehanteerde uitgangspunt is dat in beginsel binnen het plangebied in de eigen parkeerbehoefte dient te worden voorzien. Dit is opgenomen in artikel 11.1.1 van de planregels, waarin staat dat op eigen terrein ruimte dient te worden gereserveerd en dat dient te worden voldaan aan de als bijlage 2 bij de planregels gevoegde parkeernormen.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat voldoende gewaarborgd is dat de benodigde parkeerruimte gerealiseerd kan worden, zodat zij geen aanleiding ziet voor de vrees van [appellant sub 4] dat parkeeroverlast ontstaat als gevolg van het plan.

Het betoog faalt.

Cultuurhistorie

15.    [appellant sub 4] betoogt dat het plan tot aantasting van de cultuurhistorische waarden kan leiden, omdat de bebouwing in het plangebied gerealiseerd kan worden ter plaatse van historische lintbebouwing.

15.1.    In de plantoelichting staat in paragraaf 4.2.3 dat ter plaatse van het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn waarmee rekening moet worden gehouden. Het dichtstbijzijnde rijksmonument ligt ten noorden van het plangebied, aan de Zuiderlingedijk 185. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voorgaande onjuist is. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met een cultuurhistorische waarde van de gronden in het plangebied.

Het betoog faalt.

Alternatieve invulling

16.    [appellant sub 4] betoogt dat een alternatieve invulling van het plangebied, waarbij minder woningen en meer groen wordt gerealiseerd, beter in het dorp past.

16.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het betreffende plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft toegelicht dat met de gemaakte planologische keuze een combinatie van een school en woningen gerealiseerd kan worden. Verder maakt het plan ter plaatse van de bestemming "Groen", "Wonen" en "Wonen - 1" groenvoorzieningen en/of tuinen en erven mogelijk.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in aanmerking genomen zijn beleidsruimte niet voor de door [appellant sub 4] voorgestelde alternatieve invulling van het plangebied behoefde te kiezen.

Het betoog faalt.

Alternatieve locatie

17.    [appellant sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte geen alternatieve locatie in Spijk heeft overwogen.

17.1.    In paragraaf 3.1.3 van de plantoelichting is toegelicht dat het project erin voorziet, dat er een cluster van maatschappelijke voorzieningen in Spijk ontstaat. In de kern zelf zijn geen uitbreidingslocaties beschikbaar. Een andere locatie, zoals langs de Mark, is volgens de raad minder geschikt aangezien deze verder vanaf het centrale deel van Spijk ligt. Ter plaatse van de Spijkse voetbalvereniging is eveneens geen alternatief aanwezig, omdat de voetbalvereniging in dat geval verplaatst moet worden. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid voor de voorliggende locatie heeft kunnen kiezen.

Het betoog faalt.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

18.    [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de school financieel-economisch niet verantwoord is. Zij onderbouwen dit door te stellen dat het leerlingenaantal in Spijk zal afnemen, hetgeen ertoe zal leiden dat de school in de nabije toekomst gesloten zal moeten worden.

18.1.    Onder 11.5 heeft de Afdeling overwogen dat uit de plantoelichting volgt dat het aantal jongeren in de voormalige gemeente Lingewaal in de komende jaren gelijk blijft. Verder heeft zij overwogen dat zelfs in het geval dat het aantal leerlingen in de toekomst zou afnemen dit niet betekent dat geen enkele behoefte meer bestaat aan de school. De Afdeling is van oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid ervan mocht uitgaan dat het plan financieel-economisch uitvoerbaar is.

De betogen falen.

Planschade

19.    [appellant sub 4] stelt dat hij planschade zal lijden, die is gelegen in de waardedaling van zijn perceel.

19.1.    Met hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de waardevermindering van zijn perceel zodanig zal zijn dat de raad hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. De Afdeling tekent hierbij aan dat voor eventuele tegemoetkoming in planschade een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheid bestaat.

Het betoog faalt.

Conclusie ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4]

20.    De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 23 april 2019 zijn ongegrond.

21.    [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben geen belang meer bij de beoordeling van hun beroepen tegen het besluit van 11 oktober 2018. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 11 oktober 2018 zijn daarom niet-ontvankelijk.

22.    Wat deze beroepen betreft is dit een einduitspraak. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van hen geen aanleiding.

Conclusie ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2]/bestuurlijke lus

23.    Naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 2] is de conclusie dat het besluit van 23 april 2019, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd", in strijd met artikel 3:2 van de Awb is genomen. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om op voet van artikel 8:51d van de Awb het hiervoor in 12.6 en 12.7 geconstateerde gebrek in het besluit van23 april 2019 te herstellen binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak.

24.    De raad dient daartoe opnieuw te beoordelen of als gevolg van de ter plaatse van de bestemming "Gemengd" voorziene maatschappelijke voorziening in de vorm van onderwijs en kinderopvang het woon- en leefklimaat voor [appellant sub 2] niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Daarbij dient de raad uit te gaan van een gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure en de mogelijkheden om ter plaatse ook vergunningvrij en op basis van het papieren plan "Spijk" van 4 december 2008 bebouwing ten behoeve van woonfuncties op te richten. De Afdeling geeft daarbij in overweging om de hoogte van de erfafscheiding langs het perceel van [appellant sub 2] af te stemmen op de hoogte van een noodzakelijke geluidwerende voorziening voor zover het nodig is dat deze ter plaatse van de erfgrens wordt opgericht. Als de raad tot de conclusie komt dat het woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast, dient de raad tot een andere invulling van dit deel van het plangebied te komen.

25.    De raad dient ten slotte de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijke voorschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

26.    Voorts ziet de Afdeling aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:80b, derde lid, van de Awb. Hierbij zal de Afdeling het besluit van de raad van 23 april 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Brede school en woningen, Spijk" schorsen, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd".

27.    Wat het beroep van [appellant sub 2] betreft is dit een tussenuitspraak. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] tegen het besluit van de raad van de gemeente West Betuwe van 11 oktober 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Brede school en woningen, Spijk" niet-ontvankelijk;

II.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] tegen het besluit van de raad van de gemeente West Betuwe van 23 april 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Brede school en woningen, Spijk" ongegrond;

III.    draagt de raad van de gemeente West Betuwe naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente West Betuwe van 23 april 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Brede school en woningen, Spijk" op om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van overwegingen 23 en 24 het daar omschreven gebrek in het besluit van 23 april 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Brede school en woningen, Spijk" te herstellen, en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijke voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

IV.    treft de voorlopige voorziening dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd", wordt geschorst totdat de Afdeling ook voor wat betreft dat plandeel een einduitspraak heeft gedaan in deze zaak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020

191-890.